ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ2224

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/15667
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Somaliër wegens manipulatie van vingertoppen en frustratie van identificatie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 mei 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Somaliër, die was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie. De maatregel was gebaseerd op het vermoeden dat de eiser zijn vingertoppen had gemanipuleerd, waardoor identificatie niet mogelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op basis van een brief van 3 april 2009 en een proces-verbaal van 28 april 2009 terecht had aangenomen dat de eiser zijn vingertoppen had bewerkt. De rechtbank oordeelde dat het aan de eiser was om te bewijzen dat hij dit niet opzettelijk had gedaan, bijvoorbeeld door een medische verklaring over te leggen, wat hij niet had gedaan.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de maatregel van bewaring niet in strijd was met de wet en dat de belangenafweging in dit geval gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft de gronden van de Staatssecretaris, waaronder het ontbreken van identiteitspapieren en het risico op onttrekking aan uitzetting, als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de omstandigheid dat bepaalde gronden voor de maatregel van toepassing zijn op vrijwel elke asielzoeker, niet betekent dat deze gronden niet kunnen dienen ter onderbouwing van het vermoeden dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal onttrekken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat er zicht is op uitzetting, mits de eiser meewerkt aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 09/15667
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
X
van Somalische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. D. de Vries, advocaat te Leeuwarden.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 29 april 2009 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 29 april 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 11 mei 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. B.H. Wezeman. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet en of de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting gebaseerd op de omstandigheden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft,
niet beschikt over middelen van bestaan en de omstandigheid dat eiser de vaststelling van de identiteit gefrustreerd heeft door middel van manipulatie van de vingertoppen, waardoor geen dactyloscopisch signalement kan worden verkregen.
2.3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de gronden “geen vaste woon- of verblijfplaats”en “geen middelen van bestaan” ten onrechte aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, nu die gronden gelden voor elke asielzoeker. Indien verweerder desondanks de maatregel mede op bedoelde gronden wil baseren, dient verweerder dat nader te motiveren. Dat heeft verweerder niet gedaan. In dit kader heeft eiser verwezen naar de uitspraak van 9 december 2008 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, Awb 08/42026. Uit het voorgaande volgt dat nog slechts één grond resteert waar de maatregel op berust, te weten dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier. Dat is te weinig. Onder die omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid niet de maatregel aan eiser kunnen opleggen. Voorts heeft eiser aangevoerd dat verweerders vermoeden dat eiser zijn vingertoppen gemanipuleerd zou hebben, niet is onderbouwd. Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat geen sprake is van zicht op uitzetting naar Somalië en heeft ter onderbouwing daarvan een uitspraak overgelegd van 26 maart 2009 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam (Awb 09/8917).
2.4. Verweerder heeft ter onderbouwing van diens standpunt verwezen naar haar brief van 3 april 2009 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, met kenmerk 5595028/09. In deze brief heeft verweerder de Voorzitter van de Tweede Kamer geïnformeerd over de maatregelen die zij treft naar aanleiding van specifieke ontwikkelingen met betrekking tot Somalische asielzoekers en hun gezinsleden. Aanleiding hiertoe is het door verweerder geëntameerde onderzoek naar de hoge instroom van Somaliërs in zowel absolute als relatieve zin, de samenstelling van die instroom en de achtergronden daarvan. In de brief staat dat er de afgelopen tijd in toenemende mate signalen zijn over misbruik en fraude door een deel van de Somalische asielzoekers. Dit betreft in het bijzonder de reisverhalen die duiden op mensensmokkel en die onduidelijk en oncontroleerbaar zijn, de aantallen aanvragen voor nareis van met name pleegkinderen en de onmogelijkheid van het nemen van goede vingerafdrukken. Onder “4 Vingerafdrukken” van die brief heeft verweerder dit laatste punt toegelicht, als volgt.
“Om vast te kunnen stellen of een asielzoeker in Nederland danwel in een andere Europese lidstaat bekend is, worden vingerafdrukken genomen. Opvallend is dat er met name bij Somalische asielzoekers veel foutmeldingen zijn van de vingerafdrukken. Uit informatie van de Vreemdelingenpolitie (VP) blijkt dat bij ongeveer 20% van de Somaliërs de vingerafdrukken niet kunnen worden afgenomen.
