vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 301362 / HA ZA 08-3
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te [plaats A.], [gemeente]
eisers,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. J.P. Heinrich.
Partijen zullen hierna ook [eiser 1, eiser 2] en de Staat genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 december 2007;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 16 april 2008, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de op 12 september 2008 gehouden comparitie van partijen;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
De feiten
Eisers zijn vader en zoon. Zij hebben tot 31 december 2002 in maatschapsverband een gemengd agrarisch bedrijf uitgeoefend aan de [adres] te [plaats A.]. Dit omvatte aanvankelijk naast een tak rundveehouderij en een landbouwgedeelte ook een varkenstak. Na de ontbinding van de maatschap heeft [eiser 2] het bedrijf voortgezet.
2.2. Op 1 september 1998 is de Wet herstructurering varkenshouderij (Whv) in werking getreden. Eisers mochten voortaan op hun bedrijf niet meer varkens houden dan op grond van die wet was toegestaan. Aan eisers werden 62 verhandelbare varkensrechten toegekend. Eisers beschikten over een milieuvergunning voor het houden van 114 varkens op de locatie te [plaats A.].
2.3. Bij besluit van 1 september 1999 heeft het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan [eiser 1] bericht dat zijn bedrijf niet in aanmerking kwam voor categorie 4 van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (Bhv), waarvoor hij zich had aangemeld. Categorie 4 van het Bhv had betrekking op bedrijven die vóór 10 juli 1997 concrete stappen hadden gezet ter vergroting van hun productiecapaciteit binnen het voor hen geldende mestproductierecht.
2.4. Tegen dit besluit heeft [eiser 1] bezwaar gemaakt. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft dit bezwaar bij besluit van 9 maart 2004 gegrond verklaard. Bij brief van 2 juli 2004 heeft het Bureau Heffingen aan [eiser 1] een overzicht gestuurd waaruit volgt dat per 1 september 1998 op zijn naam alsnog 357 grondgebonden (niet-verhandelbare) varkensrechten en 82 verhandelbare varkensrechten zijn geregistreerd.
2.5. Bij brief van 6 december 2004 heeft [eiser 2] de Staat aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van het besluit van 1 september 1999. Bij brief van 8 juni 2005 heeft de Staat zich in het kader van een minnelijke regeling bereid verklaard een schadevergoeding te betalen van € 5.566,-, te vermeerderen met wettelijke rente. [eiser 2] heeft dit aanbod bij brief van 22 augustus 2005 verworpen. Nadien hebben de raadslieden van partijen nog over de zaak gecorrespondeerd.
2.6. Bij brief van 27 oktober 2006 heeft [eiser 1] de Staat aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van het besluit van 1 september 1999.
Het geschil
Eisers vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de Staat jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld en de Staat te veroordelen om aan hen een schadevergoeding van € 61.218,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 1999;
II. de Staat te veroordelen tot betaling van € 979,- (exclusief BTW) aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2007;
III. de Staat te veroordelen tot betaling van de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, ter hoogte van twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2007;
IV. de Staat te veroordelen in de kosten van de procedure, bij uitblijven van betaling na veertien dagen te vermeerderen met nakosten en de wettelijke rente.
3.2. Eisers leggen aan deze vorderingen ten grondslag dat de Staat jegens hen aansprakelijk is voor de gevolgen van het onrechtmatige besluit van 1 september 1999. Zij begroten hun schade thans op € 65.434,-.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling
Niet in geschil is dat eisers in de periode van 1 september 1999 tot 2 juli 2004 te maken hadden met een registratietekort van 357 grondgebonden varkensrechten.
4.2. De Staat heeft bij conclusie van antwoord ten verweer aangevoerd dat eisers in de betrokken periode niet over de juridische en feitelijke mogelijkheid beschikten om meer dan 114 varkens te houden.
4.3. Eisers stellen daartegenover dat zij pachtovereeenkomsten hadden afgesloten waardoor zij vanaf 1 januari 1999 over de nodige milieuvergunningen en stalruimte konden beschikken. Ter onderbouwing van deze stelling hebben eisers pachtcontracten met [A.] en de maatschap [B.] met bijbehorende milieuvergunningen overgelegd, alsmede schriftelijke pachtbeëindigingsovereenkomsten en schriftelijke verklaringen van de verpachters. De pacht is volgens de beide contracten ingegaan op 31 december 1998. De beide milieuvergunningen hadden betrekking op stallen voor respectievelijk 125 en 180 vleesvarkens.
4.4. De Staat heeft bij dupliek zijn verweer uitdrukkelijk gehandhaafd. Volgens de Staat zijn de beweerdelijk gepachte locaties niet tot het bedrijf van eisers gaan behoren. Dit blijkt al uit het feit dat de milieuvergunningen op verzoek van [A. en B.] zijn ingetrokken.
4.5. De rechtbank overweegt dat, om een causaal verband tussen de onrechtmatige daad van de Staat en de door eisers geleden schade te kunnen vaststellen, onder meer moet worden beoordeeld of eisers, de onrechtmatige daad van de Staat weggedacht, over de juridische en feitelijke mogelijkheid zouden hebben kunnen beschikken om de aantallen varkens te houden waarvoor zij rechten hadden moeten verkrijgen. Eisers hebben hun stellingen op dit punt voldoende onderbouwd. De Staat betwist dat aan de pachtcontracten uitvoering is gegeven. Uit deze betwisting volgt echter niet zonder meer dat het vereiste causaal verband ontbreekt. Het voormelde verweer van de Staat wordt dan ook verworpen.
