ECLI:NL:RBSGR:2009:BI1801

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-997106-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. Meskers
  • A. van Dorp
  • J. van Seventer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen schriftelijke bevraging van getuigen in strafzaak

Op 10 maart 2009 heeft mr. E.Z. Perez namens de bezwaarde een bezwaarschrift ingediend bij de rechtbank 's-Gravenhage, gericht tegen een beslissing van de rechter-commissaris van 9 februari 2009. Deze beslissing hield in dat de rechter-commissaris voornemens was om getuigen schriftelijk te bevragen in plaats van hen mondeling te horen, zoals eerder door de rechtbank was gelast. De rechtbank heeft op 24 maart 2009 het bezwaarschrift behandeld in raadkamer, waarbij de officier van justitie concludeerde tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris de getuigen [A], [B] en [C] had moeten horen in overeenstemming met artikel 210 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank oordeelde dat de voorgenomen schriftelijke bevraging niet kan worden aangemerkt als 'horen' in de zin van de wet en dat een mondeling verhoor niet kan worden gecombineerd met een voorafgaande schriftelijke bevraging. Dit zou de waarde van het mondelinge verhoor ondermijnen, omdat het de onbevangenheid van de getuige zou kunnen aantasten.

De rechtbank concludeerde dat het standpunt van de rechter-commissaris moet worden gezien als een weigering om getuigen te horen, zoals bedoeld in artikel 208 Sv. Daarom verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift gegrond en gaf de rechter-commissaris de opdracht om de getuigen in de strafzaak met het betreffende parketnummer te horen, met inachtneming van de overwegingen die in de beschikking zijn opgenomen. De beslissing werd genomen in raadkamer op 7 april 2009 door de rechters M. Meskers, A. van Dorp en J. van Seventer, in aanwezigheid van griffier mr. Dekker.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Parketnummer: 09/997106-06
Kenmerk RK: 09/689
Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het bezwaarschrift ex artikel 208, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[bezwaarde],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
te dezer zake domicilie kiezende te 2596 HX te 's-Gravenhage,
't Hoenstraat 5, ten kantore van mr. E.Z. Perez,
Blijkens een daarvan opgemaakte akte is op 10 maart 2009 ter griffie van deze rechtbank namens [bezwaarde] een bezwaarschrift ingediend door mr. E.Z. Perez, advocaat te 's-Gravenhage.
Het bezwaarschrift is gericht tegen een beslissing gegeven door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 9 februari 2009. Die houdt in dat de rechter-commissaris, alvorens zij een beslissing neemt over het al dan niet horen van de getuigen zoals door de rechtbank op 17 december 2008 is gelast, voornemens is getuigen via een schriftelijke procedure te bevragen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de overgelegde stukken:
1. het strafdossier met bovengenoemd parketnummer;
2. een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 17 december 2008 betreffende bezwaarde, opgemaakt en ondertekend door de voorzitter en de griffier;
3. een brief van 9 februari 2009 van de rechter-commissaris;
4. een brief van 20 februari 2009 van mr. Perez;
5. een brief van 12 maart 2009 van de rechter-commissaris.
De behandeling in raadkamer
De rechtbank heeft op 24 maart 2009 het bezwaarschrift in raadkamer behandeld.
Bezwaarde is -hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen- niet in raadkamer verschenen.
Namens bezwaarde was mr. Perez aanwezig.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift.
Beoordeling van het bezwaarschrift
1. De rechtbank heeft op 17 december 2008 in de strafzaak tegen bezwaarde de zaak verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde de getuigen [A], [B] en [C] te horen. Ingevolge artikel 316, derde lid, Sv dient dit onderzoek, dat heeft te gelden als een gerechtelijk vooronderzoek, te worden gevoerd overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met vijfde en achtste afdeling van de Derde Titel van boek II Sv wordt gevoerd. Op grond van het aldus toepasselijk verklaarde artikel 208, derde lid, Sv kan tegen een beslissing van de rechter-commissaris om een getuige weigeren te horen een bezwaarschrift worden ingediend bij de rechtbank.
