ECLI:NL:RBSGR:2009:BK1019

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2699
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W. Sentrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verklaring omtrent gedrag voor chauffeurspas op basis van antecedenten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 oktober 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de minister van Justitie om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven aan eiser, die deze nodig had voor het verkrijgen van een chauffeurspas. Eiser had op 10 september 2008 verzocht om de VOG, maar de minister weigerde deze op 20 november 2008, en verklaarde het bezwaar van eiser op 2 maart 2009 ongegrond. Eiser stelde dat zijn strafbare feiten, die hij in het verleden had begaan, geen belemmering zouden moeten vormen voor het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur. Hij voerde aan dat hij een fulltime functie als taxichauffeur kon vervullen bij taxibedrijf [C] en dat hij momenteel onvoldoende inkomen had uit zijn deeltijdbaan.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister in redelijkheid tot de weigering van de VOG heeft kunnen besluiten. De rechtbank overwoog dat de antecedenten van eiser, waaronder veroordelingen voor rijden onder invloed en openlijke geweldpleging, een risico voor de samenleving met zich meebrachten. De rechtbank stelde vast dat de minister de juiste beleidsregels had toegepast en dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/2699 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], wonende te [plaats], eiser,
en
de minister van Justitie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Eiser heeft op 10 september 2008 verweerder verzocht om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurspas bij de inspectie Verkeer en Waterstaat.
Na het volgen van de voornemenprocedure heeft verweerder bij besluit van 20 november 2008 geweigerd aan eiser een VOG te verstrekken.
Tegen dat besluit heeft eiser op 29 december 2008 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 januari 2009 zijn de gronden van het bezwaar aangevuld.
Op 19 februari 2009 zijn eiser en zijn toenmalige gemachtigde door verweerder over het bezwaar gehoord.
Bij besluit van 2 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 9 april 2009, ontvangen op 14 april 2009, bij de rechtbank beroep ingesteld. Bij brief van 12 mei 2009 zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden alsmede een verweerschrift, gedateerd 23 juni 2009.
Het beroep is door de rechtbank op 9 september 2009 op zitting behandeld.
Eiser is niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. [B] als zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank staat in dit beroep voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daartegen ingebrachte beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Eiser heeft aangevoerd dat de door hem begane strafbare feiten, indien herhaald, geen belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van het beroep van taxichauffeur. Eiser heeft gewezen op het tijdsverloop ten aanzien van zijn strafbare feiten en meent dat zijn persoonlijke belang dient te prevaleren boven het belang van bescherming van de samenleving. In dat kader heeft eiser aangevoerd dat hij, na afgifte van de VOG en van een chauffeurspas, bij taxibedrijf [C] een fulltime functie als taxichauffeur kan gaan vervullen. Eiser werkt thans elders in deeltijd (20 uur per week) en ziet geen kans die deeltijdfunctie aan te vullen. Eiser verdient hierdoor onvoldoende om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
3. Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd bestreden.
4. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister van Justitie (de minister) dat uit een onderzoek met betrekking tot - voor zover thans van belang - het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 75, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (het Besluit), voor zover thans van belang, wordt met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, slechts diegene belast, die in het bezit is van een geldige chauffeurspas.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit wordt, voor zover thans van belang, bij de aanvraag om een chauffeurspas een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur overeenkomstig de bepalingen van de Wjsg verleende VOG overgelegd.
Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving past de minister de Beleidsregels 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG van natuurlijke personen (de circulaire), vastgesteld bij besluit van de minister van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63), toe.
Volgens de circulaire kan de afgifte van de VOG worden geweigerd, indien de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan het moment van toetsing in de justitiële documentatie voorkomt en de aangetroffen antecedenten, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of opdracht waarvoor de verklaring wordt gevraagd. Volgens de circulaire (toelichting op paragraaf 3.1, tweede alinea) geldt ten aanzien van een taxichauffeur dat de aanvrager vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing niet mag voorkomen in de justitiële documentatie, althans dat er geen sprake mag zijn van relevante antecedenten.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering vormen voor de afgifte van een VOG zijn in bijlage A bij de circulaire een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd, aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald.
Volgens het screeningsprofiel voor een taxichauffeur is deze belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. In die functie komt het vaak voor dat er een één op één-relatie is, waarbij sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid. De chauffeur in het taxivervoer gaat daarnaast met contante en girale waarden om. Verder bestaat het gevaar van machtsmisbruik (zedendelicten), afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen, aldus dat profiel.
5. De minister heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij in de terugkijktermijn van vijf jaar een aantal relevante antecedenten van eiser heeft geconstateerd:
- een veroordeling van 11 september 2007 wegens rijden onder invloed; geldboete van € 550 en zes maanden ontzegging van de rijbevoegdheid, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- een transactie van 14 november 2006 wegens diefstal en heling; € 220;
- een transactie van 24 mei 2006 wegens een snelheidsovertreding in het verkeer; € 240;
- een veroordeling in hoger beroep van 7 februari 2006 wegens openlijke geweldpleging tegen personen; werkstraf van 60 uren.
Verder is gebleken van een taakstraf uit 2001 wegens openlijke geweldpleging.
5.1 Bij zijn toetsing hanteert de minister een objectief en een subjectief criterium.
5.2 Het objectieve criterium betreft de vraag of de strafbare feiten die zijn geregistreerd in het Justitiële Documentatie Systeem, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Bij deze toets wordt met "indien herhaald" niet bedoeld dat beoordeeld wordt of de kans op recidive waarschijnlijk is. Bezien wordt of het gepleegde strafbare feit op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien nogmaals gepleegd, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. De aard en de ernst van de ten aanzien van eiser gebleken strafbare feiten zijn zodanig dat deze aan een goede vervulling van de functie van taxichauffeur in de weg staan, gelet op het daardoor optredende risico voor de samenleving. Het gaat immers om strafbare feiten die hetzij een aantasting vormen van de persoonlijke integriteit van andere burgers dan wel om strafbare feiten die verkeers- gerelateerd zijn. Van dergelijke strafbare feiten geeft het screeningsprofiel aan dat daardoor een belemmering ontstaat voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur, gelet op het risico voor de samenleving.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij van oordeel is dat de door verweerder vastgestelde beleidsregels, waarvan het bedoelde screeningsprofiel onderdeel uitmaakt, zich bewegen binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling, zodat zij aan de door verweerder uit te voeren toetsing ten grondslag mogen worden gelegd.
5.3 Het subjectieve criterium betreft de vraag of sprake is van omstandigheden op grond waarvan het belang van eiser bij de afgifte van een VOG zwaarder dient te wegen dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico's voor de samenleving.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat ten aanzien van eiser geen persoonlijke omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan zijn belangen dienen te prevaleren boven het belang van bescherming van de samenleving. Gesteld noch gebleken is dat eiser, gelet op zijn vooropleiding of speciale geschiktheid, op het beroep van taxichauffeur zou zijn aangewezen. Het feit dat hij een aanbod heeft van een werkgever in de taxibranche om fulltime als taxichauffeur bij dat bedrijf te komen werken legt niet een zodanig gewicht in de schaal dat op grond daarvan aan de bescherming van de maatschappij een minder zwaar gewicht zou toekomen. Ook het gegeven dat eiser op de arbeidsmarkt problemen ondervindt bij het vinden van een tweede deeltijdbaan in aanvulling op zijn deeltijdbaan voor 20 uur per week bij een sportschool maakt die afweging niets anders. Verweerder heeft daarom in redelijkheid tot dezelfde afweging van belangen kunnen komen.
6. Eisers beroep moet, gelet op de voorgaande overwegingen, ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier A. Beerts.
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.