Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg. nrs.:
AWB 08/7350 (beroep ongewenstverklaring)
AWB 08/7351 (voorlopige voorziening)
eiseres [naam], geboren [geboortedatum] in 1946, van Chinese nationaliteit, eiseres c.q. verzoekster,
gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
de staatssecretaris van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag.
1.1 Bij besluit van 20 maart 2007 is eiseres ongewenst verklaard. Hiertegen heeft eiseres op 4 april 2007 een bezwaarschrift ingediend. Op 21 maart 2007 heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht hangende het bezwaar uitzetting te verbieden. Op 15 november 2007 heeft de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van het besluit tot ongewenstverklaring geschorst tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist (AWB 07/12659).
1.2 Bij besluit van 8 februari 2008 is het bezwaar tegen het besluit tot ongewenstverklaring ongegrond verklaard. Op 27 februari 2008 heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Op dezelfde datum heeft eiseres tevens de voorzieningenrechter verzocht hangende het beroep de rechtsgevolgen van het besluit tot ongewenstverklaring te schorsen.
1.3 De behandeling ter zitting van het beroep en de voorlopige voorziening heeft in aanwezigheid van eiseres, de gemachtigde van eiseres en verweerders gemachtigde plaatsgevonden op 11 november 2008.
2.1 Op 20 mei 2005 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 11 oktober 2006 is deze aanvraag afgewezen, waarbij aan eiseres artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag [verder: artikel 1(F)], aanhef en onder b en c is tegengeworpen.
Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 10 augustus 2007 (AWB 06/54919) niet-ontvankelijk verklaard.
2.2 Eiseres heeft een aantal [aanduiding] functies bekleed in een provinciestad [naam] en een bedrijf [naam] in China. Eiseres wordt gezocht door de Chinese autoriteiten in verband met verdenkingen van [aanduiding] corruptie en verduistering.
3 en 4. Standpunten [aanduidingen] van partijen.
5. VERDRAGSRECHTELIJK, WETTELIJK EN BELEIDSMATIG KADER
5.1 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland.
5.2 Verweerders beleid terzake is opgenomen in paragraaf A5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (verder: Vc). Dit beleid houdt in – voor zover thans van belang – dat een vreemdeling die buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland ongewenst kan worden verklaard, bijvoorbeeld de vreemdeling van wie het verblijf is beëindigd op grond van artikel 1(F). Hierbij is bepaald dat bij de toepassing van artikel 67 van de Vw de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig worden afgewogen tegen het algemene belang, dat uit een oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend.
5.3 In artikel 1(F) is – voor zover van belang – bepaald dat de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing zijn op een persoon ten aanzien van wie ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat:
b. hij een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten.
5.4 Het beleid van verweerder ten aanzien van artikel 1(F) is neergelegd in de Vc, onderdeel C5/12.3 (thans C4/3.11.3). Volgens paragraaf C5/13.3.3.1 (thans C4/3.11.3.3) van de Vc is het aan verweerder om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling onder de criteria van artikel 1(F) valt. Teneinde te bepalen of betrokkene individueel verantwoordelijk dient te worden gehouden voor misdrijven als bedoeld in artikel 1(F), past verweerder de ‘personal and knowing participation test’ toe. Beoordeeld wordt of ten aanzien van betrokkene kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het misdrijf of de betreffende misdrijven (‘knowing participation’) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’). Indien sprake is van zowel ‘knowing participation’ als ‘personal participation’, kan betrokkene artikel 1(F) worden tegengeworpen.
In onderdeel C5/13.3.2.2 (thans C4/3.11.3.2) van de Vc wordt ten aanzien van ernstige niet-politieke misdrijven opgemerkt dat factoren die een rol spelen bij het bepalen van de ernst van een misdrijf de aard van de handeling en de omvang van de gevolgen van de handeling zijn. Uitgangspunt bij het bepalen of er sprake is van een ernstig misdrijf is dat de internationale bescherming als vluchteling slechts dient te worden onthouden aan personen die deze bescherming evident onwaardig zijn op grond van de door hen gepleegde misdrijven.