2. De rechter-commissaris heeft bij brief van 9 februari 2009 aan de raadsvrouw van verdachte laten weten dat zij gezien de complexe materie van de zaak en met het oog op een zo zorgvuldig en efficiënt mogelijke wijze van uitvoering van de opdracht van de rechtbank voornemens is de getuigen via een schriftelijke procedure te bevragen. Bij brief van 12 maart 2009 heeft de rechter-commissaris vervolgens bericht dat zij met het oog op het type getuigen en de onderwerpen waarop de getuigen moeten worden bevraagd, heeft besloten tot een schriftelijke vragenronde voorafgaand aan een eventueel fysiek verhoor. Het standpunt van de rechter-commissaris komt er daarmee in de kern op neer dat de getuigen in eerste instantie schriftelijk zullen worden bevraagd en dat afhankelijk van de resultaten van deze bevraging vervolgens zal worden bezien of er aanleiding is hen ook nog mondeling te horen. De verdediging acht deze voorgenomen gang van zaken in strijd met de wet en verzet zich daartegen. Verzocht is te beslissen dat de rechter-commissaris de drie door de rechtbank toegewezen getuigen -enkel- mondeling zal horen. De officier van justitie heeft het standpunt van de verdediging onderschreven.
3. De rechtbank heeft de rechter-commissaris zonder nadere instructies opgedragen in het belang van de verdediging de drie hiervoor genoemde personen als getuigen te horen. Niet is opgedragen deze personen als (getuigen-)deskundigen te horen. Bij deze stand van zaken dient voor de invulling van de opdracht aansluiting te worden gezocht bij de vierde afdeling van de Derde Titel van boek II Sv, waarin het verhoor van getuigen door de rechter-commissaris nader is geregeld. Artikel 210 bepaalt in dat verband zonder voorbehoud dat de rechter-commissaris de getuige wiens verhoor door de rechter is bevolen, dient te horen. Ingevolge artikel 220 geldt daarbij dat de getuige zich bij het afleggen van zijn verklaring niet mag bedienen van een schriftelijk opstel. Hierin ligt besloten dat het verhoor van de getuige mondeling dient te geschieden (zie in dit verband over de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikel Het Wetboek van Strafvordering, Melai/Groenhuijsen, aantekening 2 bij artikel 220). Aan de wettelijke regeling van het getuigenverhoor ligt de gedachte ten grondslag dat de waarheidsvinding met een mondeling verhoor het beste is gediend, aangezien de getuige in dat geval minder gelegenheid heeft de rechtstreekse beantwoording van een bepaalde vraag te ontlopen en ook direct kan worden geconfronteerd met inconsistenties in zijn verklaring. Ook kan bij een mondeling verhoor beter worden getoetst en nagegaan of het verhaal van horen-zeggen is, terwijl voorts een betere indruk kan worden verkregen van de betrouwbaarheid van de getuige door te letten op zijn houding en non-verbale communicatie tijdens het verhoor. De rechtbank merkt hierbij op dat het intussen voorstelbaar is dat de juiste beantwoording van bepaalde vragen door een getuige afhangt van de nauwkeurige kennisgeving of raadpleging van bepaalde gegevens. In een dergelijk geval kan de rechter-commissaris het gebruik van geschreven stukken toestaan bij het afleggen van een verklaring. De gebruikte stukken kunnen als bijlage aan het proces-verbaal van verhoor worden toegevoegd. Dit is echter iets anders dan het schriftelijk bevragen van de getuige.
4. Tegen deze achtergrond is de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat de door de rechter-commissaris voorgenomen schriftelijke bevraging van de getuigen geen "horen" is van deze getuigen in de zin van artikel 210 Sv. Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank een mondeling verhoor niet worden gecombineerd met een daaraan voorafgaande schriftelijke bevraging. Wanneer voorafgaand aan het mondelinge verhoor een dergelijke schriftelijke bevragingsronde zou plaatsvinden, kan aan de waarde van het mondelinge verhoor afbreuk worden gedaan, aangezien daardoor de onbevangenheid van de getuige in het mondelinge verhoor vermindert. Vanwege strijd met de strekking van het mondeling horen dient om die reden een eerder schriftelijk verhoor achterwege te blijven.
5. Het standpunt van de rechter-commissaris is aan te merken als een weigering om getuigen te horen als bedoeld in artikel 208 Sv. De conclusie moet daarmee zijn dat het bezwaarschrift, dat tijdig is ingediend, ontvankelijk is en dat het daarin vervatte bezwaar gegrond is.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift gegrond en
beveelt de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank:
o [A], voorzitter [naam stichting 1], [adres];
o [B], [naam] B.V., [adres];
o [C], Accountmanager [naam stichting 2];
in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer als getuige te horen met inachtneming van hetgeen daaromtrent in de rechtsoverwegingen 3 en 4 is overwogen.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer te 's-Gravenhage op 7 april 2009 door
mrs Meskers, voorzitter, Van Dorp en Van Seventer, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. Dekker, griffier.