derde afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A], wonende te [plaats], eiseres,
de staatssecretaris van Defensie, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 29 april 2008 heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 1 augustus 2008 op grond van artikel 116, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard), wegens overtolligheid, eervol ontslag zal worden verleend.
Het hiertegen gerichte bezwaar heeft verweerder, na eiseres op 22 juli 2008 over haar bezwaar te hebben gehoord, bij besluit van 2 september 2008 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 1 april 2009 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [C] en [D].
1De rechtbank gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde te zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1Eiseres, burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie, is bij besluit van 12 september 2003 met toepassing van artikel 100, eerste lid, sub e van het Bard, gekort op haar salaris in verband met het plegen van ernstig plichtsverzuim, door gedurende een periode van ruim zeven weken in 2003 het contact met de organisatie te verbreken.
1.2 Bij besluit van 11 mei 2006 is eiseres met toepassing van artikel 100, eerste lid, sub l, van het Bard een voorwaardelijk strafontslag opgelegd voor de periode van twee jaren, te rekenen vanaf 1 juni 2006. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim in de zin van artikel 99 van het Bard, door ongeoorloofde afwezigheid en zich niet houden aan afgesproken werktijden, terwijl al eerder van soortgelijk plichtsverzuim sprake is geweest. Dat besluit staat thans in rechte vast.
1.3 Eiseres is bij besluit van 23 oktober 2006 met ingang van 1 november 2006 wegens overtolligheid aangewezen als herplaatsingskandidaat. Daarbij is bepaald dat eiseres in aanmerking komt voor een intensief herplaatsingsonderzoek met het oog op het vinden van een nieuwe functie. Dit onderzoek start vanaf het moment van aanwijzing als herplaatsingskandidaat en vindt eerst intern en indien nodig extern Defensie plaats in een periode van maximaal 24 maanden. Tevens is daarbij aangegeven dat, indien dit onderzoek niet tot een nieuwe functie zal leiden, eiseres in aanmerking zal worden gebracht voor eervol ontslag op grond van artikel 116, eerste lid, onder b, van het Bard met recht op een wachtgelduitkering. In dit besluit is vermeld dat ook van eiseres een actieve opstelling wordt verwacht om een andere passende functie te vinden binnen Defensie. Het zonder verschoonbare redenen niet meewerken aan de herplaatsingsinspanning, waaronder in ieder geval wordt begrepen het weigeren van een aangeboden passende functie, leidt tot ontslag zonder aanspraak op wachtgeld.
1.4 Tegen het besluit van 23 oktober 2006 heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. De rechtsgevolgen van dat besluit staan daarom thans in rechte vast.
1.5 Bij besluit van 9 mei 2007 is eiseres met ingang van 1 mei 2007 overgedragen aan Kansrijk voor het externe herplaatsingsonderzoek, nu het interne herplaatsingsonderzoek na de maximale onderzoeksperiode van zes maanden geen passende functie heeft opgeleverd. Hierbij is aangegeven dat eiseres, indien zij van mening is dat het interne onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest, de mogelijkheid heeft toetsing daarvan aan te vragen door de Decentrale Toetsingscommissie Intern Herplaatsingsonderzoek (DTIH). Eiseres heeft hiertoe geen verzoek ingediend. Voorts is vermeld dat van eiseres ook in de fase van de externe bemiddeling een actieve opstelling wordt verwacht. In het persoonsgerichte activiteiten- en begeleidingsplan zullen daarover nadere afspraken worden vastgelegd.
1.6 Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd, inhoudende dat het herplaatsingstraject van eiseres met drie maanden wordt verkort, aangezien er onzorgvuldigheden zijn ontstaan met betrekking tot het door eiseres opnemen van verlof in de periode 17 december 2007 tot 14 februari 2008. Op grond hiervan zal het dienstverband van eiseres, als burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie, worden beëindigd wegens overtolligheid, conform artikel 116, eerste lid, onderdeel b, van het Bard met ingang van 1 augustus 2008. De handhaving van het ontslag heeft verweerder doen steunen op het volgende.
