ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ1689

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
286822 / FA RK 07-2620
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en gezag bij ouders na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil over gezag en omgang tussen een vader en zijn minderjarige kinderen na de scheiding van de ouders. De moeder had verzocht om een wijziging van het gezag en om omgangscontacten tussen de vader en de kinderen te beperken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 17 december 2008. Tijdens de zitting op 4 maart 2009 zijn beide ouders met hun advocaten verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de Raad.

De moeder heeft aangegeven dat zij niet akkoord gaat met het advies van de Raad, omdat zij van mening is dat haar huidige partner de rol van vader vervult en dat contact met de biologische vader schadelijk is voor de kinderen. De vader daarentegen heeft aangegeven zich te willen neerleggen bij het advies van de Raad, maar wenst wel een rol in het leven van zijn kinderen. De rechtbank constateert dat er veel wantrouwen is aan de zijde van de moeder ten opzichte van de vader, wat de communicatie tussen hen bemoeilijkt.

De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij de kans krijgen om hun negatieve beeld van hun vader te toetsen aan de werkelijkheid. De rechtbank wijst de verzoeken van de moeder af en legt een onbegeleide omgangsregeling op, waarbij de kinderen op de eerste en derde zondag van de maand bij de vader zullen zijn. De rechtbank benadrukt dat het wettelijk uitgangspunt is dat gezag gezamenlijk moet worden uitgeoefend, tenzij er ernstige communicatieproblemen zijn die dit in de weg staan. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende redenen zijn om aan te nemen dat de communicatie tussen de ouders niet kan verbeteren, en wijst het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag af.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 07-2620
Zaaknummer: 286822
Datum beschikking: 1 april 2009
Gezag en omgang
Beschikking op het op 3 mei 2007 ingekomen verzoek en het op 1 november 2007 ingekomen aanvullend verzoek van:
[de vrouw],
de moeder,
wonende te [plaats],
advocaat: mr.drs. T. Bissessur te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de vader,
wonende te [plaats],
advocaat: voorheen mr. H.C. Ingen Housz te Amsterdam, thans mr. M.J. Mons te
's-Gravenhage.
Procedure
Bij beschikking van 19 december 2007 heeft deze rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht te onderzoeken of wijziging van het gezag over de minderjarigen:
- [A], geboren o[datum] 1999 te [plaats], en
- [B], geboren op [datum] 2001 te [plaats],
in hun belang kan worden geacht, alsmede of het belang van de minderjarigen zich verzet tegen een omgangsregeling met de vader en zo nee, welke omgangsregeling in het onderhavige geval passend kan worden geacht. Voorts is bij deze beschikking de omgang tussen de vader en de minderjarigen voor de duur van het onderzoek geschorst. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook het rapport van de raad van 17 december 2008.
Op 4 maart 2009 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: beide partijen met hun advocaten, alsmede mevrouw [X] namens de raad.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
Omgang
De raad heeft in voornoemd rapport geconcludeerd dat omgang thans niet in het belang van de minderjarigen is, nu dit ernstig nadeel kan opleveren voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Zij hebben gedurende vele jaren geen contact gehad met de vader en hebben een beladen beeld van hem. Volgens de raad dient de vader eerst invulling te geven aan zijn vaderrol. Dit houdt in dat hij zijn betrokkenheid, interesse en verantwoordelijkheid toont, bijvoorbeeld door de minderjarigen op verjaardagen en feestdagen een kaart of cadeautje te sturen. Op die manier kan het vertrouwen van de minderjarigen in de vader worden hersteld. Pas daarna kunnen omgangscontacten tussen hen worden opgestart, aldus de raad. Voorts zal de moeder eens per kwartaal informatie over de ontwikkeling van de minderjarigen aan de vader dienen te verstrekken en dient zij op een objectieve manier met de minderjarigen over de vader te spreken. De raad heeft voorgesteld om e-mailcontact tussen de vader en de minderjarigen op te starten. De moeder kan, wanneer de minderjarigen daar behoefte aan hebben, hulp zoeken bij Bureau Jeugdzorg om hen te begeleiden bij het schriftelijke contact met de vader. De raad heeft geadviseerd de behandeling voor de duur van een jaar aan te houden om de ouders de gelegenheid te geven zich in te zetten volgens bovengenoemde aanwijzingen en daarvoor hulpverlening in te roepen.
