Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 16 april 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 330595 / KG ZA 09-193 van:
1. de besloten vennootschap Celine Medical B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. [Senior],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk te 's-Gravenhage,
de besloten vennootschap Medisch Centrum voor Esthetische Geneeskunde B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. G. Endedijk te Amsterdam.
Eisers worden hierna aangeduid als ‘Celine’ en ‘Senior’ dan wel gezamenlijk als ‘eisers’. Gedaagde zal worden aangeduid als ‘MCEG’.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 30 maart 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. MCEG exploiteert een privékliniek voor esthetische geneeskunde. De kliniek is door Senior in 1978 opgericht.
1.2. De aandelen in MCEG worden voor 50,04% gehouden door Celine, voor 30,21% door de besloten vennootschap Robot Medical B.V. (hierna: Robot), voor 6,25% door de besloten vennootschap Rhinorijn B.V., voor 12,5% door de besloten vennootschap Medovaa Invest B.V. en voor 1% door de besloten vennootschap Plastische Chirurgische Praktijk Martin B.V. Senior is enig aandeelhouder en bestuurder van Celine. Alle aandelen in Robot worden gehouden door [Junior], zoon van senior en verbonden aan de door MCEG geëxploiteerde kliniek (hierna: Junior).
1.3. Bij beschikking van 25 februari 2000 van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Ondernemingskamer) zijn Celine en Robot Medical B.V. geschorst als bestuurders van MCEG. Daarnaast is onder meer [v. A.] benoemd teneinde een onderzoek in te stellen naar het beleid van MCEG en is [S.] benoemd tot haar bestuurder.
1.4. Bij herziene beschikking van 28 maart 2000 is de besloten vennootschap K.O.O.S. Interim Partner in Management B.V., zijnde een onderneming van voornoemde [S.], in de plaats van [S.] tot bestuurder van MCEG benoemd.
1.5. Bij overeenkomst van maart / april 2001 (hierna: de vaststellingsovereenkomst) zijn Celine, Senior, MCEG, Robot, Junior en een aantal andere partijen ter beëindiging van het geschil, dat heeft geleid tot voormelde procedure bij de Ondernemingskamer, het volgende overeengekomen:
“(…)
in aanmerking nemende:
(a) tussen Celine/Senior enerzijds en Robot/Junior en Medovaa/Ovaa anderzijds hebben geschillen bestaan, die ertoe hebben geleid dat Robot en Medovaa een enquêteprocedure aanhangig hebben gemaakt bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam (verder: OK);
(b) bij beschikking van 25 februari 2000 heeft de OK voor de duur van het geding en met onmiddellijke ingang Celine en Robot als bestuurders van MC [MCEG; voorzieningenrechter] geschorst en [S.] tot bestuurder benoemd. In een herziene beschikking van 28 maart 2000 is voor de duur van het geding IPIM [K.O.O.S. Interim Partner in Management B.V.; voorzieningenrechter] in de plaats van [S.] tot bestuurder van MC benoemd;
(c) bij voormelde beschikking heeft de OK voorts [v. A.] te [plaats] (verder: vA) benoemd om een onderzoek te verrichten naar het beleid en de gang van zaken van MC;
(d) vA heeft besprekingen met partijen gevoerd en hen gepolst over een minnelijke regeling van hun geschillen;
(e) partijen hebben inmiddels overeenstemming bereikt over een oplossing, waarbij zij uit de in het verleden ontstane impasse kunnen geraken;
zijn overeengekomen als volgt:
(…)
Artikel 2: Aftreden Celine/Senior
2.1 Met ingang van 26 februari 2001, de datum waarop Senior 70 jaar hoopt te worden, zal Celine /Senior als statutair directeur van MC aftreden.
(…)
Artikel 5: Adviseurschap Celine/Senior
5.1 Na haar aftreden zal Celine/Senior met onmiddellijke ingang tot adviseur worden benoemd met een daaraan verbonden honorering van ƒ 25.000,- per maand. Genoemd bedrag is vanaf de datum van aftreden van Celine/Senior geïndexeerd overeenkomstig het consumentenprijsindexcijfer voor de hogere inkomens (…)
5.2 Na haar aftreden als bestuurder zal Celine/Senior zich beperken tot haar rol van aandeelhoudster en adviseur en (overigens) op geen enkele wijze meer bij de leiding van MC betrokken zijn. In verband daarmede hebben partijen besloten om in beginsel vier keer per jaar een aandeelhoudersvergadering te houden, teneinde Celine/Senior als aandeelhoudster over het financiële reilen en zeilen van MC geïnformeerd te houden.
