ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2772

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/9711, 09/9708
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 april 2009 uitspraak gedaan in een procedure betreffende een verzoeker van Iraakse nationaliteit die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie bij besluit van 19 maart 2009, waarop verzoeker beroep instelde. Tevens verzocht hij om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep had beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 31 maart 2009, waarbij verzoeker in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, en de verweerder vertegenwoordigd was door een gemachtigde van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De voorzieningenrechter overwoog dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was afgewezen in het kader van de aanmeldcentrumprocedure. De rechter toetste het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden en de eisen van zorgvuldigheid. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die een herbeoordeling van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechter verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en concludeerde dat verzoeker reeds op 11 mei 2007 een beroep had moeten doen op de Definitierichtlijn, maar dit niet had gedaan.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukte dat er geen grond was om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzieningenrechter, en op 2 april 2009 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers:
AWB 09 / 9711 (voorlopige voorziening)
AWB 09 / 9708 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 april 2009
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1989, van Iraakse nationaliteit, verblijvende in
detentiecentrum Alphen aan de Rijn,
verzoeker,
gemachtigde: mr. P.E. Vos, advocaat te Haarlem,
tegen:
staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 14 maart 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 19 maart 2009 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 19 maart 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 19 maart 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 31 maart 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft eerder, te weten op 4 mei 2007, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 11 mei 2007
afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, bij uitspraak van 1 juni 2007 gegrond verklaard (AWB 07/19924 en 07/19923). Het hiertegen door verweerder ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van 5 juli 2007 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) gegrond verklaard (200703969/1). De zaak is vervolgens terugverwezen naar deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen. Bij uitspraak van 26 oktober 2007 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen (AWB 07/27784). Niet (meer) in geschil is dat verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 in redelijkheid aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Bij uitspraak van 23 november 2007 heeft de Afdeling het hiertegen door verzoeker ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard (200707667/1).
Verzoeker heeft op 14 augustus 2008, een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 20 augustus 2008 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, bij uitspraak van 12 september 2008 ongegrond verklaard en daartoe, samengevat, als volgt overwogen (AWB 08/30184 en 08/30183). De voorzieningenrechter is inzake verzoekers beroep op artikel 15, onder c, richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn) van oordeel dat geen sprake is van een voor verzoeker relevante wijziging van het recht, zodat de vraag in het kader van artikel 4:6 Awb of het door verzoeker gedane beroep op artikel 15, onder c, Definitierichtlijn nieuw recht is, negatief dient te worden beantwoord.
2.6 Naar aanleiding van onderhavige asielaanvraag van 16 maart 2009, heeft op dezelfde datum een gehoor plaatsgevonden. Uit het rapport van dit gehoor blijkt, voor zover van belang, dat verzoeker heeft verklaard dat hij een herhaalde aanvraag doet vanwege de omstandigheid dat hij in december 2008 telefonisch van zijn familie heeft vernomen dat zij naar de rechtbank in Mangeshik en Arbil moesten om informatie over verzoeker te geven. De rechter heeft hen gezegd dat de Irakese autoriteiten weten dat verzoeker in Nederland verblijft en dat zij willen dat verzoeker terugkomt naar Irak. Verzoekers broer is hierom thans gedetineerd in Irak. Zijn broer is gemarteld en heeft daarom verteld dat verzoeker in Nederland verblijft. De rechter heeft gezegd dat indien verzoeker terugkeert, zijn broer zal worden vrijgelaten en dat alleen verzoeker zal worden berecht. Voorts is verzoekers naam in november 2006 op televisie voorgelezen. Daarnaast heeft de gemachtigde van verzoeker bij brief van 15 maart 2009 een beroep op artikel 15, onder c, Definitierichtlijn gedaan. Ter onderbouwing hiervan heeft de gemachtigde gewezen op het arrest van het Hof van Justitie (het Hof) van 17 februari 2009 inzake Elgafaji vs Nederland (C-465/07) en heeft hij 15 artikelen overgelegd van de Turkse krant/internetpagina Hürriyet.
2.7 Verweerder heeft de onderhavige aanvraag van 16 maart 2009 aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, Awb en deze afgewezen onder verwijzing naar het besluit van 11 mei 2007 omdat verzoeker geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd.
2.8 Verzoeker heeft daartegen het volgende aangevoerd. Dat verzoeker van zijn ouders heeft vernomen dat hij nog steeds wordt gezocht door justitie in Irak moet worden aangemerkt als een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 Awb. Gelet op de uitspraak van het Hof van 17 februari 2009 is verweerders standpunt inzake artikel 15, onder c, Definitierichtlijn onjuist. Verzoeker valt onder de reikwijdte van deze bepaling nu in het gebied waaruit hij afkomstig is sprake is van een (internationaal) gewapend conflict.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.9 Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
2.10 De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.11 Het besluit van 19 maart 2009 is, evenals dat van 20 augustus 2008, een met het besluit van 11 mei 2007 materieel vergelijkbare beslissing. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2008, 200703570/1, LJN BND2686 ligt thans ter beoordeling voor of verzoeker nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht ten opzichte van het besluit van 11 mei 2007.
2.12 De verklaring van verzoeker dat hij in december 2008 telefonisch van zijn ouders heeft vernomen dat hij nog steeds door justitie wordt gezocht nu zijn ouders bij verschillende rechtbanken informatie over hem moesten verstrekken en dat zijn broer door hem in detentie zit en daarbij is gemarteld, waardoor de autoriteiten weten dat verzoeker in Nederland verblijft, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als nieuw feit of veranderde omstandigheid. Immers, deze informatie is niet afkomstig uit een objectief verifieerbare bron zodat op voorhand is uitgesloten dat deze verklaring kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.13 De voorzieningenrechter ziet zich, gelet op verzoekers beroep op artikel 15, onder c, Definitierichtlijn, vervolgens voor de vraag gesteld of er ten aanzien van verzoeker sprake is van een relevante wijziging van het recht.
2.14 Vanaf 10 oktober 2006 kunnen vreemdelingen een rechtstreeks beroep doen op de Definitierichtlijn. Gelet op de datum van het eerdere afwijzende besluit, te weten 11 mei 2007, was reeds op die datum al sprake van nieuw recht en had verzoeker derhalve in die procedure een beroep op voornoemd artikel moeten doen. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker daartoe destijds niet in staat was. Een rechterlijke beoordeling van verzoekers beroep op artikel 15, onder c, Definitierichtlijn is gelet hierop thans niet gerechtvaardigd. De voorzieningenrechter ontleent dit oordeel aan de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2007, LJN BA1205.
2.15 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag onder verwijzing naar artikel 4:6 Awb kunnen afwijzen. De voorzieningenrechter zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
2.16 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.17 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzieningenrechter, en op 2 april 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.