Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 07/2408 OB
Uitspraakdatum: 28 augustus 2009
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Holding [X] International B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
de ontvanger van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 26 april 2006, nr. A24O72151F061194 (hierna: de beschikking) op de voet van artikel 43, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) aansprakelijk gesteld voor aan de fiscale eenheid [A], Holding [X] International B.V. opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslagen). De beschikking omvat de in het onderstaande overzicht per naheffingsaanslag gespecificeerde omzetbelasting, rente en aanmaningskosten:
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2007 de beschikking gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 23 maart 2007, door de rechtbank ontvangen op 26 maart 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Tevens heeft hij op 15 juli 2008 een nader stuk ingediend. Eiseres heeft op 27 februari 2009 nadere stukken ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009 te 's-Gravenhage.
Namens eiseres zijn daar verschenen [B] RA, [C] en [D]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [E], mr. [F], mr. [G], [H], mr. drs. [I] RA, [J] en mr. [K].
1.4.De zaken met de nummers 07/450, 07/452, 07/2408, 07/3556, 07/3558, 07/3559 en 07/9476 zijn gezamenlijk behandeld. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in één van deze zaken geldt - voor zover van belang - tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres vormde van 1999 tot 21 juli 2005 tezamen met haar dochtermaatschappij [X] International B.V. (hierna: [X] B.V.) en [A] een fiscale eenheid voor de omzetbelasting (hierna: de fiscale eenheid). Met ingang van laatstgenoemde datum bestaat de fiscale eenheid alleen nog uit eiseres en [A] wegens de verkoop op 20 juli 2005 van de aandelen [X] B.V., welke vennootschap op 17 januari 2006 failliet is verklaard.
2.2. De activiteiten van de fiscale eenheid bestonden uit de groothandel in telefoonkaarten, welke werden ingekocht van telecom-providers en verkocht aan winkeliers. In 2005 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij [X] B.V. betreffende de vennootschaps- en omzetbelasting over de jaren 2000 tot en met 2003. Het daarvan opgemaakte controlerapport behoort in kopie tot de gedingstukken. Tot de in de naheffingsaanslag over het tijdvak 2001 tot en met 2003 begrepen correcties behoort een bedrag van € 54.722 dat door de fiscale eenheid in rekening is gebracht aan een afnemer en in 2003 als voorbelasting in aftrek is gebracht wegens oninbaarheid van de betreffende vordering.
2.3. Op grond van de uitkomsten van het boekonderzoek zijn de naheffingsaanslagen opgelegd. De naheffingsaanslag over 2000 bedraagt € 1.378 en is opgelegd met dagtekening 28 december 2005. De naheffingsaanslag over het tijdvak 2001 tot en met 2003 bedraagt € 158.675 en is tezamen met een boete van € 39.668 opgelegd met dagtekening 25 januari 2006. Nadien zijn de naheffingsaanslag en de boete over het tijdvak 2001 tot en met 2003 ambtshalve verminderd tot € 147.093 onderscheidenlijk € 36.798.
2.4. Bij brief van 14 september 2006 heeft verweerder aan eiseres bekend gemaakt dat de boete van € 39.668 op de voet van artikel 24 IW is verrekend met een teruggaaf vennootschapsbelasting aan eiseres.
2.5. Bij brief van 28 april 2006, door verweerder ontvangen op 1 mei 2006, is bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift houdt onder meer het volgende in:
" Blijkens een vandaag door Holding [X] International b.v. ontvangen aansprakelijkstelling gedateerd 26 april 2006 (...), zijn er door de belastingdienst op resp. 28 december 2005 en 25 januari 2006 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd ten laste van de fiscale eenheid [A], Holding [X] International b.v. en [X] International b.v.
Deze aanslagen hebben [A], noch Holding [X] International b.v. bereikt. De oorzaak daarvan is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te wijten aan het feit dat de dochteronderneming [X] International b.v. na een eerder verleende surseance van betaling op 17 januari 2006 failliet is verklaard, waardoor de betreffende aanslagen door de curator in het faillissement voor kennisgeving zijn aangenomen, zonder de mede betrokkenen hierover te informeren.
