Sector familie- en jeugdrecht
Voorzieningenrechter
Zaaknummers: 337171 (hoofdzaak) en 337170 (voorlopige voorziening)
Rekestnummers: FA RK 09-3627 (hoofdzaak) en KG ZA 09-582 (voorlopige voorziening)
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
[verzoeker] tevens eiser (hierna: verzoeker),
wonende te [plaats A]
thans woonplaats kiezende ten kantore van mr. F. Uzumcu te 's-Gravenhage
gemachtigde: mr. F. Ümzümcü te 's-Gravenhage,
de burgemeester van de gemeente [plaats A] verweerder,
zetelende te [plaats A]
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[de moeder],
wonende te [plaats A]
[de vader],
wonende te [plaats A]
De feiten en het procesverloop
De moeder en de vader wonen tezamen met verzoeker - hun meerderjarige zoon - en hun twee minderjarige zonen [B] en [C], beiden geboren [in] 1997 te [plaats A], [in plaats A]
Op 1 mei 2009 heeft er in de woning [in plaats A] een geweldsincident tussen verzoeker en zijn vader plaatsgevonden. Verzoeker is door de politie aangehouden.
Bij besluit van 2 mei 2009 heeft de heer [D] in zijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie (hierna: HovJ) namens verweerder een huisverbod opgelegd. Het verbod geldt van 2 mei 2009, 19.10 uur, tot 12 mei 2009, 19.10 uur.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 5 mei 2009 beroep ingesteld, waarbij hij heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
Voorts heeft verzoeker bij brief van 5 mei 2009 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In dit verband verzoekt hij:
1. de opschorting van het huisverbod tot de uitspraak in de procedure in de hoofdzaak;
2. in deze één of meer in goede justitie te bepalen voorzieningen te treffen;
3. verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure en ingeschakelde rechtsbijstand van gemachtigde.
Verweerder heeft bij faxbericht van 6 mei 2009 de volgende stukken in het geding gebracht:
- het proces-verbaal van bevindingen van de HovJ van 2 mei 2009;
- de beschikking van 2 mei 2009;
- de instemmingsformulieren gegevensuitwisseling van de moeder, de vader en de minderjarigen;
- het Risicotaxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG).
De minderjarigen zijn op 7 mei 2009 gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft - met gesloten deuren - plaatsgevonden op 7 mei 2009. Aanwezig waren verzoeker met mr. M.K. Bhadai kantoorgenoot van mr. F. Üzümcü. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.W. Vollebergh en mr. R.W.J. Alkema. Voorts waren aanwezig de moeder, de vader, mevrouw [H] van het Maatschappelijk Werk en mevrouw [I] van het Adviessteunpunt huiselijk geweld. Van de zijde van verweerder zijn pleitnotities overgelegd. Voorts heeft verweerder een proces-verbaal van bevindingen (PL1535/2009/23642-26 d.d. 6 mei 2009) overgelegd.
Het bestreden besluit
Blijkens het bestreden besluit hebben de volgende feiten en omstandigheden aanleiding gegeven tot het huisverbod en de motivering van het besluit.
A. De Pleger van huiselijk geweld:
Heeft tijdens een ruzie met zijn vader gevochten en daarbij geschopt en geslagen (waarbij vader zich ook niet onbetuigd heeft gelaten).
B. Verloop van het geweldsincident:
Na verbaal geweld tussen vader en zoon is er fysiek geweld geweest tussen hen.
C. De gezinsachtergronden:
Gezin bestaat uit moeder, vader en drie zonen. De afgelopen jaren heeft er wel wat gespeeld tussen moeder en vader, maar volgens zowel vader als moeder gaat het nu goed tussen hen.
Belangenafweging:
Het is te verwachten dat bij vrijlating van [verzoeker] (wat vandaag gaat gebeuren), hij teruggaat naar de woning van zijn ouders en een en ander escaleert. Bovendien is van belang dat de hulpverlening ten aanzien van het gezin op gang komt.
