Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 5 november 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 348061 / KG ZA 09-1257 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S.N.W. van Dam-Ouwens te Aerdenhout,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 oktober 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser is bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 8 oktober 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, wegens overtreding van de artikelen 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Als bijzondere voorwaarde heeft het gerechtshof gedurende de proeftijd een verplicht reclasseringscontract aan eiser opgelegd. Dit arrest is onherroepelijk geworden.
1.2. Op 21 april 2008 is de tenuitvoerlegging van de aan eiser opgelegde straf aangevangen. Op 4 november 2008 is eiser uit de Penititentiaire Inrichting te Alphen aan den Rijn ontslagen.
1.3. Eiser is nadien bij zijn huidige echtgenote gaan wonen en heeft met haar het gezag over drie en de zorg over vier van haar kinderen in de leeftijd van 5 tot 19 jaar. Eiser heeft sinds 10 februari 2009 een aanstelling als verkeersregelaar bij [bedrijf] te [P], waar hij laatstelijk 40 uur per week werkzaam was als teamleider.
1.4. Bij brief van 20 februari 2009 is door het Landelijk Coördinatiepunt Arrestatiebevelen (LCA) aan eiser meegedeeld dat hij de door het gerechtshof opgelegde straf nog niet volledig heeft uitgezeten. Het LCA bericht eiser dat er bij het aanleveren van de strafgegevens van het gerechtshof een foutieve aftrek van voorarrest is doorgegeven van 289, terwijl dit 10 dagen blijken te zijn. De restantstraf bedraagt volgens het LCA thans nog 513 dagen bruto, zonder vervroegde invrijheidstelling. Het LCA roept eiser op zich te melden op 24 maart 2009 en maakt zijn “excuses voor het ongemak”.
1.5. Op 3 maart 2009 heeft eiser een gratieverzoek ingediend en heeft hij tevens verzocht om hangende het gratieverzoek de tenuitvoerlegging op te schorten. Het gratieverzoek is aangevuld bij brief van 17 maart 2009.
1.6. Eiser heeft bij de voorzieningenrechter te Haarlem een kort geding procedure aangespannen, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het restant van de aan hem opgelegde gevangenisstraf, totdat op het gratieverzoek onherroepelijk is beslist. De voorzieningenrechter te Haarlem heeft de vordering van eiser bij vonnis van 23 maart 2009 toegewezen en de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf geschorst.
1.7. Op 30 maart 2009 heeft de advocaat-generaal in het ressort Amsterdam namens het openbaar ministerie afwijzend geadviseerd op het gratieverzoek van eiser. Daartoe overweegt de advocaat-generaal onder meer:
“Verzoeker grondt zijn verzoek op het feit dat hij abusievelijk op 4 november 2008 in vrijheid is gesteld, hetgeen aan Justitie te wijten is, en zijn persoonlijke omstandigheden, namelijk een baan. Sinds 10 februari jl. werkt hij als verkeersregelaar op basis van een nul-uren-contract.
Hoewel het uitermate vervelend is voor verzoeker dat hij abusievelijk te vroeg in vrijheid is gesteld, meen ik dat gezien het strafrestant van bruto 513 dagen gevangenisstraf, de abusievelijke invrijheidstelling, alsmede de aangevoerde persoonlijke omstandigheden, niet zijn aan te merken als een omstandigheid in de zin van artikel 2 onder a Gratiewet.”
1.8. Bij brief van 21 april 2009 heeft de voorzitter van de behandelend strafkamer namens het gerechtshof te Amsterdam geadviseerd het gratieverzoek van eiser toe te wijzen en de resterende gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. Daartoe overweegt de voorzitter
– voor zover van belang – als volgt:
“Het hof overweegt hierbij dat de omstandigheden van de veroordeelde sedert het wijzen van voormeld arrest zodanig gewijzigd lijken te zijn, dat deze gratie modaliteit overwogen kan worden. Er lijkt sprake van een stabiele nieuwe situatie waarin een nieuwe levenspartner hulp en steun biedt. De veroordeelde heeft, naar onbetwist vaststaat regulier werk als verkeersregelaar, waarop – onder verwijzing naar het Aanstellingsbesluit van 5 maart 2009 – mede door de Korpschef toezicht wordt gehouden. Voorts heeft hij een vaste woon- en verblijfplaats waar hij ook met zijn nieuwe gezin staat ingeschreven.