Artikel 6: Verkoop/levering aandelen
Celine is houdster van 1.251 aandelen A en 1.250 aandelen B in MC. Celine verkoopt hierbij al deze aandelen, met inbegrip van in de toekomst door Celine nog te verwerven aandelen, aan Robot.
De levering van de hier bedoelde aandelen zal plaatsvinden op de datum van overlijden van Senior. De dan door Robot terzake te betalen koopsom zal gelijk zijn aan de op de datum van levering geldende waarde van de desbetreffende aandelen. (…)”.
1.6. Robot heeft medio november 2008 bij verzoekschrift de Ondernemingskamer verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken bij onder meer MCEG en bij wijze van voorlopige voorziening onder meer verzocht een bestuurder van MCEG te benoemen. Bij beschikking van 17 december 2008 heeft de Ondernemingskamer, voor zover thans relevant, als volgt overwogen en beslist:
“(…)
3.6. Het treffen van onmiddellijke voorzieningen met het oog op de toestand van verweersters komt dan ook noodzakelijk voor. In ieder geval dient te worden voorzien in het bestuursvacuüm, dat is ontstaan. Niet kan worden aanvaard dat zulks geschiedt door de algemene vergadering van aandeelhouders nu zulks de facto zou betekenen dat daarin wordt voorzien door [Senior] – aan wiens zijde zich (…) [de J.] onderscheidenlijk Rhinorijn B.V. heeft geschaard –, nu de in 2.6 genoemde overeenkomst [de vaststellingsovereenkomst; voorzieningenrechter] naar zin en strekking inhoudt dat hij zich onthoudt van het uitoefenen van beslissende zeggenschap als – zoals thans – een bestuursbenoeming aan de orde is tegen de achtergrond van gerezen conflicten waarin een zodanige benoeming het beslechten van dat conflict te zijnen faveure inhoudt. Te minder kan zulks in die context worden aanvaard nu blijkens hetgeen in 2.20 is weergegeven er voorshands van moet worden uitgegaan dat [Senior] zich ook overigens niets gelegen laat liggen aan hetgeen uit de genoemde overeenkomst voortvloeit. Het betoog van [Senior] dat zijn herleefde bemoeienis niet in strijd komt met die overeenkomst, immers noodzakelijk is geworden door hetgeen in 2.7 en 2.8 [de onderzoeken door een extern recherchebureau en nadien door de FIOD-ECD; voorzieningenrechter] is weergegeven, kan hem niet – meer – baten. Het verliest immers uit het oog dat Robot Medical als bestuurder van MCEG is teruggetreden en het terugtreden van [K.] onderscheidenlijk Plastische Chirurgische Praktijk Martin B.V. niet in enig causaal verband staat met hetgeen daarin is weergegeven.
(…)
4. De beslissing
(…)
Benoemt, vooralsnog voor de duur van het geding en voor zoveel nodig in afwijking van haar statuten, [C.] tot bestuurder van Medisch Centrum voor Esthetische Geneeskunde B.V.;
(…)
Beveelt, vooralsnog voor de duur van het geding en voor zoveel nodig in afwijking van haar statuten, de overdracht ten titel van beheer van de door Celine Medical B.V., Robot Medical B.V., Rhinorijn B.V., Medovaa Invest B.V. en Plastische Chirurgische Praktijk Martin B.V. gehouden aandelen in Medisch Centrum voor Esthetische Geneeskunde B.V. aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon;
(…) ”.
1.7. De aandelen van onder meer MCEG worden op grond van voormelde beslissing thans beheerd door de heer [H.]
1.8. Op 28 januari 2009 heeft [C.] in aanwezigheid van voormelde [H.] een bespreking gehad met eisers in aanwezigheid van hun advocaat. In die bespreking heeft [C.] aan eisers meegedeeld dat MCEG geen gebruik meer zou maken van hun adviseurschap. Volgens een eigen, onder ede afgelegde, verklaring heeft [C.], voor zover relevant, gezegd:
“(…) Hij [Senior; voorzieningenrechter] gaf daar enige antwoorden op waaronder met name dat hij, teneinde zijn taak adviseur goed te kunnen vervullen, op de hoogte diende te zijn van hetgeen zich binnen de kliniek afspeelde. Ik heb hem daarop gezegd dat ik van zijn adviseurdiensten geen gebruik wilde maken en dat ik de adviseurafspraak wilde beëindigen. Hij verklaarde daarmee in te stemmen; (…)”.
