RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
X
van Somalische nationaliteit,
V-nummer:
eiser,
gemachtigde: mr. M. Grimm, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 31 juli 2009 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 12 augustus 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 24 augustus 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. B.H. Wezeman. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet en of de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting gebaseerd op de omstandigheden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en “uitvoering Europese verdragen; Dublinclaim Italië”.
2.3. Volgens paragraaf A6/5.3.3.6 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is het mogelijk om een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste lid, Vw 2000 in bewaring te stellen. Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het noodzakelijk dat er een belangenafweging plaatsvindt. Bij overname- en terugnameverzoeken is de belangenafweging in beginsel al gegeven, nu de betrokken vreemdeling reeds eerder is vertrokken uit een lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat nu verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (overname) dan wel uit de lidstaat is vertrokken die zich reeds verantwoordelijk had verklaard voor de behandeling van zijn asielverzoek (terugname). Het gegeven dat er gevaar bestaat dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht geëffectueerd kan worden, is dus in beginsel altijd aanwezig bij Dublinclaimanten.
2.4. Door eiser is allereerst aangevoerd dat er geen openbaar belang is om hem in bewaring te stellen. Eiser berust in de uitzetting. Als hij de asielprocedure in het opvangcentrum had mogen afwachten, had hij een vaste woon- of verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan gehad; Dublinclaimanten hebben immers recht op opvang. Het enkele niet beschikken over een identiteitsdocument is onvoldoende om een vreemdeling in bewaring te stellen. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat met een lichter middel had kunnen worden volstaan.
2.5. Door eiser is niet bestreden dat hij op het moment van de inbewaringstelling niet beschikte over een vaste woon- of verblijfplaats en zelfstandige middelen van bestaan. Daargelaten of verblijf in een opvangcentrum als een vaste woon- of verblijfplaats kan gelden en of in het geval van een dergelijk verblijf sprake is van voldoende zelfstandige middelen van bestaan, brengt de eerder vermelde stelling van eiser niet met zich dat verweerder niet aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen dat eiser op het moment van inbewaringstelling niet beschikte over een vaste woon- of verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan. Evenmin is bestreden dat een Dublinclaim op Italië kan worden gelegd. Reeds uit deze omstandigheid volgt volgens het door verweerder gevoerde beleid zoals hiervoor aangehaald, dat er gevaar is voor onttrekking aan het toezicht. Van een situatie dat alleen tegengeworpen kan worden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000 is dan ook geen sprake. Gelet op deze gronden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert.
2.6. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van verweerder ter zitting dat hoewel asielzoekers voor wie een Dublinclaim zal worden gelegd in het algemeen de procedure in een opvangcentrum mogen afwachten, besloten is eiser in bewaring te stellen omdat eiser zijn vingertoppen heeft gemanipuleerd en heeft gelogen over zijn verblijf in Italië. In dat verband heeft verweerder verwezen naar haar brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 3 april 2009 betreffende maatregelen met betrekking tot asielzoekers uit Somalië (kenmerk: 5595028/09). Daarnaast heeft verweerder verwezen naar het hiervoor aangehaalde beleid zoals neergelegd in paragraaf A6/5.3.3.6 Vc 2000.
2.7. In de hiervoor genoemde brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 3 april 2009 heeft verweerder aangegeven dat uit informatie van de vreemdelingenpolitie (VP) blijkt dat bij ongeveer 20% van de Somaliërs de vingerafdrukken niet kunnen worden afgenomen. Er bestaan bij de IND en VP sterke aanwijzingen dat de vingers moedwillig worden gemutileerd dan wel dat medicijnen worden ingenomen die leiden tot overmatig zweten, zodat de vingerafdrukken niet kunnen worden genomen. In de brief is onder meer aangegeven dat indien bij een vreemdeling geen goede vingerafdrukken kunnen worden afgenomen op grond waarvan identificatie van deze persoon mogelijk is en indien ook op andere wijze de identiteit van de persoon niet kan worden vastgesteld, dit aan de asielzoeker wordt tegengeworpen tenzij hiervoor een afdoende verklaring wordt gegeven door de asielzoeker. Onderzocht wordt of Somaliërs en andere asielzoekers van wie de vingerafdrukken niet kunnen worden afgenomen, in bewaring kunnen worden gesteld nadat het voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag is uitgebracht.
2.8. Aan eiser is op 3 mei 2009 de bijzondere aanwijzing gegeven dat eiser zich dient te onthouden van die acties die kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van zijn dactyloscopisch signalement. Deze aanwijzing is gegeven omdat geconstateerd was dat de kwaliteit van eisers vingertoppen onvoldoende was voor het opnemen van een noodzakelijk signalement. Op 27 juli 2009 is opnieuw een dactyloscopisch signalement gemaakt. Vervolgens is uit het Eurodac Search Result gebleken dat eiser op 16 augustus 2008 is aangehouden in Italië. Tijdens het eerste gehoor in de asielprocedure op 28 juli 2009 heeft eiser eerst verklaard in april 2009 Somalië te hebben verlaten en vanuit Kenia naar Nederland te zijn gevlogen. Nadat hem was tegengeworpen dat volgens de gegevens die bij verweerder bekend zijn, hij eerst in Italië asiel had aangevraagd, heeft eiser erkend dat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland in Italië heeft verbleven. Eiser heeft weersproken dat hij zijn vingertoppen heeft gemanipuleerd.
2.9. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat eiser zijn vingerafdrukken heeft gemanipuleerd. Verweerder heeft immers niet met stukken onderbouwd dat de omstandigheid dat geen bruikbaar dactyloscopisch signalement van eiser kon worden vervaardigd, aantoonbaar het gevolg is van opzet aan de zijde van eiser. De enkele aanwijzing die aan eiser is gegeven, is hiertoe ontoereikend. Dit neemt echter niet weg dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank, gelet op haar beleid als neergelegd in paragraaf A6/5.3.3.6 Vc 2000, bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid eiser in bewaring heeft kunnen stellen. Van een willekeurige toepassing van dit beleid is in dit geval geen sprake, nu niet gebleken is dat eisers situatie gelijk is aan andere Dublinclaimanten die tijdens de asielprocedure niet in bewaring worden gesteld. Verweerder heeft bij het opleggen van de maatregel in redelijkheid mogen betrekken dat van eiser geen goede vingerafdrukken konden worden afgenomen, zoals omschreven in de brief van 3 april 2009 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, en hij opzettelijk heeft verzwegen dat hij voor zijn komst naar Nederland in Italië is geweest. Een lichter middel heeft verweerder onder deze omstandigheden in redelijkheid niet aangewezen hoeven achten.
2.10. Eiser heeft tevens aangevoerd dat de Dublinprocedure niet tijdig zal zijn afgerond waardoor de termijn die op grond van artikel 59, vierde lid, Vw 2000 voor de bewaring geldt, niet zal worden gehaald. Deze beroepsgrond is speculatief. Er is vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat genoemde wettelijke termijn zal worden overschreden.
2.11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 27 augustus 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.