Standpunt verzoeker
Verzoeker stelt dat hij geen gevaar oplevert voor de veiligheid van de personen die met hem in de woning verblijven. De ruzie met zijn vader betrof een eenmalig incident. Daar komt bij dat verzoeker zelf slachtoffer is van het gebeuren. Zijn vader is juist degene die het incident heeft veroorzaakt, aldus verzoeker. Volgens verzoeker zal zijn terugkeer in de woning niet tot escalatie leiden.
Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421; hierna: Wth) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de HovJ het RiHG niet correct heeft ingevuld. Zoals uit de toelichting bij het instrument blijkt, vindt de taxatie op drie niveaus plaats, te weten ten aanzien van de persoon van de dader, het incident zelf en de context waarbinnen het huiselijk geweld of de dreiging hiervan zich afspeelde. Ieder niveau bestaat uit een aantal risico-indicatoren. Bij iedere indicator wordt een keuze gemaakt voor laag, midden of hoog risico. Ieder niveau eindigt met een beoordelingsmoment waarop een tussenoordeel wordt gegeven. Indien na het doorlopen van het gehele RiHG op één of meer niveaus geoordeeld wordt dat sprake is van een hoog risico, wordt een huisverbod opgelegd. Uit het RiHG in de onderhavige zaak blijkt dat de HovJ heeft nagelaten een tussenoordeel te geven ten aanzien van de drie beoordelingsmomenten en ten onrechte bij de eindbeslissing de beoordeling van de in totaal twintig risico-indicatoren bij elkaar heeft opgeteld. De voorzieningenrechter zal hieraan evenwel geen consequenties verbinden, nu het RiHG geen wettelijk vereiste is, maar als hulpmiddel dient bij de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die een huisverbod rechtvaardigen.
Uit de motivering van het bestreden besluit, het proces-verbaal van bevindingen van 2 mei 2009 en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam gebleken dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een (ernstig vermoeden van) ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van de medebewoners, te weten de vader, de moeder en de minderjarigen. Tussen partijen is immers niet in geschil dat op 1 mei 2009 naar aanleiding van een ruzie in de woning [in plaats A] een hevig gevecht tussen verzoeker en zijn vader heeft plaatsgevonden, waarbij over en weer verbaal en lichamelijk geweld is gebruikt.
De moeder en de twee minderjarigen waren hiervan getuigen en hadden mogelijk gewond kunnen raken.
Verzoeker heeft ter terechtzitting benadrukt dat zijn vader als eerste verantwoordelijk is voor het ontstaan van het conflict en dus (mede) schuldig is aan genoemd geweldsincident. Nu lijkt alleen verzoeker daarvoor te zijn gestraft. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het tijdelijk huisverbod geen straf is maar een maatregel ter bescherming van de medebewoners in situaties waarbij er een acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om verdere escalatie te voorkomen. Daargelaten de vraag welke rol de vader precies in het (gewelds)incident heeft gehad, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ten aanzien van verzoeker op grond van genoemde feiten en omstandigheden in redelijkheid van zijn discretionaire bevoegdheid tot het opleggen van het huisverbod gebruik heeft kunnen maken.
Gelet op de aard en de ernst van de problematiek van huiselijk geweld kan in het algemeen worden aangenomen dat het ten tijde van het bestreden besluit vastgestelde (ernstig vermoeden van) ernstig en onmiddellijk gevaar de in de Wth bepaalde afkoelingsperiode van tien dagen rechtvaardigt, tenzij uit feiten of omstandigheden blijkt dat het (vermoeden van) ernstig en onmiddellijk gevaar inmiddels is geweken. Dergelijke nieuwe feiten of omstandigheden hebben zich in dit geval niet voorgedaan. Ter terechtzitting is gebleken dat de spanningen tussen verzoeker en zijn ouders - met name zijn vader - niet zijn afgenomen en dat escalatiegevaar reëel is. Daarbij komt dat het hulpverleningstraject nog niet (volledig) op gang is gekomen.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
verklaart het beroep ongegrond,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. M. Rootring, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2009.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval verzoeker wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarin is beslist in de hoofdzaak - hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.