1.9. Het overeengekomen maandelijkse honorarium van ƒ 25.000,-- bedraagt thans, na indexeringen, € 15.805,--.
1.10. Bij brief van 20 maart 2009 heeft MCEG, voor zover in haar visie noodzakelijk, de vaststellingsovereenkomst per direct ontbonden op grond van wanprestatie aan de zijde van eisers en meer subsidiair de vaststellingsovereenkomst opgezegd tegen 1 juni 2009 en haar betalingsverplichtingen per direct opgeschort.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eisers vorderen - zakelijk weergegeven - MCEG te veroordelen tot betaling van € 15.805,-- aan Celine ter zake van het honorarium februari 2009, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009, alsmede tot betaling van een gelijk bedrag per eerste van elke volgende maand aan Celine ter zake van het honorarium over die maand, bij niet tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de desbetreffende maand.
2.2. Daartoe voeren eisers het volgende aan.
MCEG dient de tussen partijen opgemaakte vaststellingsovereenkomst na te komen. Het feit dat [C.] op 28 januari 2009 namens MCEG heeft meegedeeld geen gebruik meer te willen maken van de adviezen van eisers, hetgeen zij geaccepteerd hebben, brengt nog niet mee dat zij daarmee ook afstand hebben gedaan van het maandelijkse honorarium. Daarover is met geen woord gesproken. De adviesovereenkomst maakt onderdeel uit van de vaststellingsovereenkomst en is derhalve noch op te zeggen, noch buitengerechtelijk te ontbinden. De vaststellingsovereenkomst is na lang onderhandelen onder leiding van enquêteur [v. A.] tot stand gekomen. Het adviseurschap maakt deel uit van met elkaar samenhangende afspraken die met het oog op de beëindiging van de procedure bij de Ondernemingskamer in 2001 zijn vastgelegd. Bovendien is de vaststellingsovereenkomst meeondertekend door de tijdelijke bestuurder van MCEG, K.O.O.S. Interim Partner in Management B.V. Ontbinding van de vaststellingsovereenkomst kan enkel door de (bodem)rechter worden uitgesproken. Daarnaast zijn eisers niet in verzuim nu zij niet in gebreke zijn gesteld door MCEG. Er is nimmer gewezen op eventueel (dis)functioneren van eisers.
Het honorarium is feitelijk de oudedagvoorziening van Senior, nu hij in diezelfde vaststellingsovereenkomst afstand heeft gedaan van zijn functie als statutair directeur van MCEG en hij zijn aandelen in die vennootschap ook niet te gelde kan maken tijdens zijn leven.
2.3. MCEG voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. MCEG heeft als verweer aangevoerd dat de vorderingen van eisers spoedeisend belang ontberen, nu eisers, althans Senior, over voldoende andere inkomsten beschikt. Anders dan MCEG heeft betoogd, hebben eisers voldoende gesteld ter onderbouwing van hun belang bij een voorziening in kort geding. Daartoe verwijst de voorzieningenrechter naar het hiervoor onder 2.2 weergegeven betoog van eisers, meer in het bijzonder naar de stelling dat het honorarium feitelijk de oudedagvoorziening van Senior betreft. Dat eisers wellicht ook uit anderen hoofde inkomsten genieten doet daar niet aan af.
