RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen, Vreemdelingenkamer, voorzieningenrechter
Zaaknummers: Awb 09/5008 (voorlopige voorziening)
Awb 09/5006 (beroep)
Uitspraak in het geschil tussen
X
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. C.H.H.P.M. Kelderman, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 10 februari 2009 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 16 februari 2009 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Bij beroepschrift van 16 februari 2009 heeft verzoeker hiertegen beroep ingesteld.
1.3. Bij verzoekschrift van 16 februari 2009 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
1.4. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 29 februari 2009. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
1.5. De voorzieningenrechter heeft bij beslissing van 3 maart 2009 het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld voor april 2009 een standpunt met betrekking tot artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c van richtlijn 2004/83 EG (Definitierichtlijn) kenbaar te maken.
1.6. Verweerder heeft dit standpunt bij brief van 1 april 2009 gegeven. Verzoekers gemachtigde heeft nog een schriftelijke reactie op dit standpunt ingestuurd.
1.7. Partijen hebben –desgevraagd- schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen met achterwege laten van een nadere zitting. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. De voorzieningenrechter kan, indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet bij kan dragen aan de beoordeling van de zaak, op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen.
Feiten en standpunten van partijen
2.3. Verzoeker heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd.
Verzoeker is afkomstig uit Mogadishu, Somalië. Hij behoort tot de Sheekal clan, een subclan van de Hawije clan. Door een huwelijk aan te gaan met een vrouw van de Hawije clan heeft verzoeker problemen gekregen met de familie van zijn vrouw. Verzoekers schoonfamilie was tegen dit huwelijk omdat zij verzoekers clan minderwaardig vonden en omdat verzoekers vrouw zou worden uitgehuwelijkt aan een neef. Verzoeker werd na dit huwelijk enkele keren aangevallen. Verzoeker is op het platteland gemarteld. Ook werd een complot gesmeed. Verzoekers schoonfamilie liet weten hem te hebben vergeven, waarop verzoeker en zijn vrouw naar Ceel Buur zijn teruggekeerd. Toen zij daar tien dagen waren, werd verzoekers vrouw door haar familie meegenomen en zodanig mishandeld dat zij een miskraam kreeg. Verzoeker zelf werd op zijn hoofd geslagen, waardoor hij zeven dagen bewusteloos is geweest. Ook verzoekers vader werd door leden van de Hawije clan mishandeld. Vrienden van verzoeker waarschuwden hem dat zijn schoonfamilie hem wilde vermoorden. De zus van verzoekers vrouw kwam enige tijd daarna naar verzoeker en zijn vrouw om te vertellen dat het stamhoofd had besloten dat verzoeker gedood moest worden. Verzoeker is daarom gevlucht.
2.4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voorts meent verweerder dat de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren kon worden afgewezen.
Verweerder heeft overwogen daarbij dat verzoeker toerekenbaar geen reis- en identiteitspapieren heeft overgelegd. Verzoeker heeft zijn reisdocumenten teruggegeven aan de reisagent. Ook ontbreken documenten ter staving van zijn asielrelaas. Men name werpt verweerder verzoeker tegen dat hij de huwelijksakte, die zich bij zijn buurman zou bevinden, niet heeft overgelegd. Deze buurman is de sheik die het huwelijk heeft gesloten. Voorts werpt verweerder verzoeker tegen dat hij het onderzoek naar zijn identiteit heeft gefrustreerd. Blijkens een proces-verbaal van de vreemdelingenpolitie Groningen van 10 februari 2009, welk proces-verbaal als een deskundigenbericht moet worden beschouwd, vertoonden de vingertoppen van verzoeker rode slijtplekken en waren ze kennelijk afgeschuurd of anderszins bewerkt. Verzoeker had geen plausibele verklaring voor dit feit. Hij heeft verklaard dat hij van de trap is gevallen en dat hij last heeft van zweethanden, maar dit acht verweerder geen plausibele verklaring voor hetgeen de vreemdelingenpolitie heeft geconstateerd. Nu verzoeker toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd, dient van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht uit te gaan. Dit is volgens verweerder niet het geval. Verweerder baseert dit standpunt met name op hetgeen uit algemene bronnen, waaronder het algemeen ambtsbericht van de Minister van buitenlandse zaken inzake Somalië van 2007, waaruit blijkt dat de clan van de Sheekhal tot de hoofdclan van de Hawije behoort en dat er talrijke huwelijken tussen deze beide clans worden gesloten. Dat de Hawije op de Sheekhal neerkijken, wordt door verweerder dan ook niet geloofd. Indien verzoekers schoonfamilie tegen het huwelijk zou zijn geweest, had deze schoonfamilie voldoende mogelijkheden gehad om dat huwelijk te voorkomen. Dat sprake is van een complot acht verweerder ook niet geloofwaardig. De gestelde mishandelingen worden evenmin geloofwaardig geacht.