De behandelend GZ-psycholoog acht – bij brief van 27 maart 2009 – voortzetting van de behandeling in de Waag nog steeds geïndiceerd, die uit een detentiesituatie minder eenvoudig te organiseren is en welk type behandeling in een intramurale setting lastig te realiseren lijkt te zijn. Zou verzoeker thans nog de onvoorwaardelijke gevangenisstraf ondergaan, dan zou hij – redelijkerwijs – in aanmerking komen voor de fase van het open kamp (BBI). Een werkstraf komt het hof bij die omstandigheden als een passend vervolg daarop voor. Voorts is van nieuwe justitie contacten niet is gebleken. Wel zal moeten worden toegezien dat de verzoeker zich houdt aan de verplichtingen die de reclassering hem tijdens de proeftijd oplegt en alle contacten van welke aard ook met [X] mijdt.
Daarbij voegt zich de aan de Staat toe te rekenen omstandigheid (…) dat de verzoeker reeds op 4 november 2008 – tot zijn verbazing en na, naar eigen zeggen, herhaaldelijk de bevoegde autoriteiten hierop te hebben gewezen – op vrije voeten is gesteld. Deze gebeurtenis kan niet anders worden beschouwd als een ernstige misslag, die de voortzetting van de tenuitvoerlegging van het restant van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf zeker niet voor de hand doet liggen en moeilijk ten bezware van de verzoeker behoort te komen.
Bij deze stand van zaken is aannemelijk geworden dat met de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid meer wordt gediend.”
1.9. Bij brief van 15 mei 2009 heeft de Minister van Justitie (hierna: de minister) de Koningin verzocht hem te machtigen het gratieverzoek af te wijzen. Deze machtiging is bij brief van 25 mei 2009 aan de minister verstrekt.
1.10. Bij brief van 9 juni 2009 is door de minister aan eiser meegedeeld dat het gratieverzoek wordt afgewezen. In die brief is – voor zover van belang – aan eiser het navolgende meegedeeld:
“De advocaat-generaal heeft afwijzend geadviseerd. Hoewel het vervelend is dat u te vroeg in vrijheid bent gesteld, is de advocaat-generaal van mening dat gelet op het nog te ondergane restant van de straf, de abusievelijke invrijheidstelling, alsmede de in het gratieverzoek aangevoerde persoonlijke omstandigheden, niet zijn aan te merken als een omstandigheid in de zin van artikel 2 onder a van de Gratiewet.
Het gerechtshof adviseert gelet op de aangevoerde omstandigheden en het feit dat u abusievelijk eerder in vrijheid bent gesteld positief. Het gerechtshof adviseert dan ook dat de tijd die u tot uw vermoedelijke invrijheidstelling in detentie zou verblijven omgezet wordt in een werkstraf voor de duur van honderdenvijftig uren.
Op grond van de adviezen kom ik tot de volgende conclusie. In tegenstelling tot hetgeen het gerechtshof adviseert, ben ik met de advocaat-generaal van oordeel dat een situatie als bedoeld in artikel 2, onder a van de Gratiewet zich niet voordoet. Ik acht de verdere tenuitvoerlegging, mede gelet op de ernst en de aard van de door u gepleegde strafbare feiten, van de gevangenisstraf nuttig en noodzakelijk.”
1.11. Op 13 augustus 2009 is door Reclassering Nederland een adviesrapport uitgebracht inzake het verplichte contact dat Reclassering Nederland met eiser heeft. Reclassering Nederland vermeldt dat zij haar informatie baseert op periodieke gesprekken met eiser en zijn echtgenote, contacten met de wijkagent en met De Waag en de GGD, een afschrift van een tweetal rapportages van jeugdzorg en een werkgeversverklaring. Namens Reclassering Nederland wordt hierin bepleit de gevangenisstraf van eiser om te zetten in een straf waarbij eiser zijn aandeel in het gezin kan voortzetten.