Indien wordt gesteld dat bepaalde ernstige misdrijven zijn gepleegd om een politieke doelstelling na te streven dient na het uitvoeren van de zogenaamde predominantietest te worden bepaald of er wel of geen sprake is van een politiek misdrijf.
6.1 De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres door de Chinese autoriteiten wordt verdacht van [nadere aanduiding] verduistering en het aannemen van steekpenningen en dat eiseres in verband daarmee wordt gezocht door deze autoriteiten. Wel in geschil is of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan de voornoemde misdrijven, dat deze misdrijven zouden zijn aan te merken als ernstige niet-politieke misdrijven in de zin van artikel 1(F), aanhef en onder b en dat de toepasselijkheid van dit artikel vordert dat eiseres in het belang van de internationale betrekkingen ongewenst wordt verklaard. Voorts is in geschil of verweerder, gelet op hetgeen eiseres heeft aangedragen in het kader van de artikelen 3 en 8 van het EVRM, alsmede over haar overige persoonlijke omstandigheden, in redelijkheid van de bevoegdheid tot ongewenstverklaring gebruik heeft kunnen maken.
TEN AANZIEN VAN DE VRAAG OF ER ERNSTIGE REDENEN ZIJN TE VERONDERSTELLEN DAT EISERES ZICH SCHULDIG HEEFT GEMAAKT AAN GROOTSCHALIGE VERDUISTERING EN HET AANNEMEN VAN STEEKPENNINGEN
6.2 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan [nadere aanduiding] verduistering en het aannemen van steekpenningen. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
6.3 Verweerder baseert zijn conclusie dat er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan [aanduiding] verduistering en het aannemen van steekpenningen, op de volgende informatie.
- Een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken [datum] met betrekking tot eiseres.
- een [datum] artikel van een journalist over de rol die eiseres zou hebben gespeeld in transacties met grond en de aanwijzingen dat eiseres persoonlijk voordeel uit deze transacties haalde.
- een [datum] artikel van een journalist over de wijze waarop eiseres betrokken was bij de ontwikkeling van land;
- het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van mei 2006 over corruptie door overheidsdienaren in China. Dit ambtsbericht vermeldt onder meer het volgende:
“Corruptie is wijdverspreid in China. De Chinese overheid voert een actieve anticorruptie campagne. De autoriteiten pakken corruptie aan door verdachte ambtenaren te arresteren en gerechtelijk te vervolgen. In de afgelopen twee jaar zouden zo’n 50.000 functionarissen van uiteenlopend niveau van de CCP wegens corruptie zijn vervolgd en berecht. (…)
In een landelijke campagne tegen corruptie in het staatsapparaat zouden sinds begin 2006 zo’n vierhonderd corrupte ambtenaren en andere functionarissen zijn opgepakt, waaronder enkele hooggeplaatste gezagsdragers die onder meer worden verdacht van het aannemen van tonnen smeergeld. Nog zeker 4000 functionarissen zouden op de vlucht zijn geslagen omdat hun namen waren verschenen op een lijst van gezochten op internetsites van de Chinese staat.”
- het verslag van de aanvullende gehoren met betrekking tot artikel 1(F) van 18 januari 2006, 3 februari 2006 en 8 februari 2006, waarin eiseres verklaart over haar functie en bevoegdheden.
