Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: 07-6642
Zaaknummer: 298258
Datum beschikking: 26 februari 2009
EN
Beschikking op het op 5 november 2007 ingekomen verzoek van:
[vrouw],
de vrouw,
wonende te [plaats],
advocaat: mr. J.H. Cox te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[man],
de man,
wonende te [plaats],
advocaat: voorheen mr. L. Faouzi te Zoetermeer, thans mr. A.R. van Wieren te
's-Hertogenbosch.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 20 december 2007 van deze rechtbank hebben partijen overeenstemming bereikt over een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van € 1.100,-- per maand.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 22 mei 2008 van deze rechtbank is het verzoek van de man tot nihilstelling van de voorlopige partneralimentatie afgewezen.
Bij beschikking van 27 augustus 2008 van deze rechtbank is - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en iedere beslissing ten aanzien van de definitieve partneralimentatie pro forma aangehouden.
Voorts zijn de tussen partijen getroffen onderlinge regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding, zoals neergelegd in het aan de beschikking gehechte convenant d.d.
6 augustus 2008, in de beschikking opgenomen.
In dit convenant zijn partijen - voor zover hier van belang - het volgende overeengekomen:
1.1 "Bij beschikking d.d. 20 december 2007 van de rechtbank te 's-Gravenhage is de partneralimentatie voor de duur van de procedure vastgesteld op € 1.100,-- per maand.
Deze alimentatie bedraagt thans ingevolge de indexering € 1.124,20 per maand. Partijen komen hierbij overeen dat deze alimentatie verschuldigd blijft zolang de echtelijke woning aan [adres] nog niet is verkocht en geleverd. De regeling als vastgesteld in de reeds door partijen in juni 2008 getekende vaststellingsovereenkomst zal onverkort worden voortgezet".
"Vanaf de datum van levering van de voormelde echtelijke woning aan een derde zal de partneralimentatie conform de Trema-richtlijnen opnieuw worden becijferd, waarbij reeds nu voor alsdan wordt vastgesteld dat rekening zal worden gehouden met een woonlast van de man van € 742,-- netto, met dien verstande dat die woonlast verlaagd zal worden met een nader te berekenen bedrag ten gevolge van de omstandigheid dat de man heeft toegezegd om uit de overwaarde van de verkoop van de echtelijke woning 10% af te lossen van de hypotheeklening die de man zal aangaan voor de door hem te bewonen woning te [plaats]".
In voormelde vaststellingsovereenkomst d.d. 24 juni 2008 zijn partijen - voor zover hier van belang - het volgende overeengekomen:
1. "Partijen komen overeen dat op een op naam van de man staande bankrekening een bedrag van € 15.000,-- zal worden overgemaakt. Dit bedrag is de opbrengst van de verkoop van de [auto]. Op voornoemde rekening zal tevens iedere maand de hypotheekaftrek worden overgemaakt. Vervolgens zal van voornoemde rekening met terugwerkende kracht per 1 maart 2008 zowel de hypotheeklasten van de echtelijke woning ter hoogte van € 1.733,33 als de kale huur van de huurwoning van de man ter hoogte van € 634,54 worden voldaan".
(...)
5. "De overeenkomst zal in ieder geval gelden tot het moment van verkoop van de
echtelijke woning dan wel tot 1 januari 2009".
6. "Met deze overeenkomst wordt beoogd dat partijen voorlopig de kwestie van de
woonlasten en de alimentatie hebben geregeld".
De echtscheidingsbeschikking is op 8 september 2008 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de brief met bijlagen d.d. 14 januari 2009 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlagen d.d. 16 januari 2009 van de zijde van de man.
Op 29 januari 2009 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat alsmede de man met zijn advocaat. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd. Van de zijde van de man is een nader stuk overgelegd.
Thans is nog aan de orde het verzoek van de vrouw - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - te bepalen dat de man als bijdrage in haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling, een bedrag van € 2.600,-- dient te voldoen.
De man heeft verweer gevoerd. Hij heeft verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen.
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
De partneralimentatie voor verkoop en levering van de echtelijke woning
De vrouw is van mening dat artikel 1.1 van het convenant en de daarin overeengekomen voorlopige partneralimentatie haar geldigheid behoudt zolang de echtelijke woning niet is verkocht. Met het fixeren van de woonlast in het convenant heeft de vrouw beoogd te voorkomen dat zij met de hoge kosten van het door de man gekochte appartement in [plaats] wordt geconfronteerd. Zij heeft ter zitting voorgesteld het depot opnieuw te vullen om hieruit tot de verkoop de lasten van de echtelijke woning te voldoen.
