ECLI:NL:RBSGR:2009:BK1762

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 35330 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en doorzoeking zonder toestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de onrechtmatige vreemdelingenbewaring van eiser, die de Pakistaanse nationaliteit bezit. Eiser was in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van een besluit van de Staatssecretaris van Justitie. Eiser stelde dat hij mondeling toestemming had verleend aan verbalisant X om zijn kamer binnen te treden om kleding op te halen, maar dat deze toestemming niet gold voor een doorzoeking van zijn kamer. De rechtbank oordeelde dat het aan de verweerder was om aan te tonen dat er geen handelingen zijn verricht waarvoor eiser geen toestemming had gegeven. Dit is de verweerder niet gelukt, aangezien de verbalisanten Y en Z de kamer van eiser binnentreden zonder dat er schriftelijke toestemming was en zonder dat eiser aanwezig was.

De rechtbank concludeerde dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat eiser niet expliciet toestemming had gegeven voor deze handeling. De rechtbank benadrukte dat het binnentreden van woningen zonder toestemming van de bewoner aan strikte regels gebonden is ter bescherming van grondrechten, zoals het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitviel, aangezien hij ernstig in zijn belangen was geschaad door de onrechtmatige doorzoeking en de daaropvolgende bewaring.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.730,00 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het verkrijgen van toestemming voor binnentreding en de bescherming van de rechten van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-Gravenhage, zittinghoudend te MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 09 / 35330 VRONTN
UITSPRAAK, als bedoeld in artikel 94, derde lid, juncto artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen
[eiser], thans verblijvend in
Detentiecentrum Noord Holland, locatie Oude Meer, eiser,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Datum bestreden besluit: 29 september 2009.
Kenmerk: 0611.16.0223.
V-nummer: [..]
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser wordt geacht tegen dit besluit beroep te hebben ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 oktober 2009. Daarbij is eiser in persoon verschenen, gehoord met behulp van een tolk in de Russische taal en bijgestaan door C.J.M. Dreessen, advocaat te Beek. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F.S. Schoot, ambtenaar ten departemente.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie aan de rechtbank te doen toekomen. Dat is gebeurd bij brief van 14 oktober 2009. Daarop is gereageerd door eiser bij brief van 16 oktober 2009.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
De rechtbank heeft daarop op 19 oktober 2009 het onderzoek gesloten.
Op 23 oktober 2009 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat de bewaring met ingang van 20 oktober 2009 is opgeheven.
II. OVERWEGINGEN
Eiser stelt geboren te zijn op 1 april 1976 en de Pakistaanse nationaliteit te bezitten.
Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de bij het thans bestreden besluit opgelegde vrijheidsontnemende maatregel - voor zover bestreden - in strijd is met deze wet dan wel bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiser heeft gesteld dat er een onrechtmatige doorzoeking op zijn kamer heeft plaatsgevonden. Eiser had verweerder immers toestemming verleend om kleding op te halen uit zijn kamer, hetgeen toestemming tot binnentreden behelst. Er was echter geen toestemming tot doorzoeking. In het proces verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 29 september 2009 geeft verweerder zelf aan dat ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie de woning van eiser is doorzocht. Verweerder heeft bij deze doorzoeking paspoorten, brieven met het briefhoofd Qamar Law Chambers afkomstig van eisers advocaat uit Pakistan en verscheurde papieren uit zijn prullenbak, zijnde kleurenkopieën van arrestatiebevelen, meegenomen. Eiser had aan verweerder toegezegd dat zijn paspoort door een vriend naar hem toe gebracht zou worden.
De doorzoeking was onrechtmatig en daarmee de daarop volgende bewaring ook.
Verder heeft eiser in dat kader gesteld dat hij van mening is dat hij rechtmatig verblijf had in Nederland, omdat hij zogenoemde ROA-verstrekkingen ontving, omdat hij zijn medewerking heeft verleend en omdat aan hem een (thans nog geldig) terugkeervisum is verstrekt, waardoor hij Nederland kon verlaten met het recht om terug te keren.
Ook stelt eiser dat hij zich nooit heeft onttrokken aan het toezicht, waardoor verweerder met een lichter middel dan de maatregel van bewaring kon volstaan. Eiser stelt niet uitgezet te kunnen worden omdat hij ernstig ziek is vanwege tumoren in armen en hoofd, te ziek om onder narcose een vervolgoperatie te ondergaan. Ten slotte beroept eiser zich op ‘family-life’ met zijn dochter die in Duitsland woont. Bij uitzetting naar Pakistan is een omgangsregeling niet mogelijk. In Pakistan kan hij zich immers niet vrij bewegen vanwege gegronde vrees voor vervolging.
De rechtbank overweegt voor wat betreft het al dan niet (onrechtmatig) doorzoeken van de woning van eiser als volgt.
Artikel 12 van de Grondwet en artikel 1 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) bepalen dat het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald. Artikel 53 van de Vw 2000 geeft deze bevoegdheid in bepaalde gevallen aan ambtenaren belast met grensbewaking. Ontbreekt de toestemming, dan kan deze bevoegdheid slechts worden toegepast met inachtneming van de voorschriften gegeven in de Awbi. Deze zijn op de in de Vw 2000 geregelde bevoegdheid tot het betreden van woningen van toepassing ook zonder dat daar in de Vw 2000 naar wordt verwezen.
