derde afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser], wonende te [plaats],
de Commandant Zeestrijdkrachten, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Bij rekest van 12 september 2007 heeft eiser een verzoek ingediend om volledige tegemoetkoming in de kosten van de eenjarige opleiding HBO Personeelsmanagement.
Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft verweerder het verzoek van eiser gedeeltelijk afgewezen en heeft hij genoemde opleiding aangewezen als mede in het belang van de dienst.
Tegen dat besluit heeft eiser op 19 december 2007 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Op 12 maart 2008 is eiser door verweerder op zijn bezwaar gehoord.
Bij besluit van 11 april 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Tegen dat besluit heeft eiser per fax en per brief van 23 mei 2008 bij de rechtbank beroep ingesteld. Genoemde fax is op 23 mei 2008 bij de rechtbank ingekomen.
Bij brief van 20 juni 2008 zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend alsmede een verweerschrift, gedateerd 18 juli 2008.
Het beroep is op 27 januari 2009 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.M. van Breet als zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. B.B.J. Verbeek.
1. De rechtbank staat in dit beroep voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat in de hem uitgereikte functiebeschrijving van de functie junior P&O-adviseur in rubriek 7. onder "Kennis/Opleidingseisen" is opgenomen: "Afgeronde voor het P&O-vakgebied relevante HBO-opleiding". Eiser heeft de eenjarige opleiding HBO Personeelsmanagement met goed gevolg afgesloten. Hij meent daarom een voor de functie vereiste opleiding te hebben gevolgd, zodat hij op grond van de geldende regelgeving voor volledige vergoeding van zijn studiekosten in aanmerking komt.
Noch uit de functiebeschrijving, noch uit het functioneringsgespreksformulier blijkt dat als eis is gesteld de volledige vierjarige HBO-bacheloropleiding. Deze opleiding zou eiser bovendien nooit in 2009 afgerond kunnen hebben.
Verder beroept eiser zich op het "Overdrachtsdocument P&O-curriculum" (versie 1.0.0), waarin op blz. 14 bij de functie Junior P&O-adviseur bij (vereiste) "Opleidingen" is aangegeven: NTB (nader te bepalen). Hij heeft aangevoerd dat hij nergens uit kan opmaken welke voor zijn functie vereiste opleidingen door verweerder nader zijn bepaald. Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Eiser acht het bestreden besluit daarom ontoereikend gemotiveerd.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in de functiebeschrijving van eisers functie onder HBO-opleiding wordt verstaan: een volledige HBO-bacheloropleiding in de zin van artikel 7.3a, tweede lid, onder a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), die is erkend en geregistreerd in het Centraal register hoger onderwijs (CROHO). De studielast van een dergelijke opleiding bedraagt 240 studie- punten (artikel 7.4b, eerste lid, WHW), hetgeen gelijk staat aan vier studiejaren (artikel 7.4, eerste lid, WHW). De door eiser gevolgde eenjarige opleiding HBO Personeelsmanagement is geen HBO-bacheloropleiding als hier bedoeld en is daarom niet erkend en niet geregistreerd in het CROHO. Het feit dat in het functioneringsgespreksformulier niet met zoveel woorden is vermeld dat gedoeld werd op de HBO-bacheloropleiding acht verweerder niet doorslaggevend, evenmin als het gegeven dat eiser niet tijdig aan de nagestreefde algemene opleidingseis voor P&O-adviseurs kan voldoen. Uit blz. 14 van het "Overdrachts-document P&O-curriculum" blijkt dat de door eiser gevolgde opleiding daarin niet is genoemd, zodat deze niet als onderdeel van het P&O-curriculum kan gelden.