1.12. Op 31 augustus 2009 heeft eiser een nieuw gratieverzoek ingediend en verzocht in afwachting van de beslissing daarop de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de gevangenisstraf op te schorten.
1.13. Eiser is bij brief van 15 september 2009 opgeroepen om zich op 15 oktober 2009 te melden voor tenuitvoerlegging van de resterende gevangenisstraf.
1.14. Bij brief van 17 september 2009 heeft de minister aan eiser meegedeeld dat het verzoek tot opschorting van de gevangenisstraf wordt afgewezen. Op het laatste gratieverzoek is nog niet beslist.
1.15. Eiser is sinds 15 oktober 2009 gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [Q].
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eiser vordert bij inleidende dagvaarding – zakelijk weergegeven – te bepalen dat de tenuitvoerlegging van het restant van de straf die eiser nog dient te ondergaan zal worden opgeschort totdat op het gratieverzoek is beslist.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Eiser heeft op 31 augustus 2009 wederom een gratieverzoek ingediend wegens gewijzigde omstandigheden. Eiser heeft thans een vaste baan, zijn vrouw is weer aan het werk en de rust is wedergekeerd in het gezin. Zowel Reclassering Nederland, als de wijkagent en de zorgcoördinator Jeugd en MPG van de GGD Kennemerland achten het in het belang van het gezin dat een eventuele detentie van eiser wordt omgezet in een taakstraf, gelijk het gerechtshof te Amsterdam heeft geadviseerd. Daarbij komt dat De Waag zich niet achter de diagnose pedofilie kan scharen, omdat eiser geen specifieke voorkeur heeft voor minderjarige kinderen en een bevredigende seksuele relatie kan aangaan en onderhouden met volwassen vrouwen. Eiser is onmisbaar in het gezin, omdat hij vaak de zorgtaken van zijn echtgenote overneemt en het gezin financieel onderhoudt. Gedaagde heeft een fout gemaakt bij het voortijdige ontslag van eiser uit detentie. Het strafvorderlijk belang bij het uitzitten van de gevangenisstraf ontbreekt en voor zover daarvan al sprake zou zijn, valt dit in het niet bij het leed dat het gezin van eiser wordt toegebracht door zijn afwezigheid. Het belang van eiser bij omzetting in een taakstraf weegt dan ook zwaarder dan het strafvorderlijk belang. Het is niet zeker dat het gratieverzoek zal worden afgewezen. Eiser heeft derhalve spoedeisend belang bij de ingestelde vordering.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Mede gelet op het feit dat eiser thans gedetineerd is, verstaat de voorzieningenrechter de vordering van eiser aldus dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf wordt geschorst totdat op het laatste gratieverzoek is beslist.
3.2. Vast staat dat eiser ten gevolge van een door gedaagde gemaakte fout te vroeg is ontslagen uit detentie en dat eiser hierop ten tijde van die vrijlating ook heeft gewezen. Met gedaagde is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit uiterst ongelukkig te noemen is. Hoewel de voorzieningenrechter verder van mening is dat gedaagde in deze zeer onzorgvuldig heeft gehandeld en het gevolg daarvan uiterst bezwaarlijk voor eiser is, kan dit op zichzelf niet leiden tot invrijheidstelling van eiser. Eiser was er immers van op de hoogte dat hij de hem opgelegde straf nog niet volledig had uitgezeten. Hij heeft er derhalve niet in redelijkheid op mogen vertrouwen dat de restantstraf niet meer niet meer ten uitvoer zou worden gelegd. De op zich gerechtvaardigde gevangenisstraf wordt daarmee niet onrechtmatig.
3.3. Aan de orde is dan de vraag of gedaagde terecht geen schorsende werking aan het door eiser ingediende gratieverzoek heeft toegekend. Indien de verzoeker tot gratie zich reeds in detentie bevindt kan de minister op grond van het bepaalde in artikel 559a lid 2 Sv (alsnog) de tenuitvoerlegging van de hechtenis schorsen. Daartoe bestaat slechts aanleiding indien het hoogst waarschijnlijk is dat het gratieverzoek zal worden ingewilligd.
