ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ4269

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
335547 / KG ZA 09/490
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot herkenningsprocedure na onterechte identiteitsverwisseling

In deze zaak vordert eiser, die in het verleden is veroordeeld voor een strafbaar feit, dat de Staat een herkenningsprocedure start. Eiser stelt dat hij onterecht is verward met een andere persoon, wat heeft geleid tot een onnodige executie van een straf uit 1993. De Staat betwist deze claim en stelt dat er geen sprake is van een persoonsverwisseling. De voorzieningenrechter heeft op basis van de ingediende stukken en het verhandelde ter zitting op 28 mei 2009 geoordeeld dat de vordering van eiser niet kan worden toegewezen. Eiser is in 2007 aangehouden en heeft een gevangenisstraf van 90 dagen ondergaan, waarna hij werd vastgehouden voor de executie van straffen uit 1993 en 1994. Eiser heeft herhaaldelijk aangegeven dat hij niet de veroordeelde is in deze zaken en heeft verzocht om een onderzoek naar zijn identiteit. Echter, uit dactyloscopisch onderzoek blijkt dat de vingerafdrukken van eiser overeenkomen met die van de veroordeelde in de zaak uit 1993. De voorzieningenrechter concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door geen herkenningsprocedure te starten. De vordering wordt afgewezen en eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 11 juni 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 335547 / KG ZA 09/490 van:
[X],
verblijvende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R. Koelman te Leiderdorp,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. J.P. Matze te ’s-Gravenhage.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 mei 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1 Eiser is op 12 juni 2007 aangehouden voor een strafbaar feit, vervolgens is hij in verzekering gesteld en ter zake van dat feit veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek. Eiser heeft op 10 september 2007 aan deze straf voldaan.
1.2. Direct aansluitend op 10 september 2007 is eiser vastgehouden voor de executie van een tweetal straffen uit 1993 en 1994 (parketnummers 10-060424-93 en 10-060047-94).
1.3. Bij brief van 4 november 2007 heeft de toenmalige raadsman van eiser aan gedaagde meegedeeld dat eiser ontkent dat hij de veroordeelde is ten aanzien van de zaken uit 1993 en 1994. Voorts heeft hij verzocht ter zake een onderzoek te verrichten. Eiser heeft voorts meegedeeld dat hij in het verleden verschillende keren is verward met de persoon die bekend is onder de naam [Y] of [Z].
1.4. In een door gedaagde verricht dactyloscopisch onderzoek, waarvan rapport is opgemaakt op 11 augustus 2007, is vastgesteld dat de vingerafdrukken die op 25 juli 2007 van eiser (onder de naam [Z]) zijn gemaakt onderling identiek zijn aan de vingerafdrukken van negen bij gedaagde geregistreerde personen met verschillende personalia. De conclusie van het rapport is dat alle vingerafdrukken afkomstig zijn van één en dezelfde persoon. Het identieke biometrienummer is 310000588119.
1.5. Een door gedaagde opgemaakt proces-verbaal van 22 mei 2009, aangevuld op 28 mei 2009, vermeldt dat de verdachte die op 25 augustus 1993 is aangehouden in verband met een delict met parketnummer 10-060424-93 op 1 november 1993 in vrijheid is gesteld en op het moment van zijn invrijheidstelling direct in vreemdelingenbewaring is genomen. Voorts is vermeld dat in verband met een presentatie op 4 november 1993 bij buitenlandse autoriteiten van deze verdachte vingerafdrukken zijn genomen en dat deze vingerafdrukken derhalve afkomstig zijn van de verdachte die op 25 augustus 1993 is aangehouden. De vingerafdrukken zijn volgens het proces-verbaal aanwezig onder het unieke biometrienummer 310000588119.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eiser vordert – zakelijk weergegeven – gedaagde te veroordelen om binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis een herkenningsprocedure ex artikel 579 Wetboek van Strafvordering (Sv) te starten.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Eiser heeft herhaaldelijk aan gedaagde te kennen gegeven dat er sprake is geweest van een identiteitsverwisseling en dat hij niet de veroordeelde is geweest met betrekking tot de vonnissen uit 1993 en 1994.
Gedaagde heeft nagelaten tijdig onderzoek te doen ex artikel 579 Sv. Eiser heeft gedaagde reeds op 4 november 2007 daartoe opgeroepen.
Eiser betwist voorts dat aansluitend aan de invrijheidstelling op 1 november 1993 een vreemdelingenbewaring is gevolgd.
Eiser heeft er een spoedeisend belang bij dat wordt vastgesteld dat hij niet de persoon is die in 1993 en 1994 is veroordeeld. Dit belang is onder meer gelegen in het feit dat hij elk moment kan worden uitgezet.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Gedaagde heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de straf met betrekking tot het vonnis uit 1994 niet ten uitvoer is gelegd en dat eiser derhalve geen belang heeft bij zijn vordering voor zover deze de executie van de straf uit 1994 betreft. Nu eiser dit standpunt van gedaagde niet heeft weersproken, zal hierna uitsluitend worden ingegaan op de stellingen van eiser met betrekking tot het vonnis van 1993.
3.2. Anders dan gedaagde heeft aangevoerd is voldoende aannemelijk dat eiser een spoedeisend belang bij zijn vordering heeft.
3.3. Eiser heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten tijdig onderzoek te doen naar zijn identiteit, waardoor een onnodige executie van de straf uit 1993 had kunnen worden voorkomen. Uit de door gedaagde overgelegde stukken is echter voldoende aannemelijk geworden dat eiser wel degelijk degene is geweest die in 1993 is veroordeeld voor de zaak met parketnummer 10-060424-93. Immers, uit de onder 1.5 genoemde processen-verbaal blijkt dat de vreemdeling, zich noemende [Z], van wie vingerafdrukken zijn genomen in verband met een presentatie bij buitenlandse autoriteiten op 4 november 1993, dezelfde is als degene die is aangehouden voor de zaak met parketnummer 10-060424-93. Voorts blijkt uit de door gedaagde overgelegde resultaten van het dactyloscopisch onderzoek dat deze [Z] hetzelfde unieke biometrienummer heeft als eiser. De stelling van eiser dat hij nooit gebruik heeft gemaakt van de naam [Y] en dat er een fout moet zijn gemaakt in de registratie van de persoonsgegevens, overtuigt derhalve niet. Uit voormeld dactyloscopisch onderzoek blijkt bovendien dat eiser zich bediende van vele aliassen, zoals ook de naam [Z]. Deze lijst vermeldt ook de naam [X], geboren op [geboortedatum] te [land], zijnde de personalia van eiser zoals hij deze ter zitting heeft opgegeven.
3.4. Gelet op het voorgaande moet de conclusie zijn dat niet aannemelijk is geworden dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door geen herkenningsprocedure te starten. Het verweer van gedaagde dat niet een herkenningsprocedure, maar een herzieningsprocedure in het geval van eiser de aangewezen weg is, kan hier verder onbesproken blijven.
3.5. Al het voorgaande leidt ertoe dat de vordering zal worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.078,-, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 262,- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2009.
evm