4. De rechtbank gaat in dit beroep uit van de volgende feiten.
Aan eiser, [nummer] bij de Koninklijke Marine (KM) en aangesteld bij het beroepspersoneel voor onbepaalde tijd, is met ingang van 6 november 2006 de functie van junior P&O-adviseur bij P&O van de Commandant Zeestrijdkrachten toegewezen. Op 15 november 2006 heeft eiser met zijn functionele chef, [nummer] [naam], een functie-introductiegesprek gevoerd, waarin onder meer de taken, de competenties en de vereiste opleiding, verbonden aan de functie, met eiser zijn besproken. Ten aanzien van het opleidingsaspect is aan eiser medegedeeld dat het streven van de KM is dat alle P&O-adviseurs in 2009 in het bezit zijn van een HBO-diploma Personeel en Organisatie. Naast de werkervaring binnen de KM wordt een goede theoretische achtergrond van belang geacht. Het volgen van een HBO-opleiding op het vakgebied van P&O zou de functionele chef dan ook van harte ondersteunen, waar mogelijk ook met "tijd van de baas", aldus is in het gespreksverslag vastgelegd.
Eiser heeft ter zitting erkend dat bij deze gelegenheid is gesproken over de vierjarige HBO-opleiding P&O (bacheloropleiding). Hij had bij zijn aantreden in de functie junior P&O-adviseur geen kennis en ervaring op het vakgebied van P&O. Om die reden heeft hij er, met medeweten en instemming van zijn superieuren, voor gekozen eerst een eenjarige opleiding HBO Personeelsmanagement te volgen teneinde te bezien of hij met de vervulling van zijn huidige functie een goede loopbaankeuze had gemaakt. Toen eiser verzocht om vergoeding van zijn studiekosten, is discussie ontstaan over de vraag of de door eiser gevolgde opleiding als "(volledig dan wel mede) in het belang van de dienst" kon worden aangemerkt.
5. Ingevolge artikel 17b, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) kan de militair in fase drie die, zonder daarvoor ingevolge de overige bepalingen van dit hoofdstuk te zijn aangewezen, voor eigen rekening een studie of opleiding volgt of heeft voltooid die naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel mede dan wel volledig in het belang van de dienst is, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van respectievelijk 50% of 100% in gemaakte studie- en opleidingskosten.
In artikel 7 van de Regeling opleidingen militairen (ROM) is nader geregeld welke eisen worden gesteld aan het aanmerken van een studie of opleiding als volledig (tweede lid) dan wel mede (derde lid) in het belang van de dienst.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de ROM is een studie of opleiding in het kader van de interne werkzekerheid "volledig in het belang van de dienst" indien een directe relatie bestaat tussen de door de militair voorgenomen studie of opleiding:
a. met de eisen die zijn huidige functie stelt, hetzij
b. met de eisen die een andere functie op zijn huidige of naast hogere rangsniveau binnen zijn functiegebied stelt, en waarop hij mogelijk binnen afzienbare tijd kan worden geplaatst.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van de ROM is een studie of opleiding in het kader van de interne werkzekerheid "mede in het belang van de dienst" indien:
a. een relatie bestaat tussen de door de militair voorgenomen studie of opleiding met de eisen die een mogelijk toekomstige functie stelt, hetzij
b. het een voorgenomen studie of opleiding betreft die is gericht op het behalen van het HAVO- of VWO-diploma.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1 In artikel 17b, eerste lid, van het AMAR is aan verweerder ter zake van het toekennen van een tegemoetkoming in de kosten van studie of opleiding een discretionaire bevoegdheid toegekend. De rechtbank dient een uit hoofde van deze bevoegdheid genomen besluit terughoudend te toetsen. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of verweerder, na afweging van alle relevante belangen, in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht of algemene rechtsbeginselen.
6.2 Eiser heeft zich als grondslag voor zijn verzoek beroepen op het bepaalde in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de ROM. Hij stelt zich op het standpunt dat er een directe relatie bestaat tussen de door hem gevolgde studie HBO Personeelsmanagement en de eisen van zijn huidige functie Junior P&O-adviseur.