Wederzijds goedvinden
3.2. Voorts heeft MCEG aangevoerd dat de beëindiging van het adviseurschap met wederzijds goedvinden is geschied, nu eisers tijdens het gesprek van 28 januari 2009 daarmee hebben ingestemd. Vaststaat dat [C.] in het gesprek op 28 januari 2009 niet expliciet heeft meegedeeld dat met de beëindiging van het adviseurschap tevens een einde zou komen aan het maandelijkse honorarium van € 15.805,--. Ter zitting hebben eisers betoogd dat het honorarium bedoeld is als oudedagvoorziening voor Senior ongeacht het daadwerkelijk (kunnen) adviseren. Dit volgt, in de visie van eisers, uit het feit dat Senior afstand heeft gedaan van zijn functie van statutair directeur van MCEG en van de mogelijkheid om gedurende zijn leven een koopprijs voor zijn aandelen in MCEG te ontvangen in ruil voor het adviseurschap en het daarbij overeengekomen maandelijkse honorarium. Dit standpunt komt de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor en MCEG heeft daartegenover onvoldoende ingebracht. Zij heeft slechts gesteld dat zulks niet expliciet uit de vaststellingsovereenkomst volgt. Dit moge zo zijn, maar het tegendeel vindt evenmin steun in de vaststellingsovereenkomst. Binnen het beperkte kader van deze procedure is geen plaats voor nader onderzoek of, eventueel, bewijslevering over hetgeen destijds besproken is. Gezien het voorgaande en in aanmerking genomen het belang van het maandelijkse honorarium als regulier inkomen voor Senior, hetgeen ook voor MCEG duidelijk had kunnen zijn, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat MCEG zich er onvoldoende van heeft vergewist of eisers tijdens het gesprek op 28 januari 2009 tevens afstand hebben willen doen van het hen toekomende maandelijkse honorarium. Hieruit volgt dat onvoldoende is gebleken dat de vaststellingsovereenkomst, althans het gedeelte daarvan dat betrekking heeft op het met het adviseurschap gemoeide maandelijkse honorarium, met wederzijds goedvinden is beëindigd.
Ontbinding of beëindiging
3.3. MCEG heeft daarnaast als verweer aangevoerd dat zij de overeenkomst betreffende het adviseurschap heeft ontbonden op grond van het feit dat eisers tekortgeschoten zijn in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, althans heeft opgezegd tegen 1 juni 2009. De vraag die thans voorligt, is of het onderdeel in de vaststellingsovereenkomst betreffende het adviseurschap van eisers rechtsgeldig is beëindigd.
3.4. Het komt daarbij (mede) aan op de uitleg van de overeenkomst. Naar voorlopig oordeel dient daarbij het bijzondere karakter van de onderhavige vaststellingsovereenkomst in aanmerking te worden genomen. Uitgangspunt van een vaststellingsovereenkomst is dat deze de tussen partijen rechtens geldende verhoudingen vastlegt, met als doel voor partijen, en eventueel derden, rechtszekerheid te creëren. Vaststaat dat de onderhavige vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen ter beëindiging van een zakelijk geschil tussen meerdere partijen en dat het resultaat daarvan tot stand is gekomen na (uitvoerige) onderhandelingen, waarbij partijen over en weer hun standpunten hebben moeten loslaten. Het resultaat daarvan in deze zaak is onder meer dat Senior geen geld uit aandelenverkoop kan genereren tijdens zijn leven, maar wel een beloning voor het adviseurschap krijgt. Daarnaast wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat de vaststellingsovereenkomst onder leiding van de door de Ondernemingskamer benoemde enquêteur, [v. A.], tot stand is gekomen, is meeondertekend door de tijdelijk bestuurder van MCEG, K.O.O.S. Interim Partner in Management B.V., en dat de vaststellingsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd, althans dat over de duur niets is geregeld. Ter zitting heeft MCEG naar aanleiding van de vraag hoe het adviseurschap van Senior voor onbepaalde tijd bezien moest worden tegen de achtergrond van diens leeftijd, geantwoord dat partijen voor ogen stond dat nog een eindregeling getroffen diende te worden maar dat het daarvan niet is gekomen. Het voorgaande brengt naar voorlopig oordeel mee dat de vaststellingsovereenkomst in beginsel als één geheel gelezen dient te worden. Het voorgaande brengt bovendien met zich dat, mede in aanmerking genomen het belang van het maandelijkse honorarium als regulier inkomen voor Senior (vgl. 3.2) en de omstandigheid dat MCEG aangeeft dat ter zake nog een eindregeling getroffen diende te worden, er bij een beëindiging van een gedeelte van de vaststellingsovereenkomst minst genomen aandacht aan de belangen van Senior dient te worden besteed.
Ontbinding wegens toerekenbaar tekortschieten
3.5. Indien en voor zover de vaststellingsovereenkomst als een wederkerige overeenkomst te kwalificeren is, leent zij zich in beginsel voor de in artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geregelde ontbinding. Niet in geschil is dat de vaststellingsovereenkomst als zodanig te kwalificeren is. Voor een geslaagd beroep op de buitengerechtelijke ontbinding dienen eisers tekortgeschoten te zijn in de nakoming van hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst en voor zover de nakoming daarvan niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, zullen zij eerst in verzuim moeten verkeren. Uitgangspunt is dat zij eerst in gebreke zullen moeten worden gesteld.