Verweerder heeft naar aanleiding van de met eiseres gevoerde gesprekken op 20 maart 2008 en 11 april 2008, inzake de aanvraagprocedure van haar verlof, in het bestreden besluit geconcludeerd dat de procedure onzorgvuldig is verlopen, nu gebleken is dat eiseres zonder toestemming van haar leidinggevende, mevrouw [D], verlof heeft opgenomen, het verlof niet is geregistreerd in het systeem, de duur van het verlof ongebruikelijk is en bovendien het saldo aan verlofuren onvoldoende was om de aangegeven verlofperiode op te nemen. Met deze handelwijze heeft eiseres de continuïteit van het herplaatsingsproces onvoldoende gewaarborgd. Gelet op het voorgaande stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres zonder verschoonbare redenen niet heeft meegewerkt aan het herplaatsingstraject, zodat het herplaatsingstraject niet langer wordt voortgezet. Het herplaatsingstraject van vierentwintig maanden liep tot 1 november 2008, zodat eiseres op goede gronden bij (het in bezwaar gehandhaafde) besluit van 29 april 2008 is ontslagen met ingang van 1 augustus 2008. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiseres eerder bij besluiten van 12 september 2003 en 11 mei 2006 is bestraft voor (onder meer) het niet correct omgaan met bestaande verlofprocedures.
1.7 De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder ervoor heeft gekozen de verweten gedragingen van eiseres niet te beschouwen binnen het kader van het bij besluit van 11 mei 2006 opgelegde voorwaardelijke strafontslag, maar binnen het kader van ontslag als herplaatsingskandidaat.
2 Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat haar dienstverband ten onrechte al op 1 augustus 2008 is beëindigd in verband met haar handelwijze bij het aanvragen van verlof. Eiseres betwist dat haar geen toestemming is verleend voor haar verlof van twee maanden, zodat haar niet kan worden verweten dat zij de continuïteit van haar herplaatsingsproces onvoldoende zou hebben gewaarborgd. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar een telefoongesprek met een medewerkster van P&O [D], waarin de toestemming is gegeven. Voorts heeft eiseres gesteld dat zij van haar arbo-arts majoor [E] en van haar loopbaanadviseur [F] toestemming heeft verkregen voor haar verlof. Eiseres voert verder aan dat zij op grond van het Sociaal Beleidskader Defensie (SBK) gedurende het herplaatsingstraject jaarlijks een gebruikelijke vakantie mag genieten. Indien er in een heel jaar niet eerder verlof is opgenomen, kan een vakantie van twee maanden in Suriname als gebruikelijk worden aangemerkt. Gezien het voorgaande is eiseres van mening dat op basis van een ondeugdelijk onderzoek is geconcludeerd dat zij de aanvraagprocedure voor verlof niet juist heeft nageleefd en dat haar saldo aan verlofuren onvoldoende was om verlof te kunnen opnemen gedurende de periode van 17 december 2007 tot 14 februari 2008. Eiseres meent dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen.
3 Ingevolge artikel 116, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bard kan aan de ambtenaar eervol ontslag worden verleend wegens overtolligheid van personeel als gevolg van verandering in de inrichting van het dienstvak of onderdeel daarvan zoals een directie of een afdeling waarbij de ambtenaar werkzaam is, dan wel als gevolg van vermindering der werkzaamheden bij het dienstvak of dat onderdeel.
In het tweede lid, van artikel 116 van het Bard, is - voor zover in deze relevant - bepaald dat ontslag op één van de in het eerste lid genoemde gronden slechts kan plaatsvinden, indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.
In het SBK staat - voor zover in deze relevant - het volgende opgenomen:
"3.5. Verplichte medewerking herplaatsingskandidaat
De herplaatsingskandidaat is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de herplaatsingsinspanning. Er wordt van betrokkene een actieve opstelling daarbij verwacht, in die zin dat hij ook zelf actief naar mogelijkheden zoekt voor herplaatsing. Het zonder verschoonbare redenen niet meewerken aan de herplaatsingsinspanning, waaronder in ieder geval wordt begrepen het weigeren van een aangeboden passende functie, leidt tot ontslag zonder aanspraak op wachtgeld".
4. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder bevoegd is tot het nemen van een besluit als dat van 29 april 2008. Dat besluit vertoont trekken zowel van disciplinaire strafoplegging als van het sanctioneren van onvoldoende medewerking aan herplaatsingsinspanningen. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
4.1 Verweerder heeft zijn bevoegdheid ontleend aan artikel 116, eerste lid, onder b, van het Bard, dat ziet op de verlening van eervol ontslag in geval van overtolligheid van de betrokken ambtenaar.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan (onder meer) ontslag wegens overtolligheid slechts worden verleend, indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van de minister van Defensie andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.