6.4 Eiseres heeft – onder meer – de volgende stukken overgelegd:
- een notariële akte met een verklaring [naam] waarin die uitleg geeft over een transactie [nadere aanduiding] ten aanzien waarvan eiseres wordt verdacht van verduistering;
- een krantenbericht en een publicatie [bron], waarin staat vermeld dat eiseres verdacht wordt van [aanduiding] corruptie en het aannemen van steekpenningen en dat eiseres wordt gezocht;
- publicaties en mediaberichten ten aanzien van personen die veroordeeld zijn in vergelijkbare gevallen dan wel ten aanzien van hetzelfde feitencomplex waarbij eiseres betrokken zou zijn;
- een aantal op de zaak van eiseres betrekking hebbende krantenartikelen;
- een verklaring [naam] over de verkrijging van land en een krantenartikel over de verkrijging van een appartement in New York;
- een verklaring [naam] over eiseres;
- een passage uit een officiële Chinese publicatie over de aanbesteding van grond;
- een krantenartikel over een fraudezaak en veroordeling van die verdachte [naam];
- formulieren voor het aanvragen van bouwprojecten [nadere aanduiding],en een overeenkomst van intentie die ziet op een bouwproject;
- een openbare aankondiging van aanbieding van grond in staatseigendom en
- een lijst van medeverdachten in de zaak van eiseres.
Ten aanzien van het bewijsuitsluitingsverweer van eiseres
6.5.1 De rechtbank volgt eiseres in haar betoog dat, gelet op de mensenrechtenschendingen die in China worden begaan, waarbij de rechtsgang ook blijkens het algemeen ambtsbericht over China niet voldoet aan de daarvoor geldende internationale standaarden, er niet zonder meer blindgevaren kan worden op de informatie van de Chinese autoriteiten, waarop het door verweerder gebruikte individuele ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 oktober 2005 steunt. Immers, niet valt uit te sluiten dat het door de Chinese autoriteiten gebruikte bewijs verkregen is op een wijze die zich niet verdraagt met de internationale standaarden, zodat het de vraag is of dat bewijs wel kan worden gebruikt. In ieder geval zal er grote voorzichtigheid dienen te worden betracht bij het gebruiken van dergelijk bewijs.
Ook deelt de rechtbank de zienswijze van eiseres dat informatie die is neergelegd in krantenberichten op zichzelf niet als voldoende kan worden beschouwd om aan te nemen dat er ernstige redenen zijn dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan delicten als hier aan de orde.
6.5.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder zich ook niet uitsluitend op het genoemde ambtsbericht dan wel uitsluitend op krantenberichten heeft gebaseerd. Verweerder heeft zijn conclusie dat eiseres in verband moet worden gebracht met verduistering en het aannemen van steekpenningen gebaseerd op de verklaringen die eiseres zelf heeft afgelegd over haar taken en bevoegdheden, het voornoemde individueel ambtsbericht, de artikelen van journalisten [namen], en het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van mei 2006, in onderling verband en samenhang bezien. De rechtbank zal dienen te beoordelen of de informatie uit deze bronnen, bezien in onderling verband en samenhang, verweerders beschuldiging kan dragen. Daarbij geldt naar het oordeel van de rechtbank dat, naarmate informatie neergelegd in een krantenbericht concreter, specifieker en gedetailleerder is en bovendien inzage geeft in de door de journalist gebruikte bronnen, er sterkere bewijswaarde aan kan worden toegekend en van eiseres een meer overtuigende weerlegging kan worden verwacht.
6.5.3 Het artikel van een van de journalisten [naam] zal de rechtbank niet bij de beoordeling betrekken. De rechtbank kan niet opmaken wat de achtergrond van deze schrijver is en waarin dit artikel is gepubliceerd. Verweerder heeft ook ter zitting desgevraagd geen duidelijkheid hieromtrent kunnen verschaffen. De hierin neergelegde informatie is bovendien summier, vaag en slecht verifieerbaar en evenmin kan er uit het artikel worden opgemaakt op welke bronnen de schrijver van dit artikel zich baseert.
