Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 41738
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 april 2009
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Pakistaanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A. Khan, advocaat te Hoofddorp,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Velzen, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 20 oktober 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel verblijf bij echtgenote. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 21 november 2008 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 25 november 2008 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft in het besluit van 21 november 2008 medegedeeld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 25 november 2008 de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft bij brief van 17 maart 2009, door de rechtbank ontvangen op 18 maart 2009, meegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 27 maart 2009. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn, met berichtgeving daarvan, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verweerder heeft zich in het besluit in primo op het standpunt gesteld dat de aanvraag wordt afgewezen, omdat verzoeker niet in het bezit is van een geldige machtiging voor voorlopig verblijf, terwijl hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan op grond van artikel 17 Vreemdelingenwet 2000 (Vw), artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) (vrijgestelde categorieën) of artikel 3.71, vierde lid, Vb (hardheidscalusule).
2.3 Verweerder heeft op vragen van de voorzieningenrechter ter zitting meegedeeld dat verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek, omdat de zorgvuldigheid gebiedt dat verzoeker wordt gehoord over het familieleven dat hij met zijn echtgenote uitoefent in het kader van artikel 8 Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op basis van de in de bezwaarfase gebleken feiten en omstandigheden dient opnieuw te worden beoordeeld of verzoeker zal worden vrijgesteld van de verplichting om in het bezit te zijn van een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv). Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2004, LJN: AR4773, JV 2004, 451, overweegt verweerder niet te kunnen bewerkstellingen dat verzoeker rechtmatig verblijf krijgt.
2.4 Uit voornoemde uitspraak blijkt dat verzoeker aan een toezegging van verweerder dat uitzetting in afwachting van een beslissing op bezwaar achterwege zal blijven, welke toezegging naar het oordeel van de voorzieningenrechter besloten ligt in de mededeling dat verweerder zich niet verzet tegen toewijzing van de voorlopige voorziening, de vreemdeling niet een rechtens te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat verweerder zijn uitzetting achterwege zal laten. Artikel 73 Vw en artikel 8 Vw staan hieraan in de weg.
2.5 De omstandigheid dat verweerder zich klaarblijkelijk op het standpunt stelt dat het bestreden besluit niet zonder meer in stand kan blijven, is al een element dat pleit voor een belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling. Daarnaast wordt op grond van artikel 3.71, tweede lid, onder l, van het gewijzigde Vreemdelingenbesluit 2000, Staatscourant 30 oktober 2008, nr. 398, het mvv-vereiste niet tegengeworpen indien uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM. Blijkens de toelichting in dezelfde Staatscourant staat de in de rechtspraktijk ontstane beperkte toetsing op gespannen voet met een op de concrete zaak toegespitste belangenafweging in het individuele geval. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient onder voornoemde omstandigheden het belang van verzoeker om de beslissing op het bezwaar hier te lande af te mogen wachten te prevaleren boven het belang van verweerder om tot uitzetting over te gaan.
2.6 De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen als hierna bepaald.
2.7 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 322,- (1 punt voor het verzoekschrift).
2.8 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
3.1 verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 322,- te betalen aan verzoeker;
3.3 draagt de Staat der Nederlanden op € 145,- te betalen aan verzoeker als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en op 2 april 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.