Naar de letter van de tekst van het tweede lid van artikel 116 van het Bard ziet deze bepaling slechts op het interne herplaatsingsonderzoek binnen het Ministerie van Defensie. Ter begeleiding van reorganisaties en reductieoperaties beschikt het Ministerie van Defensie over een Sociaal beleidskader Defensie (SBK). Dit voorziet onder meer in een instrumentarium voor interne en externe herplaatsing van militair en burgerpersoneel, dat bij een reorganisatie of reductieoperatie betrokken is.
Volgens paragraaf 3.6.2. bedraagt de duur van de herplaatsingstermijn in beginsel ten hoogste 24 maanden en vangt zij aan op de datum dat de functie van de medewerker vervalt. De herplaatsingstermijn omvat een intern herplaatsingsonderzoek van 2-6 maanden en, zo nodig, daarna een extern herplaatsingsonderzoek. Voor dat laatste onderzoek zijn dus, behoudens het geval van het vinden van een betrekking buiten Defensie, maximaal 18 maanden beschikbaar.
Volgens paragraaf 6.1. wordt, bij een maximale benutting van de herplaatsingstermijn, na 21 maanden het ontslagbesluit genomen, gelet op de opzegtermijn van drie maanden. In het geval van een burgerambtenaar is, zo blijkt uit paragraaf 3.7., artikel 116, tweede lid, van het Bard (overtolligheid) de ontslaggrond. Een dergelijk ontslag wordt dan verleend, indien herplaatsing intern of extern niet mogelijk is gebleken.
4.2 De rechtbank merkt het SBK, dat berust op het bepaalde in artikel 116, vierde lid, van het Bard, aan als beleidsregels, waarmee verweerder zijn ontslagbevoegdheid in geval van reorganisaties en reductieoperaties gedurende de werkingsduur van het SBK (1 januari 2004 - 1 januari 2013) nader heeft ingevuld en beperkt. Een overtolligheidsontslag wordt immers niet verleend op grond van de conclusie dat (slechts) het interne herplaatsingsonderzoek niet succesvol is afgerond; daarvoor is een gelijkluidende conclusie na het externe herplaatsings-onderzoek nodig. Bij een succesvolle herplaatsing intern of extern vindt, zo blijkt uit paragraaf 3.4., tussentijds ontslag plaats op dezelfde ontslaggrond. Gedurende het gehele herplaatsingsonderzoek behoudt de ambtenaar zijn ambtelijke aanstelling.
Het voorgaande brengt met zich dat, voor zover thans van belang, burgerambtenaren die zijn betrokken bij een reorganisatie of een reductieoperatie aanspraak hebben op een herplaatsingstermijn van maximaal 24 maanden. Voorwaarde daarbij is evenwel (paragraaf 3.5.) dat de ambtenaar zijn actieve medewerking verleent aan de herplaatsingsinspanning, hij dient ook zelf actief naar mogelijkheden voor zijn herplaatsing te zoeken. Het zonder verschoonbare redenen niet meewerken aan de herplaatsingsinspanning, waaronder in ieder geval wordt begrepen het weigeren van een aangeboden passende functie, leidt tot ontslag zonder aanspraak op wachtgeld. Andere sancties bij het niet voldoen aan de op de ambtenaar rustende actieve herplaatsingsinspanning worden in het SBK niet genoemd.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd is te besluiten tot een tussentijds ontslag gedurende de externe bemiddeling van een ambtenaar. Hoewel in het Bard geen expliciete regeling van de rechten en verplichtingen bij reorganisaties, vergelijkbaar met hoofdstuk 7 van het Algemeen rijksambtenarenreglement is opgenomen, is in de beleidsregels van het SBK een voldoende juridische grondslag aanwezig voor een dergelijke sanctionering van onvoldoende invulling van de op de ambtenaar rustende inspanningsverplichting. De bevoegdheid van verweerder is aldus in lijn met het legaliteitsbeginsel: besluiten van een bestuursorgaan moeten berusten op een bij of krachtens een wettelijk voorschrift toegekende uitdrukkelijke bevoegdheid.