De man heeft gesteld dat nu in artikel 1.1 van het convenant uitdrukkelijk wordt verwezen naar de vaststellingsovereenkomst, de voorlopige partneralimentatie van € 1.124,-- per maand met ingang van 1 januari 2009 is vervallen. De man stemt onder bepaalde voorwaarden in met het opnieuw vormen van een depot ter voldoening van de lasten van de echtelijke woning. Zolang de woning nog niet is verkocht, heeft de vrouw geen woonlasten en evenmin behoefte aan partneralimentatie, aldus de man.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie overeenkomsten niet slechts dienen te worden uitgelegd op basis van hun letterlijke bewoordingen, maar dat het hierbij ook aankomt op de zin die partijen aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, Haviltex). De rechtbank is op grond van het Haviltex-criterium van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 1.1 van het convenant in verbinding met de artikelen 1, 5 en 6 van de vaststellingsovereenkomst, met zich brengt dat partijen kennelijk bedoeld hebben door middel van een depot in de lasten van de echtelijke woning te voorzien. Zolang de echtelijke woning niet is verkocht, hebben partijen - naar de rechtbank begrijpt - bedoeld deze situatie, waarbij de woonlasten uit het depot worden voldaan en de partneralimentatie op € 1.124,20 per maand is vastgesteld, te laten voortduren.
Ter terechtzitting is gebleken dat de verwachting dat de woning in elk geval voor 1 januari 2009 zou zijn verkocht en geleverd niet is uitgekomen. Partijen hebben ter terechtzitting eensgezind verklaard voornemens te zijn voor de periode tot de verkoop van de echtelijke woning opnieuw een depot te vormen, waaruit de woonlasten worden voldaan. De rechtbank begrijpt hieruit dat partijen de in het convenant en vaststellingsovereenkomst overeengekomen regeling wensen voort te zetten. Zij ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van hetgeen - ook ten aanzien van de voorlopige partneralimentatie - in het convenant en de vaststellingsovereenkomst is opgenomen. De rechtbank zal derhalve voor de periode dat de echtelijke woning nog niet aan een derde is verkocht en geleverd, bepalen dat de man de overeengekomen voorlopige partneralimentatie van € 1.124,20 per maand aan de vrouw zal blijven voldoen, geïndexeerd naar 1 januari 2009 is dat € 1.168,04 per maand.
De partneralimentatie na verkoop en levering van de echtelijke woning
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar behoefte een behoeftelijst overgelegd. Voorts heeft zij gesteld dat zij haar werkuren bij haar huidige werkgever niet verder kan uitbreiden. De huidige positie van de vrouw op de arbeidsmarkt is gezien haar leeftijd, haar eenzijdige arbeidsverleden en de geringe vraag naar secretariële functies, ongunstig.
De vrouw verwacht dat zij over twee à drie jaar na afronding van haar studie psychologie een betere positie op de arbeidsmarkt zal hebben.
De man heeft de behoefte aan de verzochte bijdrage betwist, stellende dat de vrouw als ervaren secretaresse door uitbreiding van haar werkzaamheden in eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw heeft tijdens het huwelijk naast haar baan van 24-30 uur per week, structureel freelance werkzaamheden verricht. Zij kan derhalve, nu de zorgtaken voor de kinderen haar niet langer belemmeren, al dan niet bij een andere werkgever een fulltime dienstverband aangaan. Met het hierbij behorende inkomen van ongeveer € 34.550,-- bruto per jaar kan de vrouw volledig in haar kosten van levensonderhoud voorzien en heeft zij geen behoefte aan een bijdrage van de man. De man heeft, gezien de leeftijd van de vrouw en haar gebrek aan overige werkervaring, betwist dat zij haar kansen op de arbeidsmarkt kan vergroten met een afgeronde studie psychologie.
Bij het vaststellen van de hoogte van de behoefte van de vrouw zal de rechtbank de door haar overgelegde behoeftelijst niet als uitgangspunt nemen. De rechtbank overweegt hierbij dat deze lijst een onvoldoende reëel beeld geeft van de behoefte van de vrouw, nu hierin de woonlasten ontbreken en kosten van de kinderen van partijen zijn opgenomen. Bovendien heeft de man diverse posten op deze behoeftelijst gemotiveerd weersproken.
De rechtbank zal de zogenoemde hofnorm toepassen. Dit is de vuistregel waarbij de totale behoefte van de vrouw wordt gesteld op 60% van het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan dat overblijft na aftrek van de kosten kinderen. De rechtbank zal hierbij de door de man als productie 10 bij zijn brief d.d. 16 januari 2009 overgelegde berekening volgen, nu de vrouw deze niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Hieruit blijkt een netto gezinsinkomen in 2006 van € 4.729,06 per maand. Hierop strekken in mindering de kosten van de kinderen die overeenkomstig de behoefte van € 553,11 per maand per kind, in totaal € 1.106,22 bedragen. Gelet hierop bepaalt de rechtbank de behoefte van de vrouw op 60% van € 3.622,84, zijnde een bedrag van € 2.173,70 netto per maand. De rechtbank zal hieronder beoordelen in hoeverre de vrouw hierin zelf kan voorzien.
