Afdeling 1, enkelvoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 08/6863 GEMWT, AWB 08/7036 GEMWT en AWB 08/7961 GEMWT
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen
[X1] en [X2], beiden wonende te [Z],
gemachtigde mr. G.J.M. Immens, alsmede
[X3], wonende te [Z], eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder.
Derde partij: [Y], wonende te [Z], belanghebbende.
1.1 Verweerder heeft met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in de periode van 10 maart 2008 tot en met 21 april 2008 een ontwerp-gedoogverklaring inzake het gebruik van het zogenaamde linkergedeelte van het bedrijf "[A]", [a-straat 3] te Zoetermeer, te inzage gelegd.
1.2 Bij afzonderlijke brieven hebben eisers daartegen zienswijzen ingediend. Eiser [X2] is woonachtig op de [a-straat 2] te [Z], eiser [X1] op de [a-straat 4] te [Z] en eiser [X3] op de [a-straat 1] te [Z].
1.3 Bij besluit van 7 augustus 2008, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder aan de derde partij [Y] een gedoogbesluit afgegeven terzake het gebruik van het perceel, plaatselijk bekend [a-straat 3] te Zoetermeer (gedeeltelijk), ten behoeve van het houden van trouwplechtigheden en condoléancebijeenkomsten.
1.4 Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 17 september 2008, ingekomen bij verweerder op 18 september 2008, en na doorzending ingekomen bij de rechtbank op 22 september 2008, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
1.5 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6 [Y] heeft bij brief van 9 december 2008 zijn zienswijze op het beroep gegeven.
1.7 Eisers hebben bij brief van 21 september 2009 nog enige stukken overgelegd.
1.8 De beroepen zijn op 1 oktober 2009 ter zitting gevoegd behandeld.
Eisers [X1] en [X2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. G.J.M. Immens. Eiser [X3] is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Coenen.
[Y] is in persoon verschenen.
2.1 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Voorweg IV". Het perceel [a-straat 3] te Zoetermeer heeft deels de bestemming "Horecadoeleinden" en deels de bestemming "Bedrijfsdoeleinden hoveniersbedrijf".
2.2 Ingevolge artikel 8 van de planvoorschriften zijn de gronden bestemd voor "Bedrijfsdoeleinden hoveniersbedrijf" voor de uitoefening van het hoveniersbedrijf.
2.3 Verweerder heeft vastgesteld dat [Y] op het perceelsdeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden hoveniersbedrijf", hierna "het linkergedeelte van het bedrijf", dit bedrijfsgedeelte zonder bouwvergunning heeft verbouwd tot een ruimte ten behoeve van trouwplechtigheden en condoleancebijeenkomsten. Voorts heeft verweerder vastgesteld dat het gebruik van dit perceelsdeel in strijd is met de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan.
2.4 Bij het bestreden besluit is, onder nader gestelde voorwaarden, besloten de twee voornoemde illegale situaties te gedogen tot uiterlijk 1 juli 2010.
2.5 Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte het gedoogbesluit heeft afgegeven.
2.6 Verweerder heeft aangevoerd dat het gedoogbesluit in rechte stand kan houden.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat het linkergedeelte van het bedrijf zonder de daarvoor benodigde vergunning is verbouwd en vaststaat dat de activiteiten daar in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Verweerder is in die situatie bevoegd om op voet van artikel 125 Gemeentewet handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien (zie als voorbeeld rechtsoverweging 2.3 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) 15 april 2009 (LJN BI1076)).
2.8 Verweerder heeft in het bestreden gedoogbesluit overwogen dat er reden is niet handhavend op te treden, omdat er concreet zicht is op legalisering door herziening van het bestemmingsplan. Volgens verweerder was ten tijde van het gedoogbesluit besloten dat eind 2008 / begin 2009 een voorontwerp van een herzieningsplan gereed zou zijn. Inmiddels bestaat voor verweerder de verwachting dat in het vierde kwartaal 2009 het ontwerp van dit herzieningsplan ter inzage kan worden gelegd.
2.9 De rechtbank acht het voornemen van verweerder om de illegale situatie te willen legaliseren door middel van een planologische herziening niet voldoende concreet om te kunnen spreken van zicht op legalisering. Vastgesteld moet worden dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat er zelfs nog geen sprake is van een ter inzage gelegd voorontwerp van een herziening van het bestemmingsplan.