Er bestaan bij IND en VP sterke aanwijzingen dat de vingers moedwillig worden gemutileerd danwel dat medicijnen worden ingenomen die leiden tot overmatig zweten, zodat de vingerafdrukken niet kunnen worden genomen. In een aantal gevallen is geconstateerd dat de vingertoppen dermate afgesleten waren, dat er geen sprake kon zijn van normale “slijtage”. Veel gebruikte methoden om de vingertoppen te mutileren zijn: vijlen, schuren, verwondingen maken, vingers insmeren met lijm of vettige vloeistof of medicijnen slikken, maar soms is de oorzaak ook onduidelijk. Omdat de vingerafdrukken niet goed genoeg zijn voor het Eurodac-systeem en voor de nationale database, valt op deze wijze geen onderzoek te doen of een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Ook valt hierdoor niet vast te stellen of de vreemdeling zich eerder al heeft aangemeld en bijvoorbeeld in Nederland of een ander land al een asielvergunning heeft aangevraagd of gekregen.”
In de brief staat voorts dat verweerder inmiddels uitvoeringsmaatregelen heeft getroffen, zoals het opnieuw nemen van de vingerafdrukken op voor de asielzoeker onverwachte momenten. In die gevallen blijkt vaak sprake te zijn van eerder verblijf van de desbetreffende asielzoeker in een ander land waarvoor de Dublin II-Verordening geldt. Om de moedwillige frustratie van het afnemen van goede vingerafdrukken van Somalische en ook andere groepen asielzoekers verder tegen te gaan, heeft verweerder onder meer de volgende maatregel aangekondigd:
“In aansluiting hierop wordt onderzocht of Somaliërs en andere asielzoekers van wie de vingerafdrukken – eventueel ook na verloop van tijd – niet kunnen worden genomen, in bewaring kunnen worden gesteld nadat het voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag is uitgebracht. Bewaring is mogelijk indien er zicht is op uitzettting. Aangezien in deze gevallen identificatie wordt gefrustreerd en bovendien vaak sprake blijkt te zijn van een eerder verblijf in een ander land dat partij is bij de Dublin II-Verordening, kan grond bestaan voor het opleggen van bewaring. Gedurende deze bewaring zal worden geprobeerd alsnog de identiteit vast te stellen.”
2.5. In het proces-verbaal van 28 april 2009 van de buitengewoon opsporingsambtenaar van het regionaal politiekorps Groningen is het volgende opgenomen:
“Op 6 februari 2009 is van een vreemdeling (in de administratie van de vreemdelingenpolitie bekend onder V-nummer [V-nummer], in het kader van zijn asielaanvraag, overeenkomstig de geldende voorschriften, een zogenaamd dactyloscopisch signalement gemaakt ter identificatie. Hiertoe werden van alle vingers en duimen een afdruk gemaakt op een vingerslip. Deze vingerslip werd vervolgens gescand in het Dnri-systeem. Het resultaat van deze scan was als volgt: Rejection of NL/333-3110005540100, kwaliteit te slecht voor betrouwbare zoeking.
Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de vreemdeling eerder in Nederland asiel had aangevraagd.
Op 24 april 2009 verscheen voor mij verbalisant, [….] , de vreemdeling met V-nummer [V-nummer] volgens afspraak. Nadat er aan de vreemdeling werd gevraagd om zijn vingertoppen te laten zien, zag ik verbalisant [….] dat de vingertoppen van de vreemdeling dusdanig versleten waren, ook zag ik dat er kleine verwondingen aanwezig waren op de vingertoppen (zie bijlage 1). Waarschijnlijk heeft de vreemdeling zijn vingers bewerkt door schuren of anderszins, kennelijk met de bedoeling om identificatie op deze wijze te voorkomen. Vervolgens werd er een nieuw dactyloscopisch onderzoek verricht door mij verbalisant, [… ], conform de geldende voorschriften. Hiertoe werden van alle vingers en duimen een afdruk gemaakt op een vingerslip.
Deze vingerslip werd vervolgens gescand in het Eurodact-systeem en het Dnri-systeem. Het resultaat van de scan bij de Dnri was als volgt: Rejection of NL/302/311000419387, kwaliteit vingerafdrukken te slecht voor een zoeking.
Het resultaat van de scan bij het Eurodact-systeem was als volgt: 501-Error: insufficiant fingerprint quality.”
2.6. In de brief van 29 april 2009 heeft de senior medewerker/plaatsvervangend unitmanager van verweerder de vreemdelingenpolitie verzocht eiser in bewaring te stellen en heeft dat als volgt gemotiveerd:
“Uit het dossier van betrokkene blijkt dat identificatie van betrokkene middels het Eurodac-systeem niet mogelijk was.
