Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 31503 (voorlopige voorziening)
AWB 09 / 31502 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2009
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Oegandese nationaliteit, verblijvende in
[locatie],
verzoeker,
gemachtigde, tevens raadsman: mr. F.H. Bruggink,
advocaat te ’s-Gravenhage,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 26 augustus 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 31 augustus 2009 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 31 augustus 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 31 augustus 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 15 september 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker, zijn broer en vader waren lid van de oppositiepartij Uganda Peoples Congres (UPC). Verzoeker werd in 1993 gearresteerd omdat hij kritiek uitte op de regering. Tijdens zijn detentie is verzoeker gemarteld. In 1994 is verzoeker om dezelfde reden gearresteerd. Tijdens die detentie is verzoeker voortdurend gemarteld en seksueel misbruikt met een stok. In 1995 zijn verzoeker en zijn partner aangevallen in een nachtclub door de bevolking vanwege hun biseksuele geaardheid. Verzoeker en zijn partner dachten dat de politie hen zou beschermen maar in plaats daarvan werden zij gearresteerd. Dat komt omdat homoseksualiteit is verboden in Oeganda. Verzoeker is tijdens deze detentie geslagen met stokken maar niet gemarteld. Verzoekers broer is voor zijn vertrek uit Oeganda in 1992 ook gearresteerd en mishandeld. Verzoekers zus is voor haar vertrek eveneens gearresteerd. Gedurende haar detentie is zij verkracht en mishandeld. Verzoekers broer heeft een verblijfsvergunning asiel in Engeland en zijn zus heeft een verblijfsvergunning asiel in Canada. Naar aanleiding van al deze gebeurtenissen, wist verzoeker dat hij het risico liep gedood te worden. Verzoeker is daarom plannen gaan maken om zijn land van herkomst te verlaten. Verzoeker heeft de voorzitter van een tafeltennisorganisatie benaderd omdat deze mensen wilden meenemen naar de Verenigde Staten voor een toernooi. Verzoeker is door deze man op een lijst gezet en heeft een visum gekregen. Verzoeker heeft vervolgens geld naar zijn broer in Londen gestuurd, zodat hij een ticket voor verzoeker kon kopen. Verzoeker heeft dit alles in het geheim gedaan omdat hij niet wilde dat de autoriteiten wisten dat hij Oeganda zou verlaten. Vervolgens is verzoeker in 1995 op legale wijze naar de Verenigde Staten vertrokken. Verzoeker heeft in 2000 van zijn oom gehoord dat zijn ouders op 30 november 2000 zijn gedood vanwege hun oppositieactiviteiten.
2.6 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat hij het relaas, met betrekking tot de politieke activiteiten van hem en zijn familie en de daaruit voortvloeiende problemen, op hoofdlijnen innerlijk niet-consistent acht en dit onderdeel van het relaas derhalve ongeloofwaardig is. De overgelegde transcripts of hearing leiden niet tot een ander oordeel nu deze niet afkomstig zijn uit een objectief verifieerbare bron. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn biseksuele geaardheid in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Verzoeker komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.7 Verzoeker heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Verzoeker heeft reeds bij het nader gehoor de zogeheten transcripts of hearing van zijn procedure in de Verenigde Staten overgelegd. Nu verweerder deze eerst in het bestreden besluit bij zijn beoordeling heeft betrokken, had verweerder op grond van artikel 3.119 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) een nieuw voornemen moeten uitbrengen. De zienswijze wordt herhaald en ingelast omdat verweerder in het bestreden besluit met name onvoldoende is ingegaan op de gronden waarom verzoekers relaas niet ongeloofwaardig kan worden geacht. Het besluit is hierdoor in strijd met artikel 3:2 Awb. Verweerder heeft voorts een onjuist toetsingskader inzake de geloofwaardigheid toegepast. Verzoeker loopt gelet op de in de zienswijze overgelegde brief met bijlagen van 29 augustus 2009 van Vluchtelingenwerk Nederland, over de positie van homoseksuelen bij terugkeer, het risico op willekeurige arrestaties en derhalve op vervolging. Voorts loopt verzoeker hierom bij terugkeer tevens het risico op een behandeling als bedoeld in artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter onderbouwing van het beroep op het traumatabeleid wordt gewezen op een medisch rapport van 21 november 2008 van dr. [naam].