5. De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of er voldoende feitelijke grondslag was voor het toepassen van verweerders in r.o. 4 besproken bevoegdheid in verband met verwijtbaar gedrag van eiseres.
5.1 Verweerder heeft het bij besluit van 29 april 2008 aan eiseres verleende overtolligheids-ontslag na 21 maanden van herplaatsingsinspanningen gebaseerd op het oordeel dat "er onzorgvuldigheden zijn ontstaan rond het door u opnemen van verlof in de periode van 17 december 2007 tot 14 februari 2008. Met name betrof het de aanvraag en de beschikbaarheid van dat verlof.". Op deze grond heeft verweerder besloten het herplaatsingstraject van eiseres niet langer voort te zetten. In het ontslagbesluit is expliciet vermeld dat verweerder niet heeft kunnen constateren dat er sprake is van zodanige onregelmatigheden dat tot een disciplinaire maatregel zou kunnen worden overgegaan.
5.2 Het door verweerder aan het primaire besluit ten grondslag gelegde onderzoek heeft zich toegespitst op de benodigde toestemming voor het verlof van eiseres en op haar verloftegoed. Daarbij is verweerder zich er van bewust geweest dat eiseres zich nog bevond in de proeftijd van een haar bij besluit van 11 mei 2006 opgelegd voorwaardelijk strafontslag. De heer [G], hoofd BBZ, heeft eiseres in gesprekken op 20 maart 2008 en 11 april 2008 in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven op de gang van zaken rond de toestemming voor het door haar opgenomen verlof alsook bewijsstukken over te leggen voor het verloftegoed waarop eiseres meende nog aanspraak te hebben.
Tussen verweerder en eiseres bestond verschil van inzicht over de vraag of eiseres wel toestemming had van de verantwoordelijke P&O-functionaris van bureau Beheer Herplaatsing, mevrouw [D], voor haar reis naar Suriname. Mevrouw [D] stelde eiseres alleen te hebben verteld welke procedure voor een verlofaanvraag moest worden gevolgd en haar geen toestemming te hebben gegeven, eiseres stelde deze toestemming wel te hebben gekregen en alleen de exacte verlofperiode nog aan mevrouw [D] te moeten opgeven. Dat heeft zij op de dag van haar vertrek naar Suriname per e-mail gedaan.
Ten aanzien van het verloftegoed van eiseres was er verschil van mening over het overboeken van oude verlofaanspraken naar het verloftegoed van eiseres per 1 januari 2005. Eiseres stelde voldoende verloftegoed te hebben voor de benodigde 328 uren, verweerder ging uit van een verloftegoed van eiseres van 100,5 uren. Eiseres heeft ondanks naspeuringen geen stukken kunnen overleggen die haar aanspraak op een ruim verloftegoed aantonen.
Volgens het gespreksverslag is aan het eind van het gesprek op 11 april 2008 de afspraak gemaakt dat de heer [G] contact zou opnemen met mevrouw [D] om na te vragen wat zij zich nog van de verlofaanvraag van eiseres herinnerde. Afhankelijk van haar antwoord zou besloten worden tot een disciplinaire maatregel dan wel zou het herplaatsingstraject worden voortgezet. Toen bleek dat mevrouw [D] in het ziekenhuis was opgenomen, heeft verweerder haar niet met de kwestie willen lastigvallen. Omdat er geen "keiharde bewijzen" waren van onrechtmatige afwezigheid, maar wel was geconstateerd dat eiseres ten aanzien van de verlofaanvraag onzorgvuldig had gehandeld, is besloten tot ontslagverlening op grond van artikel 116 van het Bard. Daarbij is overwogen dat eiseres met haar handelwijze de continuïteit van het herplaatsingsproces onvoldoende had gewaarborgd.
In de bezwaarfase heeft verweerder zich mede gebaseerd op een op 23 juli 2008 door mevrouw [D] afgelegde verklaring, inhoudende - kort weergegeven - dat zij eiseres geen toestemming had verleend en dat zij dat voor een reis van twee maanden op voorhand nooit toestemming zou hebben verleend.
In het thans bestreden besluit heeft verweerder tot uitdrukking gebracht dat, nu vaststond dat eiseres tijdens de proeftijd wederom in strijd met de geldende procedures voor het aanvragen van verlof alsmede in strijd met haar inspanningsverplichting in het kader van het SBK had gehandeld, een overtolligheidsontslag zonder aanspraak op wachtgeld had moeten volgen. Daarbij is verwezen naar paragraaf 3.5. van het SBK. Het verbod op een reformatio in peius in de bezwaarfase maakte dat echter onmogelijk.