3.4. Op grond van artikel 2 van de Gratiewet kan gratie worden verleend:
a) op grond van enige omstandigheid, waarmee de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, als zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend was geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan, dan wel
b) indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.
3.5. De advocaat-generaal heeft geadviseerd het eerste gratieverzoek af te wijzen. De advocaat- generaal meende dat de abusievelijke invrijheidstelling en de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet zijn aan te merken als een omstandigheid als bedoeld in artikel 2 sub a van de Gratiewet. De voorzitter van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam daarentegen heeft geadviseerd het eerste gratieverzoek in te willigen, met dien verstande dat de resterende vrijheidsstraf dient te worden omgezet in een werkstraf. De voorzitter wees daarbij niet alleen op de gewijzigde gezinssituatie van eiser, zijn reguliere werk als verkeersregelaar, zijn vaste woon- en verblijfplaats en de problemen die ontstaan bij de behandeling door De Waag vanuit detentie, maar ook op de omstandigheid dat eiser zelf op de te vroege invrijheidstelling heeft gewezen. De voorzitter was van oordeel dat er sprake is van een situatie als genoemd in artikel 2 sub b van de Gratiewet.
3.6. De minister heeft – zoals volgt uit diens brief van 9 juni 2009, genoemd onder 1.10 - aan zijn beslissing ten grondslag gelegd dat zich geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 2 sub a van de Gratiewet en dat hij de verdere tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, gelet op de ernst en de aard van de gepleegde strafbare feiten, nuttig en noodzakelijk acht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de minister daarmee onvoldoende gemotiveerd waarom hij de in artikel 2 sub b van de Gratiewet genoemde grond niet aanwezig acht, zulks terwijl de voorzitter van het gerechtshof te Amsterdam daarop in zijn advies wèl uitvoerig was ingegaan. Ter terechtzitting heeft gedaagde in aanvulling hierop te kennen gegeven dat de minister zich persoonlijk met de onderhavige kwestie heeft ingelaten en om hem moverende redenen bewust een keuze heeft gemaakt tussen de twee uitgebrachte adviezen. De minister is volgens gedaagde van oordeel dat aan de vóór eiser pleitende argumenten minder gewicht toekomt dan aan het met de strafrechtstoepassing na te streven doel en heeft zijn beslissing daarop gegrond, aldus gedaagde.
3.7. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de thans door hem geschetste persoonlijke omstandigheden zodanig afwijken van de bij het vorige gratieverzoek aangevoerde persoonlijke situatie, dat een positieve beslissing op het aanhangige gratieverzoek mag worden verwacht op grond van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2 sub a van de Gratiewet. Mede gelet op de door gedaagde ter zitting gegeven toelichting op de inhoud en wijze van totstandkoming van de eerste gratiebeslissing, is evenmin aannemelijk geworden dat het door eiser 31 augustus 2009 ingediende gratieverzoek zal worden gehonoreerd op de in artikel 2 sub b van de Gratiewet bedoelde grond. De vordering van eiser dient dan ook te worden afgewezen.
3.8. Opmerking verdient nog wel – ten overvloede – dat de omstandigheid dat eiser thans gedetineerd is te [Q] in de gegeven (gezins)situatie uiterst onwenselijk is, aangezien dit de bezoekmogelijkheden ernstig beperkt. Gedaagde heeft ter terechtzitting aangegeven zich ervoor in te spannen dat de detentie meer in de buurt van het gezin kan plaatsvinden. De voorzieningenechter gaat ervan uit dat gedaagde die toezegging gestand doet.
3.9. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheid dat eiser, gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken, door toedoen van de Staat ernstig in zijn belangen is geschaad aanleiding gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
- wijst de vordering van eiser af;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 1.150,25, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 262,-- aan griffierecht en € 72,25 aan dagvaardingskosten, welke kosten op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moeten worden betaald aan de griffier van deze rechtbank;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2009.