ECLI:NL:RBSGR:2009:BK1110

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/17446
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijf bij partner en de vereisten voor objectief verifieerbaar bewijs in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft eiseres, een Chinese nationaliteit houdende vrouw, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning als gezinslid van haar partner, die een verblijfsvergunning heeft. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie buiten behandeling gesteld, omdat eiseres volgens verweerder niet voldoende objectief verifieerbare bewijsstukken had overlegd om aan te tonen dat zij op of voor 13 december 2006 een duurzame relatie had met haar partner. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij getuigenverklaringen van buurtbewoners en kennissen had overgelegd, die bevestigden dat zij en haar partner al voor 2006 samenwoonden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van buurtbewoners en kennissen niet bij voorbaat als niet-objectief konden worden afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres is om te bepalen op welke wijze zij het bestaan van de relatie wil aantonen, en dat het vervolgens aan verweerder is om de waarde van dat bewijs te waarderen. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had voldaan aan de verplichting om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren, zoals vereist door artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 09 / 17446
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam eiseres], eiseres,
gemachtigde mr. [naam gemachtigde],
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), onder de beperking verband houdende met verblijf bij partner [naam partner], buiten behandeling gesteld. Tegen dat besluit heeft eiseres bij schrijven van 19 november 2008 bezwaar gemaakt.
1.2. Bij verzoekschrift van 4 maart 2009 heeft eiseres de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist.
1.3. Bij besluit van 24 april 2009 is op voormeld bezwaar beslist. Tegen dit besluit is bij fax van 14 mei 2009 beroep ingesteld.
1.4. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende bezwaar is, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid van de Awb, gelijkgesteld met een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende beroep.
1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
1.6. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op
24 september 2009. Aldaar is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam gemachtigde verweerder].
Tevens was aanwezig de heer [naam partner], partner van eiseres. Ter zitting is gehoord de door eiseres als getuige meegebrachte heer [naam getuige].
1.7. Voormeld verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (met procedurenummer AWB 09/7411) is op 24 september 2009 eveneens op een zitting behandeld.
2. Overwegingen
2.1. Eiseres is geboren op 15 april 1984 en in het bezit van de Chinese nationaliteit. Eiseres verblijft sedert onbekende datum in Nederland. Naar eigen zeggen heeft eiseres een relatie met de heer [naam partner]. Laatstgenoemde persoon is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (de Regeling), zoals neergelegd in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2007/11 (Stcrt. 13 juni 2007, nr. 111).
2.2. Op 28 april 2008 heeft zij de in rubriek 1 genoemde aanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 28 oktober 2008 buiten behandeling gesteld wegens het niet voldoen van de – volgens verweerder – verschuldigde leges. Anders dan eiseres heeft gesteld, is volgens verweerder namelijk geen sprake van de situatie dat op eiseres (onder meer) het legesvereiste niet van toepassing is vanwege de gestelde relatie van eiseres met de heer [naam partner]. Eiseres heeft immers niet met objectief verifieerbare documenten aangetoond dat deze relatie reeds bestond op of vóór 13 december 2006.
2.3. In hetgeen eiseres in het tegen het besluit van 28 oktober 2008 ingediende bezwaar van 19 november 2008 heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding gezien bij de te maken heroverweging tot een andersluidend standpunt te komen. Het bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.4. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit de toets in rechte kan doorstaan. Overwogen wordt als volgt.
2.5. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 is de vreemdeling in door verweerder te bepalen gevallen en volgens door verweerder te geven regels, leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven.
2.6. Ingevolge artikel 15 van de Vw 2000 wordt bij de in artikel 14, tweede lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder een beperking verband houdend met gezinsvorming of gezinshereniging, kan worden verleend aan gezinsleden van Nederlanders en vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000.
2.7. De bijzondere voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdende met gezinshereniging en gezinsvorming kan worden verstrekt, zijn nader uitgewerkt in artikel 3.13 en verder van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
2.8. Op grond van het bepaalde in artikel 3.13, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, verleend, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 van het Vb 2000 genoemde voorwaarden.
2.9. In artikel 3.13, tweede lid, van het Vb 2000 is bepaald dat in de overige gevallen de in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning kan worden verleend.
2.10. Ingevolge artikel 3.17, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de verblijfsvergunning verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
2.11. Ingevolge het bepaalde in WBV 2007/11, dat tot 1 januari 2009 was opgenomen in B 14/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), is in het Coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV van 7 februari 2007 besloten om de nalatenschap van de Vreemdelingwet (oud) (Vw (oud)) af te wikkelen. Daartoe is een regeling getroffen waarbij onder voorwaarden een verblijfsvergunning wordt verleend aan vreemdelingen die onder de Vw (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en die nog immer in Nederland zijn. Paragraaf 5.7 (Gezinshereniging en –vorming) luidt als volgt:
“Op grond van de regeling wordt verblijf toegestaan aan gezinsleden van een vreemdeling wiens verblijf op grond van de regeling is aanvaard indien deze gezinsleden uiterlijk op 13 december 2006 Nederland zijn ingereisd en voor zover de gezinsband reeds bestond voor de komst van de hoofdpersoon naar Nederland. Dit geldt tevens voor in Nederland geboren kinderen van wie de ouder(s) op grond van de regeling verblijf wordt toegestaan.