De moeder heeft gesteld dat zij zich niet kan vinden in het advies van de raad. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat haar huidige partner de rol van vader vervult voor de minderjarigen. Het is niet in het belang van de minderjarigen dat zij verplicht contact moeten hebben met hun vader, omdat zij hierdoor in een ambivalente situatie worden gebracht. Voorts is de moeder niet overtuigd van de inzet van de vader. Daarnaast heeft zij gesteld dat het incident dat zich in [datum] 2003 heeft voorgedaan - waarbij de vader een vuurwapen op de moeder en de minderjarigen heeft gericht - zoveel schade heeft aangericht dat zij niet zal meewerken aan omgang tussen de vader en de minderjarigen.
De vader heeft gesteld dat hij zich zal neerleggen bij het advies van de raad, ondanks het feit dat hij graag een stap verder zou willen gaan in het contact met de minderjarigen. Volgens hem zijn de kaarten en cadeautjes die hij naar de minderjarigen heeft gestuurd nooit bij hen aangekomen, omdat de moeder was verhuisd zonder haar nieuwe adres aan hem door te geven. Het incident met het vuurwapen in [datum] 2003 is volgens de vader anders verlopen dan de moeder heeft gesteld. Hij heeft betwist dat hij het vuurwapen op de moeder en de minderjarigen heeft gericht. De vader, die inmiddels een nieuw gezin heeft, wenst een (bescheiden) rol in het leven van de minderjarigen te spelen.
De rechtbank constateert dat er aan de zijde van de moeder veel wantrouwen is ten opzichte van de vader. Gelet hierop en nu de moeder heeft gesteld dat zij niet zal meewerken aan omgang tussen de vader en de minderjarigen, verwacht de rechtbank dat zij ook niet zal meewerken aan het opstarten van e-mailcontact tussen de vader en de minderjarigen, zoals de raad heeft geadviseerd. Gelet op de ontwikkeling van de identiteit van de minderjarigen, die thans negen en acht jaar oud zijn, acht de rechtbank het echter van groot belang dat de minderjarigen in de gelegenheid worden gesteld om het negatieve beeld dat zij van hun vader hebben - en dat door de moeder in stand wordt gehouden - aan de werkelijkheid te toetsen. Het aanhouden van de zaak voor de duur van een jaar, zoals de raad heeft geadviseerd, acht de rechtbank dan ook niet in het belang van de minderjarigen. Ter terechtzitting heeft de moeder geweigerd om mee te werken aan begeleide omgangscontacten via het omgangshuis. Naar het oordeel van de rechtbank mag de weigerachtige houding van de moeder niet tot gevolg hebben dat contact tussen de vader en de minderjarigen achterwege blijft. De rechtbank zal daarom een onbegeleide omgangsregeling opleggen.
Gezag
De raad heeft in voornoemd rapport geconcludeerd op dit moment niet in staat te zijn om advies uit te brengen over de verzochte wijziging van het gezag.
De rechtbank stelt voorop dat het wettelijk uitgangspunt is dat het in het belang van het kind is dat na het uiteengaan van ouders het gezag gezamenlijk uitgeoefend blijft worden door hen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat een van de ouders met het gezag wordt belast, zoals met name indien de (communicatie)problemen tussen de ouders zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind bij gezamenlijk gezag van de ouders klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt.
De rechtbank constateert dat er in het onderhavige geval sprake is van een slechte communicatie tussen partijen, hetgeen voor een groot deel te wijten is aan het feit dat de moeder zich niet over het incident dat zich in [datum] 2003 heeft afgespeeld kan heenzetten. Er is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende reden om aan te nemen dat de communicatie niet voor verbetering vatbaar is, zodat kan worden voorkomen dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen de ouders. Het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag zal dan ook worden afgewezen. De rechtbank geeft partijen in overweging om, in het belang van de minderjarigen, hun onderlinge communicatie onder professionele begeleiding te verbeteren.
Beslissing
De rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van
11 juni 2004 - :
bepaalt dat de minderjarigen:
- [A], geboren o[datum] 1999 te [plaats], en
- [B], geboren op [datum] 2001 te [plaats],
met ingang van heden bij de vader zullen zijn gedurende de eerste en derde zondag van de maand van 14.00 uur tot 16.00 uur, waarbij de vader de minderjarigen haalt en brengt, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, bijgestaan door
mr. G. Kolkman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2009.