2.10 Dit neemt niet weg dat ook besloten kan worden om af te zien van handhavend optreden als de belangen bij niet handhavend optreden, anders onevenredig zwaar worden getroffen in verhouding tot de met handhaving gediende belangen.
2.11 Verweerder heeft in de reactie op de zienswijze van 7 augustus 2008 daartoe overwogen dat de horecafunctie ter plaatse als zodanig niet ter discussie staat, omdat de locatie daartoe geschikt is en het gaat om een uitbreiding van een bestaande en legale restaurantfunctie, welke uitbreiding past in het Horecabeleid van verweerder. Voorts heeft verweerder overwogen dat het horecabedrijf gelegen is op een afstand van 35 meter van de dichtsbijstaande woning, welke afstand voldoet aan de terzake geldende afstandeis. Tot slot heeft verweerder in dit verband overwogen dat aan de parkeernormen kan worden voldaan.
Verweerder heeft in het bestreden besluit verder overwogen dat de gemeente zich zal inspannen om het bestemmingsplan te herzien, zodat de strijdigheid met het thans bestaande en van kracht zijnde bestemmingsplan wordt opgeheven en dat hij zich het recht voorbehoud om alsnog handhavend op te treden, indien na uiterste inspanning mocht blijken dat de met het bestemmingsplan strijdige situatie niet kan worden opgeheven, ook indien dit eerder is dan 1 juli 2010.
2.12 Niet in geschil is dat [Y] belang heeft bij niet handhaving, omdat hij bedrijfsbelangen heeft bij gebruik van het linkergedeelte van het bedrijf als ruimte ten behoeve van trouwplechtigheden en condoleancebijeenkomsten. Evenmin is in geschil dat eisers als omwonenden belang hebben bij handhaving ter voorkoming van overlast.
2.13 Eerstens stelt de rechtbank vast dat de gedoogbeslissing slechts tijdelijk werkt, te weten tot 1 juli 2010. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de belangen van eisers niet langdurig worden geschonden als gevolg van de voorliggende gedoogbeslissing. Beoordeeld zal moeten worden of eisers belangen in die periode ernstig worden geschaad.
2.14 Eisers stellen dat op de onderhavige perceelsdelen regelmatig feesten worden georganiseerd die geluidsoverlast meebrengen, ondanks dat dit niet is toegestaan.
Verweerder heeft in de gedoogbeschikking geluidsnormen opgenomen, die, zo is daarbij verwoord, overeenstemmen met de normen die zullen gaan gelden op basis van de aangevraagde milieuvergunning.
2.15 De rechtbank overweegt daarover als volgt. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de milieuvergunning niet meer nodig is. De rechtbank stelt vast dat - daargelaten de ingenomen standpunten ter zake van de milieuvergunning - in de gedoogbeslissing normen zijn opgenomen omtrent het toegestane geluid. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat deze geluidsnormen niet in voldoende mate tegemoet komt aan eisers belangen. Eisers hebben deze geluidsnormen niet betwist. Zij ervaren geluidsoverlast mede in het weekeinde en de avonduren en veronderstellen dat de gestelde geluidsnormen worden overschreden. Deze stelling kan in het onderhavige geschil geen doel treffen. Indien eisers van oordeel zijn dat [Y] zich qua bedrijfsvoering niet houdt aan de geluidsnormen van het linkergedeelte van het bedrijf dan dienen zij daartoe bij de verantwoordelijke overheid te vragen om handhaving van de gedoogbeslissing. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat het onderhavige beroep mede ziet op de weigering van verweerder handhavend op te treden. Naar het oordeel van de rechtbank ligt die weigering alleen voor waar het het gedogen zelf betreft. In het onderhavige besluit ligt geen weigering voor waar het situaties betreft van het niet nakomen van de gedoogverklaring, noch waar het een weigering betreft op te treden tegen normoverschrijding onder verantwoordelijkheid van verweerder op het rechter bedrijfsdeel.
2.16 Een tweede aspect van overlast dat eisers noemen is die van parkeeroverlast. Eisers voeren aan dat het linkergedeelte van het bedrijf onvoldoende parkeergelegenheid kent. Zij wijzen erop dat het gedogen van die horeca-activiteiten tot parkeeroverlast op de [a-straat] leidt. Eisers bestrijden de opvatting van verweerder dat de parkeergelegenheid voldoende is, omdat er volgens eisers, anders dan verweerder stelt, sprake zal zijn van gelijktijdigheid of overlap van activiteiten.
