RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers:
AWB 09 / 2912 (voorlopige voorziening)
AWB 09 / 2911 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2009
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1977 van gestelde Liberiaanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Vrooman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 15 oktober 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel 'buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken'. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 15 oktober 2007 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 16 oktober 2007 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 28 januari 2009 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit op 29 januari 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 29 januari 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 5 maart 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, drs. J.E. Groenenberg. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien:
a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;
(...)
d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;
(...).
2.5 Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, onder w, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan een verblijfsvergunning worden verleend voor het doel 'verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken'.
2.6 In B14/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is bepaald dat de vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend; en 2. hij heeft zich gewend tot de IOM voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en
3. hij heeft verzocht om bemiddeling van de DT&V bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en
4. er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Het dient daarbij te gaan om objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in de eerste plaats zijn onderbouwd met bescheiden; en 5. hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning.
(...) Indien de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning, wordt hij vrijgesteld van het vereiste in het bezit te zijn van een geldige mvv.
(...)
De aanvraag kan ingevolge het bepaalde in artikel 16 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid (...)
Voorts kan de verblijfsvergunning geweigerd worden indien de vreemdeling een afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag heeft ontvangen op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw wegens het toerekenbaar ontbreken van documenten die betrekking hebben op identiteit en nationaliteit.
2.7 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten:
- Verzoeker heeft op 18 april 2005 een asielaanvraag ingediend, welke aanvraag door verweerder bij besluit van 13 mei 2005 is afgewezen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, bij uitspraak van 7 september 2005 ongegrond verklaard (AWB 05/22815);
-Verzoeker heeft op 19 april 2005 twee transactievoorstellen gekregen van de officier van Justitie in het arrondissement Zwolle-Lelystad in verband met twee overtredingen uit de Opiumwet. Deze transacties van respectievelijk € 2000,-- en € 1980,-- zijn door verzoeker voldaan;
- Op 27 november 2008 is verzoeker onderworpen aan een taalanalyse. Uit het rapport taalanalyse van 7 januari 2009 blijkt dat verzoeker eenduidig is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Ghana.
2.8 Verweerder heeft zich, samengevat, op de volgende standpunten gesteld. Verzoeker voldoet niet aan de cumulatieve beleidsvoorwaarden die gelden voor de verblijfsvergunning onder de beperking 'buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken'. Voorts is hem in de asielprocedure artikel 31, tweede lid, onder f, Vw tegengeworpen en kan uit het rapport taalanalyse worden opgemaakt dat verzoeker bewust een onjuiste nationaliteit heeft opgegeven. Ook wordt verzoeker tegengeworpen dat hij is veroordeeld wegens het plegen van twee strafbare feiten. Verzoeker komt niet in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning. Verzoeker wordt dan ook niet vrijgesteld van het mvv-vereiste. De weigering verzoeker vrij te stellen van het mvv-vereiste betekent geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.9 Verzoeker heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door het rapport taalanalyse aan zijn besluit ten grondslag te leggen. Dit geldt ook voor de notitie van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Verweerder heeft daarnaast onzorgvuldig gehandeld door verzoeker onvoldoende bij te staan bij zijn pogingen zijn terugkeer naar Liberia te realiseren. Het is niet redelijk dat verweerder verzoeker tegenwerpt dat zijn identiteit onvoldoende vast staat. Ten aanzien van het tegenwerpen van de openbare orde aspecten heeft verweerder geen belangenafweging gemaakt. Verweerder stelt tenslotte ten onrechte dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij een relatie heeft en dat weigering van de verblijfsvergunning strijd oplevert met het bepaalde in artikel 8 EVRM.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.10 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voor de beoordeling van deze zaak allereerst van belang eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 7 september 2005, waarin de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder zich in het besluit van 13 mei 2005 in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van identiteits- en nationaliteitsdocumenten verzoeker kon worden toegerekend en hem artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw kon worden tegengeworpen. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat verweerder zich in het besluit van 13 mei 2005 in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker zijn gestelde Liberiaanse nationaliteit op geen enkele wijze aannemelijk heeft weten te maken. Reeds hierom heeft verweerder, gelet op zijn beleid, nu de vreemdeling een afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag heeft ontvangen op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw, de verblijfsvergunning voor het doel 'buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken', kunnen weigeren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter treft verzoekers stelling, dat het onredelijk is dit gegeven aan hem tegen te werpen, omdat hij de onderhavige aanvraag heeft gedaan, geen doel.
