RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 08 / 43938 (beroep)
AWB 08 / 32783 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 10 september 2009
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Liberiaanse nationaliteit,
eiser/verzoeker,
verder te noemen eiser,
gemachtigde: mr. S.P. Mahabier, advocaat te ’s-Gravenhage,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Nauta, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 16 juni 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “verblijf conform beschikking staatssecretaris”. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 14 augustus 2008 niet in behandeling genomen. Eiser heeft tegen het besluit op 10 september 2008 bezwaar gemaakt. Eiser heeft op 10 september 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.2 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 19 november 2008 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 15 december 2008 beroep ingesteld.
1.3 Bij schrijven van 18 december 2008 heeft de rechtbank partijen bericht dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt opgevat als strekkende tot een verbod op uitzetting, zolang nog niet op het ingediende beroepschrift is beslist.
1.4 Verweerder heeft op 30 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
1.5 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.E.B. Güth, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 4:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een aanvraag schriftelijk ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2.3 Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
2.4 Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.5 Ingevolge artikel 23 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw in afwijking van artikel 2:1, eerste lid, Awb, ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger.
2.6 In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a Vw, is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag. Het tweede lid bepaalt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen als de betaling van leges achterwege blijft.
2.7 Artikel 3.102, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt, voor zover hier van belang, dat de vreemdeling bij de in persoon ingediende aanvraag in ieder geval een geldig document voor grensoverschrijding overlegt, alsmede, voor zover mogelijk, gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij de niet in persoon ingediende aanvraag de vreemdeling afschriften overlegt van de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden. Op verzoek van de Minister worden de originelen overgelegd. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat in afwijking van het eerste en tweede lid, de vreemdeling die niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, voor zover redelijkerwijs mogelijk, gegevens en bescheiden overlegt waarmee wordt aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. In dat geval overlegt hij tevens aanvullende gegevens of bescheiden omtrent zijn identiteit en nationaliteit.
2.8 In hoofdstuk B1/9.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) staat dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag een geldig document voor grensoverschrijding overlegt en de gegevens en bescheiden verstrekt waarmee wordt aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan. De vreemdeling kan daartoe schriftelijk of telefonisch informatie opvragen.
2.9 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is bij brief van 27 juni 2008, verzonden op 30 juni 2008, uitgenodigd om op 6 augustus 2008 in persoon bij verweerder te verschijnen teneinde zijn aanvraag te completeren en de verschuldigde leges te voldoen. Op 30 juni 2008 heeft de voormalige gemachtigde van eiser, mr. J.P.H. Thissen, schriftelijk aan verweerder bericht dat eiser graag wil komen als hij de garantie krijgt niet te worden gedetineerd. Tevens vraagt de gemachtigde of het zin heeft om de aanvraag schriftelijk aan te vullen en om een acceptgiro zodat de leges op die wijze kunnen worden voldaan. Bij brief van 9 juli 2008 deelt verweerder mede dat een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier pas in behandeling wordt genomen en inhoudelijk wordt beoordeeld nadat de vreemdeling zich in persoon aan het loket van de IND heeft geïdentificeerd en de leges zijn betaald.
2.10 Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld vanwege het niet in persoon indienen en completeren van de aanvraag met gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag, vanwege het niet betalen van leges per pin of kas en vanwege het niet overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding. Eiser heeft een onvolledige aanvraag ingediend en heeft de aanvraag, na daartoe te zijn uitgenodigd, niet in persoon aangevuld met de benodigde bescheiden. Daarnaast heeft eiser de voor de aanvraag verschuldigde leges niet ter plaatse betaald.
2.11 Eiser heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Verweerder heeft de leges niet op correcte wijze getracht te innen. Op grond van de uitspraak van 10 juni 2008 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het geen verplichting om een aanvraag in persoon in te dienen. Voorts mag verweerder op grond van de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2008 (200800236/1) geen belemmeringen opwerpen voor het schriftelijk indienen van een aanvraag. Verweerder heeft eiser ten onrechte niet gewezen op andere mogelijkheden om de leges te voldoen terwijl eiser hierom heeft verzocht. Zie hiervoor de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 4 december 2008 (AWB 08/10702). De suggestie dat een derde de leges bevrijdend had kunnen komen betalen, is niet geheel juist nu dit enkel door de advocaat dan wel gemachtigde van eiser kan plaatsvinden. Eiser verwijst hiertoe naar een beschikking in een andere zaak. Vorenstaande is bovendien een onredelijke belemmering voor het schriftelijk indienen van een aanvraag. In het bestreden besluit staat ten onrechte dat eiser zonder opgaaf van redenen niet is verschenen op de afspraak van 6 augustus 2008 nu eiser bij brief van 30 juni 2008 heeft aangegeven onder welke voorwaarden hij kan komen. Volgens eiser zijn voldoende gegevens en bescheiden ter onderbouwing van de aanvraag overgelegd. Verweerder is in het bezit van eisers legitimatiebewijs, dat geldig was tot 11 oktober 2005, en eiser heeft in 2006 acht maanden in bewaring verbleven zonder dat er zicht op uitzetting was. Eiser ziet niet in welke bescheiden of gegevens verweerder nog nodig had.