Onder gezinslid wordt in dit verband verstaan:
de vreemdeling van achttien jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands recht, waaronder het in
Nederland toe te passen internationaal privaatrecht, geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel de biologische of juridische ouder is van een biologisch of juridisch kind van de hoofdpersoon en met de hoofdpersoon een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt;
het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat feitelijk behoort tot het gezin van die
hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat;
het meerderjarig biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat zodanig afhankelijk is van de hoofdpersoon dat hij om die reden behoort tot het gezin van die hoofdpersoon.
Ingeval van gezinsvorming dient de echtgenoot of partner, conform B2/2.5, 21 jaar of ouder te zijn.
Voor de beoordeling van bovengenoemde leeftijdsgrenzen van 18, respectievelijk 21 jaar is 13 december 2006 het bepalende toetsmoment. B14/5.3 is ten aanzien van de gezinsleden van toepassing. Personen die op of voor 13 december 2006 in Nederland een gezin hebben gevormd met een vreemdeling wiens verblijf op grond van de regeling is aanvaard, kunnen op reguliere wijze verblijf aanvragen bij die hoofdpersoon. Daarbij vindt vrijstelling plaats van het mvv-vereiste, de inkomenseis en van de verplichting tot het betalen van leges.
Genoemde vrijstellingen vinden plaats indien de aanvraag is ingediend nadat aan de hoofdpersoon een vergunning op grond van de regeling is verleend. De overige vereisten worden onverkort gehandhaafd. De vergunning wordt verleend onder de beperking verband houdend met gezinsvorming.”
(onderstreping aangebracht door de rechtbank)
2.12. In onderdeel B2/4.9 (samenwoning en gemeenschappelijke huishouding) van de Vc 2000 is het volgende opgenomen:
“ De vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven moeten feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij dienen ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever, de belastingdienst en de zorgverzekeraar, hetzelfde adres te voeren. Daarnaast dienen de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de GBA te staan ingeschreven. Voor vreemdelingen die vanuit het buitenland verblijf (mvv) aanvragen, geldt dat zij direct na inreis in Nederland met hun (huwelijks)partner dienen te gaan samenwonen als hier bedoeld.”
(onderstreping aangebracht door de rechtbank)
2.13. Eiseres heeft gemotiveerd betwist dat zij niet heeft aangetoond met objectief verifieerbare bewijsstukken dat zij op of voor 13 december 2006 een duurzame relatie had met de heer [naam partner]. Eiseres heeft daartoe gewezen op de hangende de procedure in veelvoud overgelegde verklaringen van buurtbewoners en kennissen. Hierin is steeds verklaard dat de heer [naam partner] en eiseres al voor het jaar 2006 samenwoonden op het adres [adres partner]. Daarbij komt, aldus eiseres, dat het voor haar niet mogelijk is geweest om andersoortige bewijsstukken over te leggen, zoals volgens verweerder is vereist. Omdat eiseres nimmer rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, was het voor haar immers onmogelijk om verklaringen of stukken over te leggen van overheidsinstanties, zoals een uittreksel uit het bevolkingsregister. Evenmin kon van eiseres, als illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling, verwacht worden dat zij een huurcontract zou hebben afgesloten of een bankrekeningrekening zou hebben geopend, zo is gesteld.
2.14. Ter zitting bij de rechtbank heeft de door eiseres meegebrachte getuige, de heer [naam getuige], geboren op 29 september 1942 te Venlo, onder ede verklaard dat hij in januari 2005 kennis heeft gemaakt met eiseres en de heer [naam partner] tijdens de viering van het Chinese Nieuwjaar in het restaurant [naam restaurant]. In dat restaurant had de heer [naam getuige] de heer [naam partner] al vaker gezien in de hoedanigheid van kok. Desgevraagd bevestigde de heer [naam partner] aan de heer [naam getuige] dat eiseres zijn vriendin is. Tijdens die ontmoeting heeft [naam getuige] verder toegezegd op enig, niet nader geduid, moment een door hem niet meer gebruikt kastje te zullen afleveren bij [naam partner]. Een maand na die ontmoeting hebben [naam getuige] en zijn echtgenote het kastje, tijdens een onaangekondigd bezoek, afgeleverd op het meergenoemde adres van eiseres en de heer [naam partner] in [woonplaats partner]. [naam getuige] heeft aangebeld en zowel eiseres als [naam partner] hebben de deur geopend, waarna het kastje is overhandigd.
2.15. De rechtbank overweegt als volgt.
2.16. Ingevolge artikel 3:2 van de Awb vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
In casu is het relevant of eiseres op of vóór 13 december 2006 een relatie had met de heer [naam partner]. Het is op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb aan eiseres gegevens aan te dragen waaruit blijkt dat aan deze voorwaarde is voldaan.