6.5.4 In het artikel van een journalist wordt uitgebreid ingegaan op de achtergrond van corruptie in steden [naam] in China, alsmede de wijze waarop eiseres hierbij betrokken is geraakt en de rol die zij hierin heeft gespeeld. De schrijver baseert zich daarbij op informatie verkregen uit verschillende bronnen, zoals een provinciebestuurder, [nadere aanduiding] stadsambtenaren die hierbij betrokken zijn geweest, een voormalig projectleider [functie], een ambtenaar van de regering, en verschillende publicaties. Verder zijn ook eiseres, een familielid, een Chinese advocaat die eiseres bijstond bij de aankoop van eigendom in New York en een partijsecretaris [nadere aanduiding] om commentaar gevraagd. Voorts hebben verschillende met naam genoemde correspondenten een bijdrage aan het artikel geleverd. Nu de in dit artikel neergelegde informatie concreet, specifiek en gedetailleerd is, met vermelding van data en gebeurtenissen alsook bronnen, ziet de rechtbank geen beletsel om dit artikel bij de beoordeling te betrekken. Aan dit artikel komt gelet op de aard ervan een aanzienlijke bewijswaarde toe en van eiseres mag een concrete weerlegging van de informatie hierin worden verwacht.
6.6 De door eiseres afgelegde verklaringen vormen naar het oordeel van de rechtbank een bevestiging van de ook uit de overige door verweerder gebruikte stukken blijkende positie en invloed van eiseres bij de ontwikkeling van gebieden en grond. De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat zij geen gemeenschapsgeld heeft kunnen verduisteren, waarbij zij verwijst naar een aantal officiële en openbare publicaties en formulieren. Immers, uit deze officiële publicaties blijkt dat in theorie de openbare aanbesteding van grondontwikkelingsprojecten in steden [naam] goed is geregeld, maar dit sluit misbruik in de praktijk niet uit noch kan hieruit worden afgeleid dat eiseres zich niet in de positie bevond om gemeenschapsgeld te verduisteren. De stelling van eiseres dat zij geen bevoegdheid had om aanbestedingen toe te kennen leidt evenmin tot een ander oordeel, nu eiseres blijkens haar eigen verklaringen weliswaar niet de enige was die hierover een beslissing moest nemen, maar zij gelet op haar positie en specialisme wel een belangrijke en doorslaggevende stem hierin had. Bij wijze van tussenconclusie oordeelt de rechtbank dat eiseres zich in ieder geval in de positie bevond om gelden te verduisteren en steekpenningen aan te nemen. De volgende vraag is of er ook ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij daadwerkelijk de haar toegedichte misdrijven heeft begaan.
6.7 De gegevens vermeld in de stukken genoemd in rechtsoverweging 3, bezien in onderling verband en samenhang, bevestigen naar het oordeel van de rechtbank de informatie in het ten aanzien van eiseres opgemaakte individuele ambtsbericht omtrent de betrokkenheid van eiseres bij verduistering en het aannemen van steekpenningen en passen bovendien in het algemene beeld dat is geschetst in onder meer het algemeen ambtsbericht ten aanzien van corruptiepraktijken in China.
6.8 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres de gegevens waarop verweerder zich baseert in onvoldoende mate weersproken en weerlegd. Het volgende is daartoe redengevend.
6.9 De stelling van eiseres dat zij ten onrechte is beschuldigd van de betreffende delicten, omdat zij [aanduiding] in China veel mensen heeft belet om geld te verdienen met grond, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eiseres heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd. De drie door eiseres bij brief [datum] overgelegde verklaringen van personen die zeggen dat zij niets te maken hebben met de zaak van eiseres en dat het een politieke strijd betreft, kunnen niet als onderbouwing worden aangemerkt. Dit alleen al omdat uit deze verklaringen niet kan worden afgeleid dat eiseres zèlf onschuldig is. Voor zover eiseres met deze verklaringen betoogt dat de aan eiseres gerelateerde processen schijnprocessen zijn kan dit betoog evenmin slagen. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen niet kunnen worden beschouwd als afkomstig uit objectieve bron. De rechtbank acht de inhoud van deze verklaringen bovendien erg summier, vaag en weinig concreet. Uit deze verklaringen kan niet worden opgemaakt hoe de betreffende personen aan hun informatie zijn gekomen, noch zijn deze verklaringen onderbouwd met enig nader bewijs. Ook overigens komt de stelling van eiseres de rechtbank niet aannemelijk voor. De rechtbank wijst op de [aanduiding] processen die in samenhang met de zaak van eiseres zijn en worden gevoerd. Als eiseres zou worden gevolgd in haar stelling dan zou dit betekenen dat deze processen allemaal schijnprocessen betreffen, waarbij veel beklaagden ten onrechte zijn opgeofferd enkel ten behoeve van een gewenste (schijn)veroordeling van eiseres.