De rechtbank acht het redelijk om ten aanzien van de verdiencapaciteit van de vrouw uit te gaan van een dienstbetrekking van 32 uur per week. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat van lichamelijke of geestelijke beperkingen bij de vrouw, die in de weg staan aan een uitbreiding van de verdiencapaciteit, niet is gebleken. Voorts zijn haar beide kinderen (bijna) meerderjarig en heeft de vrouw als secretaresse een jarenlange werkervaring. Ten slotte staat als onweersproken vast dat de vrouw tijdens het huwelijk van partijen ook minimaal 32 uur per week heeft gewerkt.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het salaris bij een 18-urige werkweek, zoals blijkt uit de overgelegde jaaropgave 2008, extrapoleren naar een 32-urige werkweek. Dit levert een bruto jaarinkomen op van € 28.811,--. De rechtbank berekent de bruto verdiencapaciteit van de vrouw derhalve op een bedrag van € 2.401,-- per maand.
Gezien de vastgestelde behoefte van € 2.173,-- netto per maand en gelet op de door de rechtbank toegekende verdiencapaciteit, en de voor de vrouw geldende heffingskortingen (de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de alleenstaande ouderkorting), resteert er een behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man van € 496,-- bruto per maand.
In het navolgende zal de rechtbank beoordelen in hoeverre de man, gelet op zijn draagkracht, kan voorzien in deze aanvullende behoefte van de vrouw.
De vrouw heeft gesteld dat er moet worden uitgegaan van een inkomen van de man van
€ 4.948,-- bruto per maand, te vermeerderen met een maandelijkse bruto inkomenscompensatie van € 25,--.
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van een inkomen van € 4.781,19 bruto per maand, exclusief het vakantiegeld ad € 4.675,-- per jaar. De rechtbank baseert zich hierbij op de door de man overgelegde salarisspecificatie van november 2008. Nu de vrouw haar stelling dat het inkomen van de man in 2009 ten opzichte van 2008 met 3,5% zal stijgen - na de gemotiveerde betwisting hiervan door de man - niet nader heeft onderbouwd, zal de rechtbank hieraan voorbijgaan.
Voorts zal de rechtbank rekening houden met de inkomenscompensatie van € 25,-- bruto per maand, nu uit de overgelegde salarisspecificatie blijkt dat de man deze ontvangt. Nu de WW premie met ingang van 1 januari 2009 is te komen vervallen, zal de rechtbank het bruto jaarinkomen van de man met een bedrag van € 1.060,-- verhogen.
De rechtbank houdt voorts rekening met:
- de pensioenpremie,
- de VUT-premie,
- de bijtelling werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW).
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 3.297,-- per maand.
De rechtbank neemt de volgende niet - dan wel onvoldoende - betwiste lasten in aanmerking:
- € 132,-- premie ZVW,
- € 186,-- werkgeversbijdrage ZVW,
- € 563,30 kinderalimentatie voor Sébastien.
Voor wat betreft de woonlast van de man na de verkoop en levering van de echtelijke woning, zal de rechtbank rekening houden met het in het convenant overeengekomen bedrag van € 742,-- netto per maand. De rechtbank zal deze last in de draagkrachtberekening onder de post kale huur opnemen. Nu de (eventuele) overwaarde na verkoop van de woning thans onbekend is en de vrouw ter terechtzitting - naar de rechtbank begrijpt - heeft afgezien van de in het convenant overeengekomen verlaging - zal de rechtbank deze buiten beschouwing laten. Nu partijen hierover niets hebben gesteld, gaat de rechtbank er vanuit dat in de netto woonlast van € 742,-- de hypotheekaftrek en het forfait zijn verdisconteerd.
De rechtbank houdt - overeenkomstig de Tremarichtlijnen - geen rekening met het verplicht eigen risico van € 13,-- per maand, nu de man niet heeft aangetoond dat dit risico is gerealiseerd.
De rechtbank gaat er voorts vanuit dat een nominaal deel van de premie ZVW ad € 43,-- per maand is verdisconteerd in de bijstandsnorm.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat met ingang van de dag waarop de echtelijke woning aan een derde is verkocht en geleverd, een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 352,-- per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
bepaalt dat de man zolang de echtelijke woning nog niet aan een derde is verkocht en geleverd, tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.168,04 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man met ingang van de dag waarop de echtelijke woning aan een derde is verkocht en geleverd, tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 496,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A. van Steen, bijgestaan door mr. E. Noorlander als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2009.