Uit de ook door eiser aangehaalde blz. 14 van het "Overdrachtsdocument P&O-curriculum" blijkt dat verweerder voor alle functies in de sfeer van de P&O-advisering (Junior P&O-adviseur, P&O-adviseur, Senior P&O-adviseur en Decentraal Hoofd P&O-advies) uniform een HBO-opleiding P&O als niveau-eis stelt. Verweerder heeft daarbij het oog op de vierjarige HBO-bacheloropleiding.
Daarnaast gelden per functie verschillende eisen voor Opleidingen en Randvoorwaardelijke opleidingen. Het gaat hier om kortdurende, thematische opleidingen, zoals Algemene introductie Defensie, Rechtspositie Defensie, PeopleSoft en dergelijke.
Deze opleidingen zijn voor eisers functie tot dusver door verweerder niet nader bepaald.
Uit het genoemde document (blz. 13) blijkt verder nog dat het curriculum voor de Junior P&O-adviseur in het kader van het project Kwaliteit P&O-functie nader zou worden uitgewerkt.
6.3 Binnen de opbouw van de Defensieorganisatie en de onderdelen en functies daarbinnen komt aan verweerder de bevoegdheid toe voor iedere functie eisen te stellen met betrekking tot het vereiste kennis- en opleidingsniveau. Hoewel men zich eveneens een gedifferentieerd stelsel van functie-eisen voor de diverse P&O-adviesfuncties zou kunnen voorstellen, stond het verweerder vrij om, zoals hij heeft gedaan, voor al deze functies uniform het vereiste van de HBO-bacheloropleiding te stellen. De door eiser gevolgde opleiding voldoet niet aan de wettelijke eisen van die opleiding, neergelegd in de WHW. Vastgesteld moet daarom worden dat door eiser niet is voldaan aan het vereiste van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de ROM. Verweerder heeft daarom in redelijkheid eisers verzoek om een volledige tegemoetkoming in de kosten van de door hem gevolgde opleiding kunnen afwijzen.
6.4 De rechtbank tekent hierbij nog aan dat eiser zich, naar hij ter zitting heeft verklaard, op grond van hetgeen is besproken tijdens het functie-introductiegesprek bewust was van de aard van het door verweerder gestelde HBO-vereiste. Eiser heeft er evenwel om hem moverende redenen voor gekozen niet een aanvang te maken met de vierjarige HBO- opleiding als door verweerder bedoeld, maar met een minder belastende eenjarige opleiding HBO Personeelsmanagement. Eiser heeft daarmee een persoonlijke keuze gemaakt, die in de sfeer van de tegemoetkoming in de kosten voor hem minder gunstige gevolgen heeft. Deze gevolgen dienen thans voor eisers rekening te blijven.
6.5 Eerst ter zitting heeft eiser zich met een nieuw voorbeeld beroepen op het gelijkheidsbeginsel: [naam], werkzaam in de functie van opleidingsassistent, heeft dezelfde opleiding HBO Personeelsmanagement als eiser gevolgd en heeft de kosten daarvan volledig vergoed gekregen. Zijn functie wordt in het "Overdrachtsdocument P&O-curriculum" niet genoemd, zodat er voor [naam] ook geen opleidingseisen bekend kunnen zijn, aldus eiser.
De rechtbank is van oordeel dat dit beroep tardief is gedaan. Het gaat hier om een ander voorbeeld dan eiser in zijn bezwaarschrift heeft genoemd en dat door verweerder in het bestreden besluit is weerlegd. Op het nieuwe voorbeeld heeft verweerder ter zitting bij gebrek aan wetenschap niet adequaat kunnen reageren. De rechtbank heeft daarom reeds ter zitting aan partijen medegedeeld dat zij aan dit beroep op het gelijkheidsbeginsel voorbij zou gaan. Het moet in strijd worden geacht met de goede procesorde, indien verweerder eerst ter zitting wordt geconfronteerd met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, waarnaar hij geen onderzoek heeft kunnen doen.
7. Gelet op de voorgaande overwegingen moet het beroep ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.W. Sentrop en in het openbaar uitgesproken op
23 februari 2009, in tegenwoordigheid van de griffier C.A.Y. Morison-Libourel.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.