2.17 Verweerder heeft aangevoerd dat op dit moment op het perceel [a-straat 3] wordt geparkeerd en dat het terrein, blijkens een daartoe opgestelde schets, over 51 parkeerplaatsen kan beschikken. Verder wijst verweerder er op dat in een inrichtingsplan, bij het bestemmingsplan "Nieuwe Driemanspolder", dat qua gebied aansluit aan de [a-straat 3], naast het bedrijf, een openbare parkeerplaats is opgenomen mede ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten op dit perceel. Het rechtergedeelte van het bedrijf met de restaurantfunctie dient, uitgaande van de norm voor een restaurant (12-14 plaatsen per 100m2), te beschikken over 50 plaatsen. Het linkergedeelte van het bedrijf dient, uitgaande van de norm voor vergadercentra (7 plaatsen per 100m2 BVO), te beschikken over 14 plaatsen. In totaal rekent verweerder op de noodzaak van 64 parkeerplaatsen. Verweerder acht de aanwezige 51 plaatsen afdoende omdat de activiteiten van het linker- en rechtergedeelte van het bedrijf qua tijd (linkerdeel tot 18.00 uur en rechterdeel met name in de avonduren) elkaar niet overlappen. Verweerder wijst erop dat in de gedoogbeschikking als voorwaarde is vermeld dat er op het linkergedeelte van het bedrijf geparkeerd mag worden tot 18.00 uur en dat sinds [Y] het parkeren zelf begeleid, nog maar beperkt sprake is van parkeeroverlast op de [a-straat] zelf. Verweerder acht daarmee de parkeeroverlast zodanig beperkt dat er geen reden was de horeca-activiteiten in het linkergedeelte van het bedrijf niet te gedogen.
2.18 De rechtbank overweegt hierover als volgt. In de gedoogbeslissing is niet als voorwaarde opgenomen dat [Y] 51 parkeerplaatsen realiseert op eigen terrein. Als voorwaarde is opgenomen - in relatie tot de parkeerproblematiek - dat het linkergedeelte van het bedrijf na 18.00 uur niet meer in gebruik mag zijn in afwijking van de bestemming. Hoewel de rechtbank de berekening van de parkeerdruk op het aspect uitwisseling van functies (overdag de gedoogde activiteiten en in de avonduren de restaurantfunctie) niet onbegrijpelijk acht stelt de rechtbank vast dat verweerder de aanwezigheid van een aangrenzend openbaar parkeerterrein in de weging heeft betrokken. Ter zitting is echter door verweerder bevestigd dat het naastgelegen perceel, dat verweerder in beeld heeft voor de functie openbare parkeerplaats, thans een agrarische bestemming kent en géén onderdeel uitmaakt van het in ontwikkeling zijnde gebied Nieuwe Driemanspolder.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de stelling van verweerder dat de parkeerdruk aanvaardbaar zal zijn mede gebaseerd is op het gebruik van de norm voor vergadercentra.
Een nadere onderbouwing bij dat standpunt kon ter zitting niet worden gegeven. Duidelijk is dat bij het gebruik van een andere norm mogelijkerwijs de parkeerdruk groter wordt en - bij gebrek aan voorzieningen - de belangen van omwonenden meer worden geschaad dan veronderstelt in het bestreden besluit. Afhankelijk van de berekening kan dit leiden tot ernstige overlast. Op dit onderdeel van de beoordeling van de betrokken belangen acht de rechtbank, mede gezien de voorlopig nog aanwezige planologische onzekerheid over het beoogde naastgelegen parkeerterrein, het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Verweerder heeft dit tekort in de beroepsfase niet hersteld.
2.19 Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de beroepen gegrond verklaard dienen te worden.
2.20 Verweerder wordt in de door eisers [X1] en [X2] gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
2.21 De door eiser [X3] genoemde proceskosten, te weten kosten van rechtsbijstand ter zake van de fase vóór het indienen van het beroep (niet zijnde kosten verbonden aan een bezwaar- of administratief beroepbehandeling) komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voorziet in vergoeding van die kosten.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten telkens € 150,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eisers [X1] en [X2] gemaakte proceskosten tot een bedrag van telkens € 644,-, welk bedrag aan eisers moet worden vergoed.
Aldus vastgesteld door mr. M.A. Dirks, in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Lo-A-Njoe.
Uitgesproken in het openbaar 4 november 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.