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 In artikel 3.119 Vb staat dat wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden:
a. bekend worden, of
b. reeds bekend waren maar naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling anders worden beoordeeld of gewogen, die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn en Onze Minister voornemens blijft de aanvraag af te wijzen, wordt dit aan de vreemdeling meegedeeld en wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
2.9 In C15/6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is opgenomen dat wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen (…) reeds bekende feiten of omstandigheden anders worden beoordeeld of gewogen, het kan zijn dat het voornemen tot afwijzing blijft bestaan, maar dat, gemeten naar de nieuwe stand van zaken, niet alle dragende overwegingen in het voornemen zijn opgenomen. In dat geval wordt een nieuwe voornemen procedure gestart.
2.10 Uit pagina 18 van het rapport van nader gehoor blijkt dat verzoeker de stukken over zijn asielprocedure in de Verenigde Staten, waaronder de transcripts of hearing, tijdens het nader gehoor aan de contactambtenaar heeft overhandigd. De contactambtenaar heeft daarop aangegeven dat hij kopieën van deze stukken aan het dossier zal toevoegen. Hieruit volgt dat verweerder vóór het uitbrengen van het voornemen bekend was met de transcripts of hearing. Verzoeker heeft derhalve in de zienswijze terecht aangevoerd dat verweerder de transcripts of hearing ten onrechte niet als bijlage bij het nader gehoor heeft gevoegd en dat ze ten onrechte niet bij de beoordeling in het voornemen zijn betrokken. De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat verweerder naar aanleiding van de transcripts of hearing en de zienswijze in het bestreden besluit geen ander toetsingskader heeft toegepast dan in het voornemen. Het relaas is immers in het bestreden besluit net als in het voornemen door verweerder ongeloofwaardig geacht omdat dit op hoofdlijnen innerlijk niet-consistent is. Nu in het bestreden besluit geen andere beoordeling heeft plaatsgevonden en de dragende overwegingen reeds in het voornemen waren opgenomen, doet de situatie als omschreven in artikel 3.119, onder b, Vb zich in het onderhavige geval niet voor en heeft verweerder geen nieuw voornemen hoeven uitbrengen.
2.11 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.12 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.13 Ingevolge C14/3.3. Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat er over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is.
2.14 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat verzoeker wisselend heeft verklaard over zijn activiteiten voor de UPC. Zo heeft verzoeker op pagina 8 van het rapport van nader gehoor eerst verklaard dat hij een lid van de jeugdpartij van de UPC was en dat hij geen taken had terwijl hij later op pagina 8 heeft verklaard dat hij de leider was die de jeugd van de UPC organiseerde en dat hij een organiserende rol binnen zijn dorp had. Verzoekers verklaring in de zienswijze dat hij een gewoon lid was van de UPC en dat hij de rol van groepsleider van de jeugd op zich heeft genomen maar dat dit geen officiële taak of functie was, heeft verweerder in redelijkheid niet voldoende hoeven achten voor een ander oordeel.
2.15 Voorts heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker wisselend heeft verklaard over de datum van zijn eerste arrestatie. Verzoeker heeft tijdens het eerste gehoor aangegeven dat hij tussen 1993 en 1995 gedetineerd is geweest (pagina 5). Tijdens zijn vrije relaas in het nader gehoor heeft verzoeker ook aangegeven dat zijn eerste arrestatie in 1993 heeft plaatsgevonden (pagina 5). Vervolgens heeft verzoeker tijdens de nadere vraagstelling in het nader gehoor tweemaal aangegeven dat hij zou zeggen dat hij in 1994 voor het eerst is gearresteerd (pagina 7 en 8). Na confrontatie met deze wisselende verklaring heeft verzoeker aangegeven dat zijn problemen in 1993 zijn begonnen maar dat de eerste arrestatie pas in 1994 heeft plaatsgevonden (pagina 9). Verzoekers standpunt dat voorgaande niet aan hem kan worden toegerekend nu het om een gebeurtenis van 16 jaar geleden gaat, heeft verweerder in redelijkheid niet tot een ander oordeel hoeven bewegen nu deze gebeurtenis een essentieel onderdeel van zijn relaas betreft.