6.10 De door eiseres zelf bij brief [datum] aangehaalde krantenartikelen, alsmede het door eiseres overgelegde bericht [aanduiding], waarin wordt verwezen naar informatie van een tweetal tijdschriften en een dagblad, maken eveneens melding van de betrokkenheid van eiseres bij [aanduiding] verduisterings- en corruptiezaken. Deze stukken vermelden dat eiseres wordt verdacht van [aanduiding] corruptie en het aannemen van steekpenningen, waarbij ook de rol en de betrokkenheid van eiseres hierbij aan bod komen.
6.11 De [aanduiding] ten overstaan van een notaris afgelegde verklaringen over door deze personen verrichte transacties, alsmede het [aanduiding] interview, kunnen evenmin worden aangemerkt als toereikende weerlegging van de door verweerder gebruikte gegevens. Nu deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen worden beschouwd als afkomstig uit objectieve bron - waaraan het enkele feit dat deze zijn afgelegd ten overstaan van een notaris respectievelijk een journalist niet afdoet - en evenmin worden onderbouwd door andere, wel uit objectieve bron, afkomstige stukken, kunnen deze verklaringen niet tot het door eiseres gewenste resultaat leiden.
TEN AANZIEN VAN DE KWALIFICATIE ALS ERNSTIGE NIET-POLITIEKE MISDRIJVEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 1(F), AANHEF EN ONDER B
6.12 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de delicten ten aanzien waarvan er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiseres ze heeft gepleegd, verduistering en het aannemen van steekpenningen [bedrag] zijn aan te merken als ernstige niet-politieke misdrijven in de zin van artikel 1(F), aanhef en onder b. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
6.13 Om te bepalen of de betreffende delicten als voldoende ernstig in de zin van dit artikel zijn aan te merken, spelen ingevolge het beleid de aard van de handeling en de omvang van de gevolgen van de handeling een rol. Uitgangspunt bij het bepalen of er sprake is van een ernstig misdrijf is dat de internationale bescherming als vluchteling slechts dient te worden onthouden aan personen die deze bescherming evident onwaardig zijn op grond van de door hen gepleegde misdrijven. De rechtbank zoekt daarnaast aansluiting bij hetgeen hierover in de “Guidelines on the Application of the Exclusion Clauses” van de UNHCR (verder: Guidelines) is opgemerkt. Zoals in deze Guidelines is aangegeven zijn voor het bepalen van de ernst in de zin van deze bepaling internationale standaarden boven nationale en/of locale standaarden relevant. Aspecten die hierbij dienen te worden meegewogen zijn, naast de aard van de handeling en de omvang van de gevolgen van de handeling, de wijze waarop het delict wordt vervolgd, de aard van de op dit delict gestelde sanctie en de vraag of de meeste rechtssystemen het delict als ernstig misdrijf beschouwen.
De in de Guidelines genoemde voorbeelden van delicten die als voldoende ernstig worden beschouwd zijn moord, verkrachting en gewapende overval. De rechtbank zoekt verder aansluiting bij de “Background Note on the Application of the Exclusion Clauses” van UNHCR (verder: de Background Note). Deze vermeldt dat ook delicten die gepaard gaan met het gebruik van dodelijke wapens, ernstig persoonlijk letsel veroorzaken, alsmede delicten waarbij sprake is van bewijs van serieus recidiverend gedrag en andere soortgelijke factoren, kunnen worden beschouwd als voldoende ernstig in de zin van dit artikel.