4.6. Ter comparitie heeft de Staat tevens een beroep gedaan op artikel 15 van de Whv. Dit nieuwe verweer impliceert dat eisers de grondgebonden varkensrechten waar zij recht op hadden, bij juiste registratie niet hadden kunnen benutten, omdat deze volledig zouden zijn gebruikt voor het houden van rundvee. Eisers zijn immers in de schadejaren steeds meer rundvee gaan houden. Daarentegen is hun aantal varkens afgenomen tot nihil in 2002, aldus de Staat.
4.7. Eisers stellen vervolgens dat zij, wanneer de onrechtmatige daad van de Staat wordt weggedacht, extra mestproductierechten voor het houden van rundvee zouden hebben aangekocht. Daartoe hadden zij ook de financiële middelen. Het rundvee is in de periode van 1997 tot 2004 toegenomen van circa 100 tot 150 stuks. In dezelfde tijd is hun landbouwareaal bijna verdubbeld, zo stellen eisers.
4.8. De rechtbank stelt vast dat zich op de locatie te [plaats A.] van het bedrijf van eisers feitelijk een omschakeling heeft voorgedaan van varkens naar runderen. Eisers hebben niet betwist dat zij in 2002 geen varkenshouders meer waren. Volgens de Staat was het aantal door eisers gehouden varkens in 2001 (gemiddeld) nog 46, tegenover 131 in het jaar daarvoor. Volgens de door eisers overgelegde landbouwtelling was hun aantal varkens in 2001 60, tegenover 148 in het voorgaande jaar. De rechtbank leidt uit dit verloop af dat eisers halverwege 2001 met het houden van varkens zijn gestopt. Daartoe waren zij niet verplicht, ook niet op grond van het besluit van 1 september 1999. Nadat eisers waren gestopt met de varkenshouderij, zijn zij kennelijk hun varkensrechten gaan benutten voor het houden van runderen. De rechtbank houdt het ervoor dat hun beslissing om de varkenshouderij geheel te staken was ingegeven door hun wens om zich volledig op de rundveehouderij te richten, nu eisers daarvoor geen andere verklaring hebben gegeven. Die beslissing kan dan ook niet meer worden geacht door het registratietekort te zijn veroorzaakt. De schade die eisers vanaf 1 juli 2001 hebben geleden, kan dus niet als een gevolg van zijn onrechtmatige daad aan de Staat worden toegerekend.
Het besluit van 1 september 1999 kan uiteraard evenmin schade hebben veroorzaakt gedurende de periode van januari tot en met augustus 1999.
Een en ander betekent dat nog slechts de schade over de periode vanaf 1 september 1999 tot en met 30 juni 2001 aan de orde is. Deze valt aan de hand van de door eisers overgelegde schadeberekening te begroten op ten hoogste ({? x 4.633} + 20.630 + {1/2 x 21.464} =) € 32.907,- (afgerond).
4.9. Eisers hebben in 1999 en 2000 meer varkens gehouden dan hun op grond van het besluit van 1 september 1999 was toegestaan. Het aantal door eisers gehouden varkens was volgens de Staat 128 in 1999 en 131 in 2000. Eisers hebben deze aantallen niet betwist. Volgens de door hen overgelegde landbouwtelling was hun aantal varkens zelfs 145 in 2000 en 148 in 2001, in plaats van het toegestane aantal van 62. Aangenomen kan worden dat eisers door het grotere aantal varkens hun schade met 20% hebben beperkt. Daarmee komt de te vergoeden schade uit op een bedrag van maximaal € 26.326,-.
4.10. Eisers zijn er bij de berekening van hun schade tevens aan voorbij gegaan dat zij kosten hebben bespaard doordat zij hun niet meer voor de varkenshouderij nodige varkensrechten hebben gebruikt voor het houden van runderen. Als zij de varkenshouderij niet hadden gestaakt, hadden zij immers mestproductierechten moeten aankopen voor het houden van de extra runderen. Aangezien de rechtbank bij de begroting van de schade de periode waarin geen varkens meer werden gehouden niet in aanmerking neemt, zal deze besparing niet in mindering op het schadebedrag worden gebracht.
4.11. Gelet op al het voorgaande, kan vordering I worden toegewezen tot een bedrag van € 26.326,- in hoofdsom. Van de nevenvorderingen kan de vordering tot betaling van de rekening van de partijdeskundige van eisers ad € 979,- geheel worden toegewezen. Voor vergoeding van incassokosten bestaat echter onvoldoende grond. Per saldo is dus € 27.305,- verschuldigd, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
4.12. Nu partijen ieder voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen zij de eigen proceskosten moeten dragen.
De beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt de Staat tot betaling aan eisers van € 27.305,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 26.326,- vanaf 1 september 1999 en over € 979,- vanaf 19 december 2007, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten, zodanig dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2009.