2.16 Verzoeker heeft in dit verband nog gewezen op de inhoud van de transcripts of hearing. Daarin hebben verzoekers broer en zus immers onder ede verklaringen afgelegd die overeenkomen met zijn relaas. Verzoekers relaas moet op grond daarvan geloofwaardig worden geacht. Naar het oordeel van de voorzieningrechter heeft verweerder echter geen betekenis aan de transcripts of hearing hoeven hechten, nu de verklaringen die daarin zijn opgenomen van verzoekers familieleden zijn en derhalve op grond van vaste jurisprudentie niet afkomstig zijn van een objectief verifieerbare bron. Dat de transcripts of hearing zijn opgesteld door de U.S. Department of Justice en dat de verklaringen onder ede zijn afgelegd, doet hier niet aan af.
2.17 Reeds op grond van het voorgaande en met toepassing van de in C14/3.3 Vc weergegeven maatstaf heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas van verzoeker, met betrekking tot de gestelde problemen door de politieke activiteiten van verzoeker en zijn familie, innerlijk niet-consistent is en daardoor tevens ongeloofwaardig is. Gelet hierop heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat verzoeker op dit punt niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw.
2.18 Met betrekking tot verzoekers problemen vanwege zijn biseksuele geaardheid, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.19 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker vanwege zijn biseksualiteit niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw. Verweerder acht hiervoor redengevend dat verzoeker hierdoor niet in de voortdurende negatieve aandacht is komen te staan nu hij zonder voorwaarden is vrijgelaten. Uit de algemene informatie die verzoeker heeft overgelegd blijkt niet dat hij in de bijzondere negatieve aandacht is komen te staan of komt te staan. Dat actievoerders worden lastiggevallen, doet daar niet aan af nu verzoeker geen actievoerder is. Dat discriminatie en wettelijke beperkingen plaatsvinden, doet daar evenmin aan af nu verzoeker niet stelt dat hiervan bij hem sprake was. De enkele arrestatie doet daar niet aan af. Voorts blijkt uit de legale uitreis van verzoeker in 1995 en uit het verkrijgen van een paspoort in 2003 dat verzoeker niet in de negatieve aandacht staat.
2.20 Verzoeker heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder de te verwachten problemen van verzoeker bij terugkeer vanwege zijn biseksualiteit onjuist heeft beoordeeld. Zo heeft verzoeker een brief met bijlagen van 29 augustus 2009 van Vluchtelingenwerk overgelegd waaruit blijkt dat niet alleen activisten worden lastiggevallen en dat het niet alleen wettelijke beperkingen en discriminatie betreft maar ook willekeurige arrestaties en vervolging. Daarbij hecht verweerder onvoldoende belang aan de eerdere arrestatie vanwege zijn biseksualiteit in 1995. Verzoekers oom heeft onder ede verklaard dat hij het paspoort voor verzoeker in 2003 middels omkoping heeft verkregen.
2.21 In C2/2.10.2 Vc staat, voor zover thans van belang, dat indien een asielzoeker zich erop beroept dat hij of zij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn of haar homoseksuele geaardheid dit onder omstandigheden kan leiden tot de conclusie dat betrokkene vluchteling is in de zin van het Verdrag. Een asielaanvraag waarin beroep wordt gedaan op problemen vanwege de (gestelde) seksuele geaardheid van een asielzoeker moet worden beoordeeld met bijzondere aandacht voor de positie van homoseksuelen in het land van herkomst. Per land van herkomst verschilt de invloed van de overheid op het maatschappelijk terrein. Indien er sprake is van een bestraffing op basis van een strafbepaling die alleen betrekking heeft op homoseksuelen, is dit een daad van vervolging. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het homoseksueel zijn of het uiten van specifiek homoseksuele gevoelens strafbaar is gesteld. Voor de conclusie dat er sprake is van vluchtelingschap moet wel sprake zijn van een bestraffingsmaatregel van een zeker gewicht. Zo zal een enkele boete veelal onvoldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vluchtelingschap. De enkele strafbaarstelling van homoseksualiteit of homoseksuele handelingen in een land leidt evenwel niet zonder meer tot de conclusie dat een homoseksueel uit dat land vluchteling is. De asielzoeker moet (zo mogelijk met documenten) aannemelijk maken dat hij persoonlijk een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging. Ten slotte geldt dat het inroepen van de bescherming van de autoriteiten niet wordt verlangd in de gevallen waarin homoseksualiteit of homoseksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst.