5.3 Ten aanzien van de vereiste toestemming voor het opnemen van vakantieverlof liggen twee verklaringen voor, die met elkaar in tegenspraak zijn.
Eiseres heeft verklaard dat zij in een telefoongesprek van eind november 2007 van mevrouw [D] toestemming voor haar vakantiereis naar Suriname heeft gekregen en alleen de exacte data van haar vakantie nog aan mevrouw [D] moest opgeven ter verwerking in Peoplesoft.
Mevrouw [D] heeft verklaard eiseres in het bewuste telefoongesprek alleen de voorgeschreven aanvraagprocedure te hebben uiteengezet. Voor een reis van twee maanden zou zij op voorhand nooit toestemming hebben verleend. Volgens paragraaf 3.4. van het SBK wordt in de herplaatsingsperiode geen verlof opgebouwd; jaarlijks kan een gebruikelijke vakantie worden genoten. Daarbij wordt in de praktijk uitgegaan van maximaal drie weken aaneengesloten.
Ter zitting heeft eiseres een levendige schets gegeven van het meergenoemde telefoongesprek: het zou een langdurig gesprek zijn geweest tussen twee Surinaamse vrouwen, waarbij een aantal persoonlijke zaken aan de orde zijn geweest, zoals het belang van het onderhouden van goede contacten met de familie in Suriname, het bezoeken van zieke famileleden e.d. Mevrouw [D] zou zich in die context positief hebben uitgelaten over de voorgenomen reis van eiseres naar Suriname. Aangezien eiseres problemen had met het boeken van een vliegticket naar Paramaribo in de drukke decembermaand, werd afgesproken dat zij de exacte data van haar afwezigheid nog aan mevrouw [D] zou opgeven. Op de dag van haar vertrek (maandag 17 december 2007) heeft eiseres dat per e-mail gedaan, nadat zij op zaterdag 15 december 2007 haar ticket had kunnen boeken.
Eiseres heeft verder gesteld dat het van algemene bekendheid is dat reizen naar Suriname doorgaans langer duren in verband met de hoge reiskosten.
Desgevraagd heeft mevrouw [D] ter zitting gezegd zich geen gesprek van een dergelijke strekking te kunnen herinneren. Wel was zij op de hoogte van de vakantieplannen van eiseres. Zij heeft eiseres geïnformeerd over de wijze waarop de verlofaanvraag moest verlopen: per e-mail, niet telefonisch. De toestemming wordt ook schriftelijk verleend. De beslissing over de verlofaanvraag moet worden genomen in overleg met de loopbaanadviseur.
5.4 De rechtbank heeft uit de gedingstukken de indruk overgehouden dat het onderzoek naar de gang van zaken rond de verlofaanvraag van eiseres aanvankelijk gericht was op de vraag of zij zich in de nog lopende proeftijd opnieuw aan plichtsverzuim had schuldig gemaakt. In bevestigend geval zou het eerder voorwaardelijk opgelegde strafontslag alsnog ten uitvoer gelegd worden. Verweerder heeft vervolgens wel plichtsverzuim vastgesteld, maar heeft daarop niet besloten tot definitieve bestraffing met ontslag. Gekozen is voor een tussentijds overtolligheidsontslag en voor een verkorting van de externe bemiddeling met drie maanden.
Verweerder heeft er daarmee voor gekozen de verweten gedragingen van eiseres niet te beschouwen binnen het kader van het eerder opgelegde voorwaardelijke strafontslag, maar binnen het kader van de verplichtingen als herplaatsingskandidaat. Verweerder heeft echter geen onderzoek verricht naar de vraag of het externe herplaatsingstraject van eiseres door een afwezigheid van twee maanden nadelig zou worden beïnvloed. Uit de stukken blijkt dat op 18 oktober 2007 een vernieuwd Plan van aanpak is opgesteld als leidraad voor de verdere herplaatsingsinspanningen ten aanzien van eiseres. Verweerder heeft nagelaten de afwezigheid van eiseres gedurende twee maanden daaraan te toetsen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de heer [F], de loopbaanadviseur van eiseres, in een e-mail van 18 juli 2008 heeft verklaard dat zijn standpunt altijd is geweest dat, wanneer P&O de verlofaanvraag van eiseres zou goedkeuren, hij daar met betrekking tot de voortgang van het traject geen bezwaar tegen zou hebben. Eiseres heeft deze e-mail tijdens de hoorzitting op 22 juli 2008 overgelegd. Verweerder heeft er in het thans bestreden besluit melding van gemaakt, maar is er niet inhoudelijk op ingegaan.