3.6. MCEG heeft als verweer aangevoerd dat Senior uit verscheidene e-mails wist, althans had kunnen weten, dat de (medische) staf van MCEG ontevreden was over zijn functioneren. Een uitdrukkelijke ingebrekestelling was, in de visie van MCEG, dan ook niet vereist. Voor zover de correcte nakoming van de vaststellingsovereenkomst niet blijvend of tijdelijk onmogelijk was gaat dit verweer niet op. De enkele wetenschap van het eigen disfunctioneren leidt immers niet als vanzelfsprekend tot verzuim. Daarvoor is een schriftelijke ingebrekestelling vereist, tenzij een van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 6:83 BW zich voordoet. Dit laatste is gesteld noch gebleken.
3.7. Het verweer van MCEG dat eisers in het verleden al tekortgeschoten zijn in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en deze overeenkomst op die grond reeds ontbonden kan worden, strandt eveneens. MCEG wenst immers door middel van de ontbinding te bereiken dat zij voor de toekomst niet langer gehouden is Senior voor zijn adviseursdiensten te betalen. De ontbinding ziet dus op een toekomstige situatie. Voor de toekomst had Senior wijzigingen in zijn functioneren kunnen aanbrengen en dat betekent dat geen sprake is van een situatie waarin herstel blijvend onmogelijk is. Daaruit volgt dat Senior in gebreke gesteld had moeten worden. Of Senior is tekortgeschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst kan nu in het midden blijven.
3.8. De bij brief van 20 maart 2009, genoemd onder 1.10, gedane opzegging van de vaststellingsovereenkomst tegen 1 juni 2009 voor wat betreft het adviseurschap, heeft vooralsnog geen effect gesorteerd. Een overeenkomst van onbepaalde duur is in beginsel opzegbaar, mits daarbij een redelijke opzegtermijn in acht wordt genomen. Voor het vaststellen van een redelijke opzegtermijn dienen de wederzijdse belangen van partijen tegen elkaar te worden afgewogen. MCEG heeft, in aanmerking genomen het bijzondere karakter van deze vaststellingsovereenkomst, zoals hiervoor weergegeven onder 3.4, bij de bepaling van de door haar in acht genomen opzegtermijn onvoldoende recht gedaan aan de belangen van Senior. Senior heeft er bovendien mee ingestemd geen adviezen meer te verlenen, zodat de door MCEG beoogde rust in de organisatie reeds dardoor kan worden bereikt. Bezien tegen de achtergrond van de vaststellingsovereenkomst betekent dat evenwel nog niet dat zij de betaling van het maandelijkse honorarium per 1 juni 2009 kan staken. Zij zal de betalingen in ieder geval dienen voort te zetten totdat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig ten einde is gekomen.
3.9. Voor zover MCEG heeft willen betogen dat zij de beweerde schade, die door de handelwijze van eisers zou zijn ontstaan, wenst te verrekenen met de maandelijkse betaling van het honorarium, dient dit betoog te stranden. De beweerde schade, alsook de aansprakelijkheid daarvoor, wordt door eisers bestreden en is overigens op geen enkele wijze geconcretiseerd, zodat zij in het kader van deze procedure niet voor verrekening in aanmerking kan komen. Om dezelfde reden wordt ook het beroep op opschorting verworpen. Ten overvloede wordt hier bovendien aan toegevoegd dat, nu MCEG geen gebruik meer wenst te maken van de adviseursdiensten van Senior, zij de correcte nakoming van dit deel van de verplichtingen door Senior niet (meer) wenst. Ook daarin kan geen grond voor opschorting gelegen zijn.
3.10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van eisers toewijsbaar zijn. MCEG zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- veroordeelt MCEG tot betaling aan Celine van een bedrag van € 47.415,-- ter zake van het honorarium over de maanden februari 2009, maart 2009 en april 2009, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 15.805,-- vanaf 1 februari 2009 tot 1 maart 2009 en de wettelijke rente over € 31.610,-- vanaf 1 maart 2009 tot 1 april 2009, alsmede de wettelijke rente over € 47.415,-- vanaf 1 april 2009 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt MCEG tot betaling aan Celine van een bedrag van € 15.805,-- per maand ingaande de eerste van de volgende maand ter zake het honorarium over die maand;
- veroordeelt MCEG in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eisers begroot op € 1.156,90, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 262,-- aan griffierecht en € 78,90 aan dagvaardingskosten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2009