2.12 Verweerder heeft zich in het verweerschrift aanvullend op de volgende standpunten gesteld. In het beleid, zoals neergelegd in B1/9.6.1 Vc, wordt slechts de mogelijkheid geboden de leges per kas of pin te voldoen. Dat eiser niet verplicht is de aanvraag in persoon in te dienen maakt deze wijze van herstelverzuim niet onjuist. De kas of pinbetaling kan namens eiser worden voldaan. Eisers brief van 30 juni 2008 kan enkel worden aangemerkt als gemotiveerde afmelding. Eiser heeft immers niet aangegeven waarom hij was verhinderd en evenmin verzocht om een ander tijdstip. Eiser heeft onvoldoende gegevens en bescheiden overgelegd voor een inhoudelijke beoordeling van zijn aanvraag.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.13 Ter zitting heeft verweerders gemachtigde aangegeven dat de omstandigheid dat eiser de leges niet heeft voldaan per kas- of pinbetaling niet langer aan eiser wordt tegengeworpen. De gronden die eiser hiertoe heeft aangevoerd, blijven derhalve buiten beschouwing.
2.14 In de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2008 (JV 2009, 14) overweegt de Afdeling onder meer als volgt.
“Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juni 2008), is uit de bewoordingen van artikel 3.102 van het Vb af te leiden dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier zowel in persoon als niet in persoon kan worden ingediend. Hoewel een verblijfsvergunning persoonsgebonden is, biedt de tekst van artikel 3.102 van het Vb 2000 voorts geen aanknopingspunt voor de uitleg van die bepaling dat aan het verstrekken van gegevens en bescheiden, noodzakelijk voor het beslissen op een ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning regulier, de verschijning in persoon van de desbetreffende vreemdeling noodzakelijkerwijs verbonden is. Gelet hierop wordt de staatssecretaris niet gevolgd in zijn overweging in het bestreden besluit dat, nu de vreemdeling de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde gegevens en bescheiden niet in persoon heeft overgelegd, de aanvraag om die reden onvolledig is, als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb. (…)
Uit artikel 3.102, eerste lid, van het Vb 2000 volgt evenwel dat bij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, naast de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening, in ieder geval een geldig document voor grensoverschrijding dient te worden overgelegd, dan wel de gegevens en bescheiden als bedoeld in het derde lid van die bepaling, indien de vreemdeling niet over zodanig document beschikt. Nu de vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding, dan wel gegevens en bescheiden, als bedoeld in artikel 3.102, derde lid, van het Vb 2000, bij zijn aanvraag heeft overgelegd, wordt de staatssecretaris gevolgd in zijn betoog dat de vreemdeling in zoverre een onvolledige aanvraag heeft ingediend. (…)
Uit de bewoordingen van artikel 3.102, eerste en derde lid, van het Vb 2000 volgt immers ondubbelzinnig dat een geldig documenten voor grensoverschrijding, dan wel evenbedoelde gegevens en bescheiden niet kunnen worden aangemerkt als aanvullende bewijsstukken, als bedoeld in de toelichting op het formulier. De vreemdeling was dan ook reeds ten tijde van de indiening van de aanvraag in verzuim.”
2.15 Uit deze uitspraak van de Afdeling volgt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij de aanvraag van eiser buiten behandeling mocht stellen vanwege de omstandigheid dat eiser geen gegevens en bescheiden in persoon heeft overgelegd. Dat eiser deze gegevens niet in persoon heeft overgelegd, maakt de aanvraag immers niet onvolledig. Met verweerders brieven van 30 juni en 9 juli 2008 is eiser voorts geen mogelijkheid geboden deze gegevens schriftelijk in te dienen.
2.16 Verweerder heeft aan de buiten behandeling stelling evenwel ook ten grondslag gelegd dat eiser geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder geen geldig document van grensoverschrijding heeft, maar dat eisers identiteit, gezien de eerder door hem gevoerde procedures, bij verweerder bekend mocht worden geacht, zodat het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding niet noodzakelijk was. Dit betoog faalt. Uit de hiervoor weergegeven uitspraak van de Afdeling volgt dat eiser bij zijn aanvraag een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel gegevens en bescheiden als bedoeld in het derde lid van artikel 3.102 Vb, in kopie of origineel diende te overleggen. Gesteld noch gebleken is dat eiser bij zijn aanvraag voornoemde gegevens en bescheiden heeft overgelegd. Evenmin heeft hij bij de aanvraag melding gemaakt van de onmogelijkheid de in 3.102, derde lid, Vb bedoelde gegevens en bescheiden te overleggen, dan wel verwezen naar andere mogelijkheden om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen. Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling was eiser derhalve reeds bij zijn aanvraag in verzuim. Op de voet van voornoemde uitspraak van de Afdeling is de rechtbank voorts van oordeel dat eiser bij brief van 30 juni 2008 in de gelegenheid is gesteld dit verzuim te herstellen, van welke gelegenheid eiser geen gebruik heeft gemaakt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook op het standpunt kunnen stellen dat sprake was van een onvolledige aanvraag en de aanvraag derhalve buiten behandeling kunnen stellen.
2.17 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.19 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.20 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese-Rood, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 10 september 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.