De hiervoor geschetste omstandigheid vormt een bijzondere omstandigheid waardoor buiten invloed van belanghebbenden niet binnen zes weken bezwaar tegen de aanslagen is gemaakt. (vgl. art 6:11 Algemene wet bestuursrecht).
(...)
Namens [A] en Holding [X] International b.v. maken wij bezwaar tegen de hierboven genoemde aanslagen."
2.6. Het bezwaarschrift is door de Belastingdienst [te P], aangemerkt als mede te zijn gericht tegen de beschikking. Op het bezwaarschrift is door de inspecteur van de Belastingdienst [te P] (hierna: de inspecteur), beslist bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 1 december 2006. Vervolgens is, uitgaande van het standpunt dat niet de inspecteur maar verweerder op het bezwaar tegen de beschikking had moeten beslissen, nogmaals op het bezwaar beslist door verweerder bij de onder 1.2 genoemde uitspraak op bezwaar.
3.1. In geschil is de omvang van de aansprakelijkstelling.
3.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de inspecteur ten onrechte de onder 2.2 genoemde correctie heeft aangebracht en een boete heeft opgelegd. Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd bestreden.
3.3. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4 Beoordeling van het geschil
4.1. De inhoud van het bezwaarschrift laat redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat het mede is gericht tegen de beschikking. Op het bezwaarschrift is dan ook terecht behalve door de inspecteur tevens uitspraak gedaan door verweerder. Zowel het bezwaarschrift, voor zover gericht tegen de beschikking, als het beroepschrift is tijdig ingediend en voldoet aan de daaraan te stellen formele eisen, zodat eiseres ontvankelijk is zowel in het bezwaar als in het beroep tegen de beschikking.
4.2. Voor zover het beroep berust op het standpunt dat eiseres tot een te hoog bedrag aansprakelijk is gesteld, omdat in de naheffingsaanslag over het tijdvak 2001 tot en met 2003 ten onrechte de onder 2.2 genoemde correctie is begrepen, faalt het. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt op verzoek een teruggaaf van omzetbelasting verleend voor zover de vergoeding (die aan een afnemer in rekening is gebracht en waarover omzetbelasting in rekening is gebracht) niet is en zal worden betaald. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de vorderingen waarop het teruggevraagde bedrag van € 54.722 betrekking heeft, niet zijn betaald en niet zullen worden betaald. Reeds om die reden heeft eiseres geen recht op aftrek dan wel teruggaaf van het bedrag van € 54.722, zodat de naheffingsaanslag - en daarmee de aansprakelijkstelling - in zoverre juist is.
4.3. Indien en voor zover het beroep zich richt tegen de tezamen met de naheffingsaanslag over het tijdvak 2001 tot en met 2003 opgelegde boete faalt het bij gebrek aan belang, aangezien eiseres voor die boete niet aansprakelijk is gesteld. Haar stellingen dienaangaande kunnen derhalve niet leiden tot vermindering van het bedrag waarvoor eiseres aansprakelijk is gesteld.
4.4. Indien en voor zover het beroep zich richt tegen het onder 2.4 bedoelde besluit tot verrekening faalt het eveneens. Het gaat hier immers om een ingevolge de belastingwet genomen, maar niet voor bezwaar vatbaar, besluit waartegen krachtens artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen beroep bij de bestuursrechter in fiscale zaken open staat. Bovendien zou gegrondverklaring van het beroep op dit punt niet leiden tot vermindering van het bedrag waarvoor eiseres aansprakelijk is gesteld.
4.5. Voor het overige zijn geen klachten aangevoerd tegen de beschikking en zijn aan de rechtbank evenmin gronden gebleken waarop de beschikking ambtshalve zou moeten worden vernietigd of verminderd.
4.6. De slotsom is dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.P.F. Slijpen, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.