ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ7051

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
330263/ JERK 09-308
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarige en de rol van de biologische vader

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord. Het verzoekschrift betreft de minderjarige, die feitelijk bij de moeder verblijft. De moeder heeft zich niet verzet tegen de ondertoezichtstelling, maar verzet zich wel tegen het aanmerken van de biologische vader als belanghebbende in deze procedure. De kinderrechter heeft de minderjarige op 17 maart 2009 in raadkamer gehoord, waarbij is vastgesteld dat er al jaren geen contact is tussen de minderjarige en zijn biologische vader. Dit gebrek aan contact heeft geleid tot de conclusie dat er geen 'family life' meer bestaat in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De kinderrechter overweegt dat het ontbreken van family life op zich onvoldoende is om de vader als belanghebbende te beschouwen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die het belang van het kind dienen.

De minderjarige heeft ernstige gedragsproblemen en heeft tijdelijk in een tehuis verbleven, waar geprobeerd is het contact met de vader te herstellen. Deze poging is echter mislukt en heeft geleid tot grote onrust bij de minderjarige. De kinderrechter concludeert dat een confrontatie met de biologische vader opnieuw tot onrust zal leiden en dat er zeer bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de vader niet als belanghebbende wordt aangemerkt. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn en besluit de minderjarige voor een jaar onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Kinderrechter
Zaak/rekestnummer: 330263 / JE RK 09-308
Datum uitspraak: 24 maart 2009
Ondertoezichtstelling
Beschikking op het verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, locatie Den Haag (verder: de raad).
Het verzoekschrift heeft betrekking op de minderjarigen:
[minderjarige]
geboren te [plaats A] op 16 september 1996,
kind van:
[de moeder],
wonende te [plaats A], ,
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent,
en
[de vader],
De minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder.
Procedure
Op 5 februari 2009 heeft de raad een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de periode van één jaar.
Het verzoekschrift is op 17 maart 2009 ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [mevrouw B], namens de raad;
- [mevrouw C], namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden;
- de moeder.
De minderjarige is op 17 maart 2009 in raadkamer gehoord.
Beoordeling
De raad heeft verklaard dat de moeder de minderjarige, tegen alle adviezen in, bij [tehuis D] heeft weggehaald. De minderjarige was daar op vrijwillige basis geplaatst ter behandeling van de ernstige gedragsproblemen van de minderjarige. De minderjarige gaat thans naar de [school E], hetgeen positief wordt geacht. De raad verwacht dat de het verblijf van de minderjarige bij de moeder wel gecontinueerd kan worden. Er blijft evenwel sprake van bedreiging van zijn ontwikkeling, gelegen in zijn gedragsproblematiek. De minderjarige is zeer prikkelbaar, waardoor hij snel "uit zijn dak" kan gaan en heeft veel structuur nodig. De raad is van oordeel dat de moeder daarin nog onvoldoende heeft gedaan en daarbij derhalve hulp en ondersteuning behoeft. Met betrekking tot de biologische vader heeft de raad verklaard dat zij het in het belang van de minderjarige heeft geacht om de vader niet in de procedure te betrekken omdat dit veel onrust teweeg zal brengen bij de minderjarige. De minderjarige zelf heeft uitdrukkelijk aangegeven geen contact meer met zijn biologische vader te willen hebben.
De moeder heeft zich niet tegen toewijzing van het verzochte verzet. Zij wil aan alles meewerken. Wél verzet de moeder zich tegen het aanmerken van de biologische vader als belanghebbende in deze procedure. Er is al jaren geen contact tussen de minderjarige en zijn vader. Een enkele poging om dit contact te herstellen is mislukt en heeft bij de minderjarige tot enorme onrust en verwarring geleid.
De kinderrechter overweegt met betrekking tot de vraag of de biologische vader als belanghebbende in deze procedure dient te worden aangemerkt als volgt. Vast staat dat tussen de (biologische) vader en de minderjarige gedurende meerdere jaren geen sprake is geweest van contact, zodat thans geen sprake (meer) is van family life in de zin van artikel 8 EVRM. Het enkele ontbreken van family life op dit moment is, naar het oordeel van de rechtbank, als zodanig onvoldoende om de vader in het kader van deze procedure de hoedanigheid van belanghebbende te onthouden. Dit kan anders zijn, als sprake is van bijzondere omstandigheden, gelegen in het belang van het kind.
De minderjarige heeft in verband met ernstige gedragsproblemen enige tijd op vrijwillige basis in [tehuis D] verbleven. In het kader van dit verblijf is getracht het contact tussen de minderjarige en de biologische vader te herstellen. Deze poging is mislukt en heeft geresulteerd in groot verdriet en onrust bij de minderjarige. Dit heeft, zo blijkt uit de verklaring van de begeleiders van [tehuis D], bij de minderjarige (onder meer) geresulteerd in grote agressie. De kinderrechter acht, gelet op het voorgaande, aannemelijk dat een confrontatie van de minderjarige met zijn biologische vader in het kader van deze procedure wederom tot grote onrust bij de minderjarige zal leiden. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de biologische vader in deze procedure niet als belanghebbende wordt aangemerkt.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
merkt de biologische vader niet aan als belanghebbende in deze procedure;
stelt de minderjarige van 17 maart 2009 tot 17 maart 2010 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Rootring, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2009, in tegenwoordigheid van A.U. Hatuina als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te 's-Gravenhage.