5.5 De rechtbank stelt verder vast dat ten aanzien van de bevoegdheid tot verlofverlening en ten aanzien van de feitelijke gang van zaken op dat punt de nodige onduidelijkheid bestaat. In paragraaf 3.4. van het SBK is bepaald dat voor het genieten van een gebruikelijke vakantie per jaar toestemming is vereist van "resp. de P&O-functionaris (tijdens de interne herplaatsingsperiode) c.q. de outplacementadviseur van de bemiddelingsorganisatie. Daarbij wordt rekening gehouden met de passendheid van het verlof binnen de herplaatsingsinspanningen. Opgenomen vakantieverlof wordt voor zover mogelijk afgeboekt van het aanwezige vakantieverloftegoed."
In de praktijk wordt de vereiste toestemming ook in de externe herplaatsingsperiode verleend door een P&O-functionaris, in overleg met de aangewezen loopbaanadviseur van de betrokken ambtenaar. Uit een e-mail van de heer [F] van 13 december 2007 blijkt dat hij eiseres naar haar "afdelingscommandant" (P&O-functionaris) heeft verwezen voor het verkrijgen van toestemming.
In het licht van het kennelijk beoogde overleg tussen P&O-functionaris en loopbaanadviseur wekt het bevreemding dat mevrouw [D] heeft aangegeven dat een verlof van twee maanden op voorhand onaanvaardbaar was. In het licht van tijdens de bemiddeling reeds ondernomen acties kan een dergelijke vakantie wellicht niet op bezwaar stuiten.
5.6 Verder heeft mevrouw [D] de rechtbank niet kunnen overtuigen van de juistheid van haar weergave van het telefoongesprek van eind november 2007 met eiseres. Eiseres heeft ter zitting een alleszins geloofwaardig beeld geschetst van dat gesprek en heeft in haar lezing consistent gehandeld door kort voor haar feitelijke vertrek de exacte data van haar vakantie aan mevrouw [D] op te geven. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de bedrijfsarts verweerder bij nota van 9 november 2007 heeft geadviseerd eiseres een vakantie toe te staan, terwijl loopbaanadviseur [F] vanuit zijn begeleiding geen bezwaar zag tegen de voorgenomen vakantie van eiseres.
De rechtbank acht het verder niet aannemelijk dat eiseres willens en wetens tijdens de proeftijd van het voorwaardelijke strafontslag in strijd met de geldende regels vakantie zou opnemen. Daarmee zou zij zich immers blootstellen aan tenuitvoerlegging van dat strafontslag, waardoor zij geen aanspraak zou hebben op wachtgeld. Ook ten aanzien van haar resterende verloftegoed verkeerde eiseres kennelijk in de veronderstelling dat dit toereikend was voor een vakantie van twee maanden. Uit het meergenoemde telefoongesprek met mevrouw [D] heeft eiseres verder afgeleid dat een reis van langere duur naar Suriname in de eerder geschetste context als een gebruikelijke vakantie werd beschouwd.
5.7 De rechtbank is daarom, gelet op de voorgaande overwegingen, van oordeel dat onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het oordeel dat eiseres zich verwijtbaar aan haar herplaatsingsinspanningen heeft onttrokken door in december 2007 zonder toestemming voor twee maanden naar Suriname te vertrekken. De rechtbank gaat daarbij uit van de stand van zaken van eind november 2007 en van de lezing van eiseres van haar telefoongesprek met mevrouw [D] over haar verlofaanvraag. Verweerder heeft verder, wetende van de plannen van eiseres, nagelaten contact op te nemen met haar loopbaanadviseur om de gevolgen van een langere vakantie op het externe herplaatsingstraject na te gaan.
Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit in stand is gelaten, moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft meten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 2 september 2008;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 145,- vergoedt.
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiseres dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.R. van Veen.
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.