2.5. Verzoeker heeft zich in de zienswijze en in de gronden van beroep –kort gezegd- op het standpunt gesteld dat verweerder niet zonder medisch onderzoek kan concluderen dat verzoeker zijn vingertoppen heeft gemanipuleerd om het onderzoek te frustreren. Volgens verzoeker gaat verweerder er vanuit dat verzoeker uit de gevaarlijke delen van Somalië komt, hetgeen maakt dat hij aanspraak maakt op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw 2000. Verzoeker persisteert bij zijn asielrelaas en doet tevens een beroep op artikel 15 , eerste lid, aanhef en onder c van richtlijn 2004/83/EG (hierna: de Definitierichtlijn). Waar verweerder het standpunt inneemt dat artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c van de Definitierichtlijn op één lijn is te stellen met artikel 29, eerstel lid aanhef en onder b, Vw 2000, verwijst verzoeker naar de uitspraak van de ABRS van 3 december 2008, nummer 200805013/1.
Beoordeling van het verzoek
2.6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlenen vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.7. Niet in geschil is dat verzoeker ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag.
2.8. Evenmin is in geschil dat dit aan verzoeker is toe te rekenen.
In het licht hiervan dient, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 Vw 2000 gevoerde beleid, het relaas niet alleen consistent en niet onaannemelijk te zijn, doch mogen daarin ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.9. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat verzoekers asielrelaas deze positieve overtuigingskracht ontbeert. De voorzieningenrechter kan zich vinden in de in het bestreden besluit terzake gegeven motivering.
2.10. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het relaas geen geloof kan worden gehecht. Verweerder heeft derhalve terecht de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c Vw 2000 afgewezen. Verweerder heeft zich, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een contra-indicatie voor het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw 2000. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een proces-verbaal van bevindingen van de vreemdelingenpolitie van 10 februari 2009, waarin is vermeld dat de vingertoppen van verzoeker rode slijtplekken vertoonden en kennelijk afgeschuurd of anderszins bewerkt waren. Verweerder werpt verzoeker dan ook het verstrekken van onjuiste gegevens als contra-indicatie tegen (C 4/2.4 Vc 2000). Verweerder beschouwt het proces-verbaal als een deskundigenrapport. Daargelaten of het proces-verbaal inderdaad als een deskundigenrapport dient te worden aangemerkt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het aan verzoeker is om met tegenbewijs aan te tonen dat het proces-verbaal niet deugdelijk is. Verzoeker heeft dat nagelaten, zodat van de juistheid van het proces-verbaal moet worden uitgegaan. Om deze reden komt verzoeker derhalve evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw 2000.
2.11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt het feit dat verzoeker door manipulatie van zijn vingertoppen onjuiste informatie heeft verstrekt met zich mee dat hij evenmin aanspraak kan maken op bescherming als bedoeld in artikel 15 c van de Definitierichtlijn. Verzoeker heeft hiermee immers de mogelijkheden van onderzoek door verweerder naar verblijf in een ander land, voor zijn komst naar Nederland, en een beoordeling in het kader van de Dublinovereenkomst onmogelijk gemaakt. Daarmee heeft hij de samenwerkingsplicht van artikel 4 van de Definitierichtlijn geschonden. Aldus heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.12. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb ongegrond verklaard.
2.13. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
2.14. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 09/5006, ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer Awb 09/5008, af.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.W.Wind als griffier op 21 april 2009.
Tegen de uitspraak inzake het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.