2.17. In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat bij ongehuwde, niet geregistreerde partners gaat, als bewijs van het aanvangen van de relatie op of voor
13 december 2006 kan worden aanvaard:
“een origineel uittreksel uit de GBA waaruit het verblijfadres en de gezinssamenstelling blijken of
indien er geen GBA-inschrijving kan worden overgelegd omdat de hoofdpersoon zich niet eerder kon inschrijven, zal aan de hand van de (betrouwbaarheid van) stukken of verklaringen van overheidsinstanties of instellingen beoordeeld kunnen moeten worden of er sprake is van een relatie (bijvoorbeeld een huurcontract van een woningcorporatie op beide namen).”
2.18. Vervolgens overweegt de rechtbank dat het vorenstaande naar haar oordeel enkel voorbeelden omvat van op welke wijze het bestaan van de relatie kan worden aangetoond. Uit de wet noch uit de regelgeving of jurisprudentie vloeit voort dat dit aantonen alleen op de voormelde wijze kan plaatsvinden. Dat betekent derhalve niet dat het bestaan van een relatie op of voor de relevante datum niet op andere wijze kan worden aangetoond.
2.19. Uit de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter zitting concludeert de rechtbank vervolgens dat verweerder zich op het standpunt stelt dat verklaringen van buurtbewoners en kennissen hoe dan ook niet objectief en verifieerbaar zijn. Dat standpunt volgt de rechtbank niet.
2.20. Niet valt in te zien waarom dergelijke verklaringen bij voorbaat niet objectief en verifieerbaar zijn. De getuigenverklaringen zijn immers niet afkomstig van naaste familie of anderen die een direct belang bij voortzetting van het verblijf van eiseres in Nederland hebben. Het feit dat iemand een kennis is of in de buurt woont van eiseres, maakt ook niet dat daarmee sprake is van een dusdanige relatie dat een verklaring door een dergelijke persoon reeds op voorhand niet objectief kan zijn. Hierbij heeft de rechtbank tevens meegewogen dat van eiseres, ook al heeft zij gedurende geruime tijd als illegaal vreemdeling in Nederland verbleven, weliswaar verwacht mag worden dat zij al het mogelijke zal doen om het bestaan van haar relatie met [naam partner] op of voor voormelde datum aan te tonen, maar dat het anderzijds ook zo is dat illegaliteit naar zijn aard beperkingen met zich brengt bij het leveren van objectief bewijsmateriaal. Dat het beoordelen van vorenbedoeld bewijs door middel van getuigen, zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, zou betekenen dat verweerder die getuigen zou moeten horen en dat dit een groot (tijds)beslag zal leggen op verweerder, doet aan het vorenstaande niet af. Voor zover verweerder stelt dat eiseres op andere wijze dan zij heeft gedaan wel objectief en verifieerbaar zou hebben kunnen aantonen dat er sprake is geweest van een relatie, miskent verweerder daarmee dat het aan eiseres is om te bepalen op welke wijze zij het bestaan van die relatie wil aantonen en dat het vervolgens aan verweerder is om de waarde van dat bewijsaanbod/bewijs te waarderen.
2.21. De rechtbank is bijgevolg van oordeel dat het derhalve aan verweerder was om hetgeen uit de getuigenverklaringen naar voren komt te beoordelen, en zonodig nader onderzoek te doen of getuigen te horen. Door - kennelijk principieel - te weigeren om bewijs door middel van getuigen te aanvaarden, heeft verweerder niet voldaan aan de uit artikel 3:2 van de Awb voortvloeiende verplichting de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Daarmee is het bestreden besluit tevens onvoldoende daadkrachtig gemotiveerd.
2.22. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met het bepaalde in de artikelen 7:12, eerste lid, en 3:2 Awb genomen en komt, onder gegrondverklaring van het door eiseres ingestelde beroep, voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak.
2.23. Nu reeds op deze grond het besluit voor vernietiging in aanmerking komt, kunnen de overige beroepsgronden van eiseres onbesproken blijven.
2.24. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde van EUR 322, per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
2.25. Met inachtneming van de aan de gemachtigde van eiseres gerichte brief van de griffier van 18 mei 2009 en gelet op de omstandigheid dat tot op heden toezending van een toevoeging is uitgebleven, gaat de rechtbank ervan uit dat aan gemachtigde van eiseres geen toevoeging is verstrekt. Derhalve dient het bedrag van de proceskosten aan eiseres te worden vergoed.
2.26. Tevens zal de rechtbank bepalen dat aan eiseres het betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 150,-- dient te worden vergoed.
2.27. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van verweerder van 24 april 2009;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op EUR 644,-- (wegens kosten van de rechtsbijstand), te vergoeden aan eiseres;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 150,-- volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. W.A.M. Bocken als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2009.
w.g. mr. W.A.M. Bocken,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 20 oktober 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.