2.11 Nu de gevraagde vergunning om voorgaande reden kon worden geweigerd is bespreking van de overige beroepsgronden niet meer opportuun. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter hieromtrent nog het volgende.
2.12 Uit een zich in het dossier bevindende uitspraak in een bewaringszaak ten aanzien van verzoeker van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 1 november 2007 (AWB 07/39604) wordt door de rechtbank overwogen dat verweerder ter zitting heeft opgemerkt dat de Liberiaanse consul twijfelt aan verzoekers nationaliteit en dat de consul een taalanalyse als voorwaarde heeft gesteld voor een presentatie. Zonder taalanalyse kan verzoeker niet aan de Liberiaanse consul worden gepresenteerd. Zolang verzoeker in vreemdelingenbewaring zit is het aan verweerder om, in verband met het zicht op uitzetting, de taalanalyse te doen verrichten. In het kader van de onderhavige aanvraag om een verblijfsvergunning voor het doel 'buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken' dient verzoeker aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voor verlening van deze vergunning voldoet en, in verband met de eerder tegenwerping van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw, allereerst zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken.
2.13 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het dan ook zinledig om zonder overlegging van nadere documenten of stukken die verzoekers nationaliteit of identiteit onderbouwen, verweerder te verzoeken te bemiddelen bij het verkrijgen van een reisdocument. Het behoeft dan ook niet te verbazen dat in de nota van 3 december 2008 van DT&V blijkt dat bemiddeling nog niet het gewenste resultaat heeft gehad. Verzoekers stelling dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de presentatie van verzoeker bij de Liberiaanse autoriteiten niet af te wachten, treft geen doel, nu van een dergelijke presentatie, gelet op de uitlatingen van de consul zoals die blijken uit de uitspraak van 1 november 2007, geen heil verwacht hoeft te worden.
2.14 Onder voornoemde omstandigheden valt voorts niet in te zien hoe verzoeker, zonder nadere informatie omtrent zijn identiteit en nationaliteit, van zijn verzoek van 10 december 2008 aan de Internationale Organisatie voor Migratie, resultaat kan verwachten. Deze organisatie heeft overigens niet aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van verzoeker te realiseren.
2.15 Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat het rapport taalanalyse van 7 januari 2009 voor de beslissing op bezwaar niet van aanmerkelijk belang is geweest. De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van verweerder ter zitting dat de uitkomst van de taalanalyse het standpunt van verweerder in de asielprocedure, te weten dat verzoeker zijn gestelde Liberiaanse nationaliteit op geen enkele wijze aannemelijk heeft weten te maken, ondersteunt. Onder deze omstandigheden treft verzoekers stelling dat verweerder het rapport taalanalyse van 7 januari 2009 niet aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen omdat dit in strijd zou zijn met artikel 7:9 Awb, dan ook geen doel. Het staat verzoeker vrij een contra-expertise uit te voeren teneinde de uitkomst van de taalanalyse te betwisten. In verband met onderhavige aanvraag had verzoeker zelf eerder een taalanalyse kunnen uitvoeren teneinde zijn gestelde identiteit en nationaliteit te onderbouwen.
2.16 Ook verzoekers stelling dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt als het gaat om tegenwerping van de openbare orde aspecten, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. Deze belangenafweging komt pas aan de orde wanneer verzoeker aan de voorwaarden voor vergunningverlening voldoet. Pas dan dient verweerder met de hem toekomende beleidsvrijheid te beoordelen of de vergunning op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, Vw wegens het bestaan van een gevaar voor de openbare orde kan worden geweigerd.
2.17 Het beroep van verzoeker op artikel 8 EVRM kan niet slagen. Wat daar ook van zij, met een beroep op dit artikel is verweerder niet gehouden tot verlening van de gevraagde vergunning.
2.18 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren.
2.19 Nu in de hoofdzaak wordt beslist zal de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.
2.20 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en op 19 maart 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. Rabbering, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.