In het onderhavige geval heeft de bewoner, eiser, toestemming gegeven tot het binnentreden van zijn kamer. Eiser stelt dat verweerder deze toestemming mede heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de toestemming was gegeven.
De rechtbank stelt vast dat een schriftelijke door eiser ondertekende toestemmingsverklaring ontbreekt. Aan de door verweerder overgelegde stukken ontleent de rechtbank:
- dat de kamer is doorzocht (B6);
- dat eiser zijn Pakistaans paspoort zal laten brengen door een vriend (B8 en B10);
- dat eiser ten overstaan van verbalisant [..] verzoekt zijn kleding en goederen van zijn kamer op het AZC naar het politiebureau over te laten brengen (B10);
- dat verbalisanten [..] en [..] de kamer van eiser hebben betreden ter ophaling van de goederen op verzoek van eiser en daar tussen andere documenten een Pakistaans paspoort ten name van eiser en een Pakistaans paspoort ten name van eisers vader hebben aangetroffen en meegenomen (B11);
- dat eiser wordt geconfronteerd met zijn Pakistaans paspoort, brieven van zijn advocaat uit Pakistan en kopieën van arrestatiebevelen die op zijn kamer zijn aangetroffen (B13);
- dat verbalisant [..] met zijn collega [..] op verzoek van zijn collega [..] eisers kamer heeft betreden om de goederen van eiser op te halen en dat terwijl [..] eisers goederen inpakte zijn collega [..] tussen andere documenten twee Pakistaanse paspoorten aantrof alsmede versnipperde documenten in de prullenbak, welke voorwerpen zijn overgedragen aan collega [..] (A11);
- dat eiser stelt dat hij slechts heeft verzocht kleding op te halen en zijn paspoort door een vriend te laten brengen (A13).
Nu eiser niet schriftelijk toestemming heeft verleend, hij zelf niet aanwezig was toen de verbalisanten zijn kamer betraden en eiser betwist dat hij toestemming heeft gegeven om zijn kamer te doorzoeken, is het aan verweerder om aan te tonen dat na het binnentreden geen handelingen zijn verricht waarvoor geen toestemming is gegeven. Verweerder is daarin niet geslaagd.
Uit de door verweerder overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat er door verbalisant [..] is gezocht naar documenten op eisers kamer, zonder dat is gebleken dat door eiser daarvoor uitdrukkelijk toestemming was verleend. De rechtbank stelt verder vast dat de feitelijke gang van zaken op gespannen voet staat met het bepaalde in artikel 1, vierde lid, Awbi dat de toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden, nu de verbalisanten [..] en [..] op gezag van hun collega [..] hebben gehandeld.
De rechtbank kan dan ook niet anders concluderen dan dat hetgeen is gevolgd op het binnentreden onrechtmatig is.
Met een onrechtmatig binnentreden is de onrechtmatigheid van de bewaring nog niet gegeven, maar moet worden afgewogen in hoeverre eiser in zijn belangen is geschaad. Deze belangenafweging moet naar het oordeel van de rechtbank in eisers voordeel uitvallen. Het binnentreden van woningen zonder toestemming van de bewoner is aan strikte regels gebonden ter bescherming van een grondrecht. Dat betekent dat zorgvuldigheid is geboden bij het gebruiken van toestemming van de bewoner om binnen te treden. Door hierin niet zorgvuldig te handelen, schendt verweerder een essentieel deel van waarborgen die de Awbi biedt ter bescherming van eisers recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Bovendien is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder niet in staat was om te werken met een schriftelijke toestemmingsverklaring dan wel de gang van zaken rondom de toestemming eenduidig te relateren. Doordat papieren van eisers kamer zijn meegenomen die eiser wellicht in dit stadium nog niet had willen prijsgeven, is eiser ernstig in zijn belangen geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank prevaleert het belang van eiser bij opheffing van de bewaring boven het belang van verweerder bij het voortduren van de bewaring.
De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de beoordeling van hetgeen overigens door eiser is aangevoerd.
Gelet op het vorenstaande wordt het beroep gegrond verklaard. De maatregel van bewaring is vanaf 29 september 2009 onrechtmatig te achten.
Ingevolge artikel 106, eerste lid van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen. In verband hiermee stelt de rechtbank op grond van het vorenstaande vast dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van verweerder een schadevergoeding toe te kennen van € 105,= voor de dagen dat de maatregel in een politiecel ten uitvoer is gelegd en € 80,= voor de dagen dat de maatregel in een huis van bewaring ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat eiser een schadevergoeding van € 1.730 ,= toekomt.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,= (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding toe en kent aan eiser een schade¬vergoeding toe, groot € 1.730,00, ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,00, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gedaan door A.M. Schutte in tegenwoordigheid van Y.L.J. Damoiseaux als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2009.
w.g. Y. Damoiseaux w.g. A. Schutte
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.730,00 (zegge: eenduizendzevenhonderddertig Euro)
Aldus gedaan op 23 oktober 2009 door A. Schutte
Afschrift verzonden op: 23 oktober 2009
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt één week na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. In artikel 6:5 van de Awb is onder meer bepaald dat bij het beroepschrift een afschrift van de uitspraak moet worden overgelegd. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.