2.22 In de door verzoeker overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 29 augustus 2009 staat onder meer het volgende.
In de World Survey van de International Lesbian, Gay, Biseksual, Trans en Intersex Association van mei 2009 (bijlage 1) staan wetsartikelen van de strafwet met betrekking tot homoseksualiteit. Homoseksualiteit is een illegale daad en is strafbaar gesteld met een maximale straf van levenslang. Van bescherming namens de overheid is dus geen sprake. Verschillende bronnen berichten over discriminatie van homoseksuelen in Uganda. Volgens het jaarlijks rapport van Amnesty International heeft een Ugandese minister in oktober 2008 homoseksualiteit een ziekte genoemd en gesteld dat de Ugandese wetgeving meer ruimte dient te maken voor het strafbaar stellen van homoseksualiteit. In de maand na deze aankondiging vonden er willekeurige arrestaties van homoseksuelen plaats. Zij liepen risico op marteling in detentie. De US Department of State bericht in haar mensenrechtenrapport uit februari 2009 (bijlage 3) over publieke haat tegen homoseksualiteit in Uganda en van diverse arrestaties van homoseksuelen en homoactivisten. In het World Report van Human Rights Watch uit januari 2009 (bijlage 4) is de verklaring van de minister van Ethiek en Integratie geciteerd. Hij bevestigd dat politieoperaties om homoseksuelen te arresteren doorgaan. Hij toont zijn bezorgdheid over de snelle groei van homoseksualiteit in het land. Deze bron bericht ook over de arrestatie van activisten en homoseksuelen in Uganda.(…).
2.23 Gelet op de inhoud van het hiervoor weergegeven beleid en de brief van Vluchtelingenwerk van 29 augustus 2009, kan verweerder zonder nadere motivering niet worden gevolgd in zijn standpunt dat verzoeker bij terugkeer geen reëel risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel op een behandeling in de zin van artikel 3 EVRM. Hierbij is aanmerking genomen dat verzoeker met de door verweerder geloofwaardig geachte verklaring dat hij in maart 1995 is gearresteerd vanwege zijn biseksuele geaardheid, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten bekend zijn met zijn geaardheid en dat hij derhalve bij terugkeer gegronde redenen heeft te vrezen voor de autoriteiten. Verweerders standpunt dat verzoeker na zijn arrestatie in maart 1995 niet in de voortdurende negatieve aandacht van de autoriteiten heeft gestaan en hij zonder voorwaarden is vrijgelaten, leidt niet tot een ander oordeel nu verzoeker reeds in juli 1995 zijn land van herkomst heeft verlaten en hij blijkens pagina 15 van het rapport van nader gehoor vanaf deze arrestatie zijn woning zo min mogelijk heeft verlaten en in de buurt van zijn woning is gebleven. Dat verzoekers oom in 2003 zonder problemen een paspoort voor verzoeker heeft kunnen aanvragen, doet hier evenmin aan af gezien verzoekers verklaring dat zijn oom het paspoort middels omkoping heeft verkregen, hetgeen niet onaannemelijk kan worden geacht in Oeganda, en verzoeker op dat moment zelf niet in Oeganda was maar in de Verenigde Staten.
2.24 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 Awb.
2.25 Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking meer.
2.26 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.27 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.28 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, worden deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en € 322,- in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzieningenrechter, en op 22 september 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het beroep betreft hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat verzoeker op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit de uitspraak blijkt dat de voorzieningenrechter een aantal beroepsgronden van eiser uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de voorzieningenrechter komt vast te staan, zal hij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.