zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake: eiser [naam], geboren [datum] in 1986, van Afghaanse nationaliteit, wonende te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Velzen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 26 mei 2004 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “voortgezet verblijf”. Op 22 februari 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Bij besluit van 6 juni 2007 is het bezwaar ongegrond verklaard. Op 21 juni 2007 heeft eiser zowel een bezwaarschrift als een beroepschrift ingediend tegen dit besluit.
2. Op 31 augustus 2007 heeft eiser beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 21 juni 2007. Bij uitspraak van 30 oktober 2007 (AWB 07/34130) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep kennelijk gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zes weken een besluit op bezwaar te nemen.
3. In het beroepschrift van 21 juni 2007 heeft eiser de rechtbank verzocht het besluit van 6 juni 2007 als primair besluit aan te merken en het beroepschrift als bezwaarschrift door te zenden aan verweerder. Bij brief van 3 april 2008 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat het besluit van 6 juni 2007 een primaire beslissing op de aanvraag van eiser is en dat op het daartegen gerichte bezwaarschrift nog niet is beslist. Verweerder heeft in deze brief verzocht om het beroepschrift van 21 juni 2007 (AWB 07/25828) conform artikel 6:15 van de Awb ter behandeling als bezwaarschrift door te zenden aan verweerder. Op 3 juli 2008 heeft de rechtbank gevolg gegeven aan het verzoek van beide partijen en het beroepschrift naar verweerder doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift.
4. Op 8 juli 2008 heeft eiser nogmaals beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 21 juni 2007. Bij uitspraak van 11 november 2008 (AWB 08/24568) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Almelo, het beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beslissing op bezwaar neemt, waarbij aan verweerder een dwangsom is opgelegd van € 250,-- per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft aan deze beslissing te voldoen.
5. Bij besluit van 18 november 2008 heeft verweerder het bezwaarschrift van 21 juni 2007 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Op 12 december 20008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij faxbericht van 26 januari 2009 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en verzocht de onderhavige zaak te voegen met procedurenummer AWB 07/25828.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2009. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de pleegmoeder van eiser. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Verweerder heeft het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Ingevolge artikel 6:20 van de Awb blijft het bestuursorgaan verplicht een besluit op de aanvraag te nemen indien het bezwaar is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. In die situatie is het bestuursorgaan nog wel bevoegd, maar niet verplicht een primaire beslissing op de aanvraag te nemen. De ratio daarvan is dat het bezwaarschrift nu juist kan leiden tot een bij de beslissing op bezwaar nemen van een inhoudelijk besluit (waartegen vervolgens beroep openstaat). Het bestuursorgaan heeft dus de keuze. Op het bezwaarschrift van 22 februari 2005 is op 6 juni 2007 een beslissing op bezwaar genomen, waartegen beroep openstond, en waartegen ook daadwerkelijk beroep is ingesteld. Derhalve is het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk, aldus verweerder.
2. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Verweerder weigert kennelijk inhoudelijk op het bezwaarschrift te beslissen en maakt daarmee misbruik van bevoegdheid. Bij uitspraak van 11 november 2008 (AWB 08/24568) is voor de tweede maal een beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en is verweerder een dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit is niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Verweerder is zeer onzorgvuldig met de belangen van eiser omgegaan, terwijl eiser een sterke aanspraak heeft op de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser heeft in totaal langer dan drie jaar rechtmatig verblijf gehad als alleenstaande minderjarige vreemdeling en wegens medische noodsituatie. Er is nu 4,5 jaar verstreken sinds de aanvraag en volgens de verklaringen van eisers psychiater, laatstelijk bij brief van 23 oktober 2008, dient eiser snel duidelijkheid te krijgen over zijn verblijfsstatus. Eiser verzoekt de rechtbank daarom primair om zelf in de zaak te voorzien en de gevraagde verblijfsvergunning binnen drie weken te verlenen, op straffe van een dwangsom van € 1000,-- per dag, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag. Subsidiair verzoekt eiser de rechtbank te bepalen dat verweerder binnen korte termijn inhoudelijk op het bezwaar dient te beslissen, op straffe van een dwangsom van € 1000,-- per dag, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag.
3. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij de zorgen van de gemachtigde van eiser deelt. Verweerder deelt het standpunt van eiser dat er spoedig een inhoudelijk besluit dient te worden genomen en zegt toe dat dit zal gebeuren. Verweerder gaat dan ook akkoord met een gegrondverklaring van het beroep en een termijn om een inhoudelijk besluit te nemen. Verweerder verzoekt de rechtbank uitdrukkelijk om niet zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder (opnieuw) een belangenafweging zal moeten maken en eiser daarvoor zal moeten worden gehoord. Ten slotte stelt verweerder zich op het standpunt dat verweerder door het nemen van het besluit op 18 november 2008 heeft voldaan aan de opdracht van deze rechtbank, zittingsplaats Almelo.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Tussen partijen is in geschil of verweerder het bezwaarschrift van 21 juni 2007 terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat het besluit van 6 juni 2007, waartegen het bezwaar zich richt, blijkens het dictum en de inhoud een beslissing op bezwaar is, zodat tegen deze beslissing in beginsel geen bezwaar openstaat.
7. Voorts stelt de rechtbank vast dat deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, in de uitspraak van 30 oktober 2007 in het procesverloop heeft vermeld dat verweerder [bij besluit van 6 juni 2007; toevoeging rechtbank] afwijzend heeft beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier en dat verweerder gehouden is om alsnog op het bezwaarschrift van 21 juni 2007 te beslissen. Voorts staat vast dat verweerder tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel heeft aangewend, zodat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft.
8. De rechtbank constateert voorts dat verweerder in navolging van voornoemde uitspraak bij brief van 3 april 2008, gericht aan de rechtbank, heeft gesteld dat de bestreden beschikking van 6 juni 2007 als een primaire beslissing op de aanvraag [van 26 mei 2004; toevoeging rechtbank] moet worden gezien waartegen bezwaar openstaat en dat het tegen dit besluit ingediende beroepschrift van 21 juni 2007 als bezwaarschrift dient te worden aangemerkt. Verweerder heeft bij deze brief tevens verzocht het beroepschrift als bezwaarschrift door te zenden.
9. Gelet op deze omstandigheden moet het er voor worden gehouden dat het besluit van 6 juni 2007 door verweerder niet meer als een beslissing op bezwaar kan worden gezien, maar als een beslissing op de aanvraag. Nu deze rechtbank, zittingsplaats Almelo, verweerder heeft opgedragen binnen de door haar gestelde termijn op het daartegen gerichte bezwaar te beslissen, had verweerder, gelijk verweerder ter zitting heeft gesteld, een inhoudelijke beslissing op het bezwaarschrift dienen te geven in plaats van deze kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren.
10. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. Gelet op het stadium in het besluitvormingsproces waarin deze zaak zich bevindt alsmede de aard van het onderliggende geschil, kan de rechtbank thans niet zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Nu verweerder reeds twee maal eerder geen uitvoering heeft gegeven aan een opdracht van deze rechtbank, ziet de rechtbank thans aanleiding om verweerder een dwangsom op te leggen, ten bedrage van € 500,-- per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft aan deze beslissing te voldoen.
11. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
12. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. legt aan verweerder een dwangsom op van € 500,-- per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft aan deze beslissing te voldoen;
6. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 145,-- (zegge: honderdvijfenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2009.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.