6.14 Tussen partijen is niet in geschil dat de delicten waarvan eiseres wordt verdacht niet expliciet worden vermeld in het beleid noch in de voornoemde UNHCR stukken, maar is evenmin in geschil dat de wel daarin genoemde delicten geen limitatieve opsomming betreffen en dat ingevolge de UNHCR Background Note ook andere delicten hieronder kunnen vallen als er bijvoorbeeld sprake is van bewijs van serieus recidiverend gedrag en andere soortgelijke factoren. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen.
6.15 De rechtbank wijst wat betreft de aard en omvang van de (gevolgen van de) delicten allereerst op de [aanduiding] bedragen waar het hier om gaat. Nu eiseres wordt verdacht van het verduisteren en aannemen van steekpenningen [bedrag], en deze delicten - naar de rechtbank aanneemt op grond van de informatie uit de in overweging 3 genoemde bronnen – verspreid over langere tijd zijn gepleegd, is er sprake van serieus recidiverend gedrag. Gelet op de [aanduiding] positie die eiseres heeft bekleed kunnen en dienen hoge eisen aan de integriteit van eiseres te worden gesteld, hetgeen de misdrijven des te ernstiger maakt. De schade die de overheid en uiteindelijk de burgers wordt toegebracht door deze delicten van dergelijke omvang moet voor aanzienlijk worden gehouden. Wat betreft de wijze van vervolging, de aard van de sanctie(s) en de vraag of het mondiaal bezien ernstige misdrijven betreft, wijst de rechtbank op de mondiale erkenning van de ernst van het probleem van corruptie en de noodzakelijke aanpak daarvan. In dat kader verwijst de rechtbank naar het Internationaal Verdrag tegen Corruptie van de Verenigde Naties, dat ziet op de bestrijding van corruptie op mondiaal niveau. Ook in het Nederlandse recht wordt, evenals in veel andere rechtssystemen, corruptie en het aannemen van steekpenningen als ernstig gekwalificeerd en ook als zodanig bestraft. Ditzelfde geldt voor China. Zoals onder meer blijkt uit het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse zaken van mei 2006 is corruptie in China wijdverbreid en voert de Chinese overheid een actieve anti-corruptiecampagne. Corruptie wordt in China gelet op de aanpak daarvan en de straffen daarop hard aangepakt.
TEN AANZIEN VAN DE VRAAG OF DE TOEPASSELIJKHEID VAN ARTIKEL 1(F) DE ONGEWENSTVERKLARING VORDERT
6.16 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit voorts op goede gronden op het standpunt gesteld dat de toepasselijkheid van artikel 1(F) vordert dat eiseres in het belang van de internationale betrekkingen ongewenst wordt verklaard. Door de internationale gemeenschap wordt een persoon aan wie artikel 1(F) is tegengeworpen gezien als een gevaar voor de (internationale) openbare orde en veiligheid (zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 oktober 2008, nr. 200801101/1 (JV 2009, 8). Verweerder heeft hierbij terecht betekenis gehecht aan de belangrijke positie die Nederland inneemt binnen het internationale recht, op grond waarvan het des temeer van belang is dat Nederland geen feitelijke ‘veilige haven’ wordt voor vreemdelingen die zich elders schuldig hebben gemaakt aan daden of handelingen zoals bedoeld in artikel 1(F).
