ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ1732
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in relatie tot arbitrale vonnissen en nevenvorderingen
In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, vorderde eiseres [X] (holding B.V.) een (partiële) vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 30 juni 2008 was gewezen. De vordering was gericht tegen gedaagde [Y] (holding B.V.), die de andere aandeelhouder was in de vennootschap [Z] Holding B.V. De rechtbank oordeelde dat haar bevoegdheid beperkt was tot de beoordeling van de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis, zoals bepaald in artikel 1067 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit betekende dat de rechtbank niet bevoegd was om kennis te nemen van de nevenvorderingen die verband hielden met de inhoudelijke beoordeling van het geschil, zoals de betaling van geldbedragen.
De procedure begon met een dagvaarding op 15 september 2008, gevolgd door een conclusie van antwoord van [Y], waarin een exceptie van onbevoegdheid werd ingediend. [X] vorderde primair dat het arbitraal vonnis partieel werd vernietigd en dat [Y] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 173.857,00, met wettelijke rente. Subsidiair vorderde [X] volledige vernietiging van het arbitraal vonnis en betaling van een totaalbedrag van € 300.353,95, eveneens met wettelijke rente.
De rechtbank oordeelde dat de hoofdregel van artikel 1067 Rv van toepassing was, wat betekende dat de rechtbank niet bevoegd was om de nevenvorderingen te beoordelen. De incidentele vordering van [Y] tot onbevoegdheid werd toegewezen, en [X] werd veroordeeld in de proceskosten van het incident. De rechtbank beval een comparitie van partijen om verdere inlichtingen te geven en om te proberen tot een schikking te komen. De comparitie was gepland op 22 juni 2009, waarbij mr. P. Joele als rechter zou optreden. Het vonnis werd openbaar uitgesproken op 11 februari 2009.