Ik verwijs daartoe naar uw proces-verbaal van 28 april 2009, waaruit blijkt dat de kwaliteit van de vingerafdrukken van betrokkene van zeer slechte kwaliteit zijn. De vingertoppen wijzen [op] verwondingen, die er op duiden dat betrokkene zijn vingertoppen opzettelijk gemanipuleerd heeft.
Het vermoeden bestaat derhalve dat betrokkene verblijf in een ander land probeert te verhullen. Gelet hierop acht ik het gevaar aanwezig dat betrokkene zich probeert te onttrekken aan toezicht.”
2.7. Volgens eiser heeft hij zijn vingertoppen niet beschadigd. Hij heeft verklaard dat zijn vingerafdrukken misschien zijn beschadigd door de werkzaamheden op het land. Onder meer heeft hij met hete kolen gewerkt. Verder had alleen een wondje aan zijn vinger, veroorzaakt door het knippen van zijn nagel.
Uitgaande van de ervaringsgegevens als neergelegd in de brief van 3 april 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, in samenhang met het op de situatie van eiser toegespitste proces-verbaal van 28 april 2009, heeft verweerder er echter vanuit mogen gaan dat eiser zijn vingertoppen zodanig bewerkt heeft, dat het nemen van afdrukken daarvan niet mogelijk was. Het is naar het oordeel van de rechtbank aan eiser om nader te onderbouwen dat hij niet met opzet zijn vingertoppen heeft bewerkt. Eiser had daartoe bijvoorbeeld een medische verklaring kunnen overleggen. Dat heeft eiser echter niet gedaan.
2.8. Uit de omstandigheid dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar zijn dactyloscopisch signalement, heeft verweerder mogen afleiden dat de vrees bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Onder deze omstandigheden, in samenhang met de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde – en op zich niet bestreden – gronden, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van 22 januari 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN BC2998, maakt de omstandigheid dat bepaalde gronden van toepassing zijn op (vrijwel) iedere asielzoeker, niet dat die gronden niet kunnen dienen ter onderbouwing van het vermoeden dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal ontrekken.
2.9. Hoewel het in bewaring stellen van een vreemdeling die een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend volgens het in paragraaf A6/5.3.3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) neergelegde beleid zo beperkt mogelijk dient te geschieden, is het niet uitgesloten. Daartoe moet sprake zijn manifest bedrog of andere gronden als genoemd in paragraaf A6/5.3.3.1 Vc 2000. Nu het niet mogelijk is gebleken vingerafdrukken af te nemen van eiser teneinde te controleren of eiser wellicht eerder asiel heeft gevraagd, in Nederland dan wel in Europa, is sprake van een situatie als bedoeld in paragraaf A6/5.3.3.5, in samenhang met paragraaf A6/5.3.3.1 Vc 2000. Bovendien is, anders dan in de situatie van de door eiser aangehaalde uitspraak van 9 december 2008 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats (Awb 08/42026), in onderhavig geval wel sprake van een nadere motivering ter onderbouwing van het opleggen van de maatregel. Verweerder heeft immers het vermoeden dat eiser zich aan uitzetting zal onttrekken, gemotiveerd neergelegd in de brief van 29 april 2009.
2.10. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat uitzetting naar Somalië, hoewel mogelijk, zeer bewerkelijk is. De afkomst van eiser uit Somalië staat echter niet vast. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) zal nader onderzoek verrichten naar de identiteit van eiser en de mogelijkheden tot uitzetting. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat tot dat onderzoek ook het nemen van vingerafdrukken behoort.
Zolang het onderzoek gaande is, waarbij verweerder voldoende voortvarendheid behoort te betrachten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn. Het is in de eerste plaats aan eiser nadere gegevens over zijn identiteit en nationaliteit te verschaffen. Daarnaast kan uit een opnieuw uit te voeren dactyloscopisch onderzoek, als geen sprake meer is van verwondingen aan de vingertoppen, blijken dat eiser eerder asiel heeft aangevraagd, hetzij in Nederland (al dan niet onder een andere naam), hetzij elders in Europa. Het is bij deze stand van zaken niet uitgesloten dat verweerder eiser alsnog zal kunnen claimen bij een ander Europees land of eiser naar enig ander land zal kunnen uitzetten.
2.11. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 15 mei 2009.
Griffier Rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: