ECLI:NL:RBSGR:2009:BI6270

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
243496 - HA ZA 05-1705
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Varkensrechten en niet-ontvankelijkheid van beroep tegen besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, stond de vraag centraal of de eiser, die betrokken was bij de herstructurering van de varkenshouderij, tijdig beroep had ingesteld tegen een niet-ontvankelijkverklaring. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Bureau Heffingen van 29 januari 1999, waarin hem werd meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor categorie 3 van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet tijdig beroep had ingesteld, ondanks dat de beslissing op bezwaar een juiste rechtsmiddelverwijzing bevatte. Dit leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van de eiser standhield.

De procedure begon met een tussenvonnis van 24 september 2008, waarin de rechtbank om inlichtingen vroeg. De eiser had op 19 november 2008 een akte ingediend, waarop de Staat op 14 januari 2009 had geantwoord. De rechtbank bevestigde in haar beoordeling dat de eerdere beslissing van 29 januari 1999 formele rechtskracht had verworven, wat betekende dat de civiele rechter ervan moest uitgaan dat deze inhoudelijk juist was. De rechtbank verwierp het betoog van de eiser dat hij op het verkeerde been was gezet en oordeelde dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar was.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat werden begroot op € 244,- aan griffierecht en € 1.356,- aan salaris van de advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 maart 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 243496 / HA ZA 05-1705
Vonnis van 11 maart 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. J.P. Heinrich.
Partijen zullen hierna opnieuw [eiser] en de Staat genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 september 2008, waarbij de rechtbank aan partijen om inlichtingen heeft gevraagd;
- de akte van [eiser] van 19 november 2008;
- de antwoordakte van de Staat van 14 januari 2009.
Ten slotte is de datum voor vonnis bepaald op heden.
De verdere beoordeling
De rechtbank volhardt bij hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist.
2.2. De Staat heeft onder meer een beroep gedaan op de formele rechtskracht van de beslissing van 29 januari 1999, waarbij aan [eiser] is meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor categorie 3 van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij.
2.3. Bij de beslissing van 29 januari 1999 heeft het Bureau Heffingen een reactie gegeven op een melding van [eiser] als hardheidsgeval in de zin van het Bhv. Sinds de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) in de zaak [A] (zie onderdeel 2.12 van het tussenvonnis) staat vast dat een dergelijke reactie, nu die op rechtsgevolg is gericht, een besluit vormt in de zin van artikel 1:3 Awb. Eerdere jurisprudentie van het CBB gaf hierover nog niet volledig uitsluitsel (zie onderdeel 2.14 van het tussenvonnis).
[eiser] heeft bij dagvaarding gesteld dat hij tegen het besluit van 29 januari 1999 bezwaar heeft gemaakt. Bij antwoord heeft de Staat een als bezwaarschrift aangemerkte brief van [eiser] d.d. 3 december 2000 overgelegd.
Een en ander heeft de rechtbank aanleiding gegeven zich met vragen tot partijen te wenden.
2.4. [eiser] heeft bij akte gesteld dat wat hem betreft niet in geschil is dat het schrijven van 3 december 2000 (tevens) is gericht tegen de mededeling van 29 januari 1999. De Staat heeft zich bij antwoordakte hierbij aangesloten.
Op grond van de door partijen bij aktes verstrekte inlichtingen moet het er dan ook voor worden gehouden dat [eiser] bij brief van 3 december 2000 niet alleen bezwaar heeft gemaakt tegen de kennisgeving van de registratie van (slechts) 28 varkensrechten, maar ook tegen het (eerdere) besluit over de door [eiser] gedane melding. Dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze niet-ontvankelijkverklaring heeft [eiser] niet tijdig beroep ingesteld, hoewel de beslissing op bezwaar een juiste rechtsmiddelverwijzing bevatte. Het betoog dat [eiser] op het verkeerde been is gezet, faalt. Ook het CBB heeft geoordeeld dat de overschrijding door [eiser] van de beroepstermijn niet verschoonbaar is. Voor een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht op gronden als aan de orde waren in het arrest [B] (HR 16 mei 1986, NJ 1986/723) is dan ook geen plaats.
2.5. Het feit dat aan [eiser] uiteindelijk toch extra varkensrechten zijn toegekend, houdt niet in dat de Staat de onrechtmatigheid van het besluit van 29 januari 1999 heeft erkend. Ook daarin is geen grond voor een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht gelegen.
2.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het besluit van 29 januari 1999 formele rechtskracht heeft verworven, hetgeen betekent dat de civiele rechter ervan moet uitgaan dat dit inhoudelijk juist was. Daarop strandt de vordering van [eiser].
2.7. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 244,- aan griffierecht en € 1.356,- aan salaris van de advocaat (voorheen procureur), beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na heden;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2009.