TEN AANZIEN VAN DE PROPORTIONALITEITSVRAAG
6.17 De rechtbank deelt niet het standpunt van verweerder, zoals dit ter zitting nader is toegelicht, dat de omstandigheid dat eiseres zich niet in de situatie bevindt dat zij wegens schending van artikel 3 van het EVRM reeds gedurende een groot aantal jaren niet kan worden uitgezet en daarmee niet voldoet aan het duurzaamheidsvereiste, ertoe leidt dat niet wordt toegekomen aan de vraag of de ongewenstverklaring disproportioneel is. Het door verweerder in dit verband gehanteerde beoordelingskader heeft betrekking op de vraag of het disproportioneel is om aan iemand aan wie artikel 1(F) is tegengeworpen een verblijfsvergunning te onthouden. De vraag of het al dan niet disproportioneel is om iemand ongewenst te verklaren is naar het oordeel van de rechtbank van een andere aard. De ongewenstverklaring heeft immers veel verder strekkende gevolgen dan het enkel onthouden van een vergunning, zodat de belangenafweging reeds om die reden een andere is dan bij het onthouden van een vergunning. Nu verweerder ten onrechte geen bredere proportionaliteitsbeoordeling heeft gemaakt, dat wil zeggen, zich ten onrechte niet de vraag heeft gesteld of hij, gelet op alle eiseres betreffende omstandigheden, in redelijkheid van de bevoegdheid tot ongewenstverklaring gebruik heeft kunnen maken, ziet de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6.18 Op grond van het navolgende en in het belang van de finale geschilbeslechting ziet de rechtbank evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten.
6.19 De belangen over en weer afwegend is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot ongewenstverklaring gebruik heeft kunnen maken.
Bij verweerders belang plaatst de rechtbank de kanttekening dat, hoewel internationale belangen mogelijk gebaat zijn bij de ongewenstverklaring, de waarde die aan deze belangen kan worden toegekend moet worden gerelativeerd. Immers, nu eiseres door de toepasselijkheid van artikel 1(F) in haar asielprocedure een verblijfsvergunning is onthouden, staat zij reeds als zogenaamde ‘1F-er’ gesignaleerd in voornoemd Schengeninformatie-systeem. De toegevoegde waarde van een ongewenstverklaring is met name gelegen in het uitoefenen van druk op de betrokkene om Nederland uit eigen beweging te verlaten.
De belangen die eiseres hiertegenover heeft gesteld zijn onvoldoende zwaar om te concluderen dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot ongewenstverklaring gebruik heeft kunnen maken. Eiseres heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij niet uit Nederland naar een derde land zou kunnen vertrekken. De door eiseres aangevoerde medische gesteldheid, waarvoor eiseres verwijst naar een verklaring van haar huisarts [datum] waarin staat vermeld dat zij onder behandeling staat vanwege hypertensie en [aanduiding] andere problematiek, is niet van zodanige zwaarte dat de ongewenstverklaring daarom in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Verweerder heeft op goede gronden het standpunt ingenomen dat de inmenging in het recht op privé-leven als neergelegd in artikel 8 van het EVRM gerechtvaardigd is in het belang van de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. De stelling van eiseres dat het belang van de nationale veiligheid hier niet onder valt, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank verwijst naar de reeds hierboven in overweging 11 aangehaalde uitspraak van de AbRS, waarin is overwogen dat een persoon aan wie artikel 1(F) wordt tegengeworpen gezien wordt als een gevaar voor de (internationale) openbare orde en veiligheid. Nu in het besluit is overwogen dat het doel van de ongewenstverklaring is te voorkomen dat de vreemdeling aan wie artikel 1(F) is tegengeworpen bescherming kan krijgen in Nederland, waarmee Nederland als gastland zou fungeren voor personen die zware misdrijven hebben gepleegd, alsmede het verblijf van de vreemdeling in het gehele Schengengebied tegen te gaan, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de inmenging in het privé-leven van eiseres gerechtvaardigd is in het belang van de openbare orde en de veiligheid.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6.20 Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.21 De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
6.22 Nu het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek zal worden vernietigd is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
6.23 Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid van de Awb wijst de recht¬bank, respectievelijk de voorzieningenrechter, de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
in de zaak, geregistreerd onder zaaknummer AWB 08/7350:
- verklaart het beroep gericht tegen de ongewenstverklaring gegrond;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten.
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/7351:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 143,-- (zegge: honderd en drieënveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, en mrs. C.I.H. Kerstens-Fockens en J.H. Beestman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.T.P. Scheers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2009.
De griffier,
De voorzitter,
Tegen de uitspraak op de beroepen staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Voor zover de uitspraak strekt tot afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.