ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ9542

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2009/9861
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemmingsvereiste voor kosten contra-expertise in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA, waarin zijn aanvraag voor vergoeding van kosten voor een contra-expertise taalanalyse werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van de vraag of het COA zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser vooraf toestemming had moeten vragen voor het maken van deze kosten, zoals vereist door artikel 17, derde lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005).

De rechtbank oordeelde dat de kosten voor eiser pas ontstaan door het geven van een opdracht tot het laten verrichten van de contra-expertise. Aangezien eiser niet om toestemming had gevraagd voordat de contra-expertise was uitgevoerd, stelde het COA dat er geen recht op vergoeding bestond. Eiser voerde echter aan dat de contra-expertise zonder zijn medeweten was uitgevoerd door een bureau dat eerder door hem was ingeschakeld. De rechtbank oordeelde dat het niet relevant was of het bureau al dan niet voorbereidingen had getroffen voor de uitvoering van de contra-expertise, aangezien eiser daar geen invloed op had gehad.

De rechtbank concludeerde dat de betalingsverplichting voor eiser pas ontstaat op het moment dat hij om de resultaten van de contra-expertise verzoekt. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit van het COA vernietigd en bepaald dat het COA binnen tien dagen na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Tevens werd het COA veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op EUR 644,= werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van het toestemmingsvereiste in de context van asielprocedures en de rol van de betrokken partijen in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 09 / 9861
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser], eiser,
gemachtigde mr. [gemachtigde],
tegen
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers , verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 20 maart 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 maart 2009. Bij dit besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser, strekkend tot het vergoeden van de aan het laten uitvoeren van een contra-expertise taalanalyse tweede fase verbonden kosten, afgewezen.
1.2. Bij schrijven van 20 maart 2009 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
1.3. Verweerder heeft de op de procedure betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
1.4. Bij fax van 16 september 2009 zijn aanvullende gronden ingediend en nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft hierop bij fax van 18 september 2009 gereageerd. Bij fax van 22 september 2009 is namens eiseres nog een afschrift van een brief toegezonden aan de rechtbank en verweerder. Verweerder heeft hierop niet meer gereageerd.
1.5. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op
24 september 2009, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 2 februari 2009 heeft eiser aan verweerder verzocht om vergoeding van de door hem verschuldigde kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse tweede fase.
2.2. Bij besluit van 13 maart 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op dit verzoek. Aan die afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser vorenbedoelde kosten heeft gemaakt reeds vóórdat schriftelijk toestemming is verleend om deze kosten te maken.
2.3. Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor de vraag of het bestreden besluit van 13 maart 2009 de toets in rechte kan doorstaan. Overwogen wordt als volgt.
2.4. In artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) is bepaald dat het bevoegde bestuursorgaan regels kan stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen. De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) strekt tot uitvoering van artikel 12 van de Wet COA.
2.5. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Rva 2005, draagt het COA zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 bepaalt dat de opvang betaling van buitengewone kosten omvat.
2.6. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een vreemdeling een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt. Onder buitengewone kosten worden blijkens het tweede lid van die bepaling verstaan noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald. Buitengewone kosten worden ingevolge het derde lid van artikel 17 slechts betaald voor zover vooraf door het COA aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming. De toestemming wordt blijkens het vierde lid van artikel 14 verleend, voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
2.7. De rechtbank overweegt het volgende.
2.8. In de zaak van eiser heeft verweerder zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat nu de contra-expertise tweede fase (hierna contra-expertise) reeds is verricht alvorens door eiser om toestemming is gevraagd voor het maken van de kosten die met die contra-expertise zijn gemoeid. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat hij het niet in de hand heeft gehad dat die contra-expertise reeds is verricht alvorens hij om vergoeding van die kosten heeft gevraagd omdat [naam 1] buiten eiser medeweten om die contra-expertise heeft verricht, vooruitlopende op een opdracht daartoe van eiser of zijn gemachtigde. Uit de gedingstukken is naar het oordeel van de rechtbank ook genoegzaam gebleken dat dit inderdaad de gang van zaken is geweest.
2.9. De rechtbank ziet zich dus voor de vraag gesteld of het in artikel 17, derde lid, van de Rva 2005 bepaalde, dat toestemming dient te worden gevraagd voor het maken van kosten ook aan een betrokkene kan worden tegengeworpen indien zonder diens toestemming reeds een onderzoek is verricht, waarmee kosten zijn gemoeid indien de betrokkene over de resultaten van dat onderzoek de beschikking wenst te krijgen. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
2.10. De rechtbank is allereerst van oordeel dat voor de vraag van het toestemmingsvereiste vooraf slechts relevant is de vraag of er sprake is van kosten voor een betrokkene. Niet relevant acht de rechtbank in dit verband of een instantie zoals in dit geval [naam 1] in het geval van eiser al dan niet reeds voorbereidingen heeft verricht met het oog op een eventuele opdracht of, zoals in het geval van eiser, heeft geanticipeerd op een opdracht en reeds een contra-expertise heeft uitgevoerd. Dat is een interne afweging van [naam 1] geweest waar eiser geheel buiten heeft gestaan.
2.11. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor een betrokkene in verband met het laten verrichten van een contra-expertise ook eerst ontstaan door het geven van een opdracht tot het laten verrichten van de contra-expertise, aangezien pas door die opdracht een betalingsverplichting voor eiser ontstaat. Zolang die opdracht niet is gegeven, is er geen betalingsverplichting en zijn er dus ook geen kosten voor eiser. Dat [naam 1] mogelijk interne kosten heeft gemaakt vanwege het op voorhand reeds verricht hebben van de contra-expertise maakt dit niet anders. In het onderhavige geval, waarin de contra-expertise reeds is verricht en het geven van een opdracht thans weinig zinvol is te achten, ontstaat naar dezerzijds oordeel de betalingsverplichting voor eiser eerst door het verzoeken om toezending van de resultaten van die contra-expertise en is er ook pas dan sprake van kosten voor eiser in verband met die contra-expertise. Verweerder heeft zich in het onderhavige geval dan ook ten onrechte op het in artikel 17, derde lid, van de Rva 2005 bepaalde beroepen.
2.12. Gezien het voorgaande, moet het beroep voor gegrond worden gehouden. Gelet op de samenhang met de nog in behandeling zijnde asielaanvraag van eiser, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen binnen 10 dagen na verzending van deze uitspraak. De rechtbank heeft nog overwogen om zelf in de zaak van eiser te voorzien, maar nu verweerder zich niet heeft uitgelaten over de vraag of de kosten waarvoor toestemming is gevraagd wel of niet noodzakelijk zijn te achten, heeft de rechtbank van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
2.13. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde van EUR 322,= per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
2.14. Met inachtneming van de aan de gemachtigde van eiser gerichte brief van de griffier van 24 maart 2009 en gelet op de omstandigheid dat tot op heden toezending van een toevoeging is uitgebleven, gaat de rechtbank ervan uit dat aan gemachtigde van eiser geen toevoeging is verstrekt. Derhalve dient het bedrag van de proceskosten aan eiser te worden vergoed.
2.15. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder binnen tien dagen na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen op de aanvraag van eiser van 2 februari 2009;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op EUR 644,= (wegens kosten van rechtsbijstand), te betalen aan eiser.
Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. W.A.M. Bocken als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2009
w.g. mr. W.A.M. Bocken,
griffier
w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 5 oktober 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.