ECLI:NL:RBSGR:2009:BK2238

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/29192, 09/33044
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodzakelijke kosten voor contra-expertise leeftijdsonderzoek in asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 28 oktober 2009, wordt de aanvraag van eiser tot vergoeding van de kosten voor een contra-expertise leeftijdsonderzoek behandeld. Eiser, van Afghaanse nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend, waarbij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) een leeftijdsonderzoek had uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek gaven aan dat eiser ten minste 20 jaar oud was, wat eiser betwistte. Hij verzocht om vergoeding van de kosten voor een contra-expertise, maar deze aanvraag werd door verweerder afgewezen op de grond dat de kosten niet noodzakelijk waren in de zin van artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 2005.

De rechtbank oordeelt dat het standpunt van verweerder niet kan worden gevolgd. De rechter kan niet beoordelen of de bevindingen van het leeftijdsonderzoek juist zijn zonder een contra-expertise. De rechtbank stelt vast dat de rechter enkel kan toetsen of het rapport op een objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, maar niet of de medische conclusies correct zijn. Dit betekent dat een contra-expertise in beginsel noodzakelijk is om de juistheid van de resultaten van het leeftijdsonderzoek te betwisten.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om binnen één week een nieuw besluit te nemen, waarbij de kosten voor de contra-expertise in overweging moeten worden genomen. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de uitspraak op het beroep al is gedaan. Tot slot worden de proceskosten aan eiser vergoed, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09 / 29192 (beroep)
AWB 09 / 33044 (voorlopige voorziening)
V-nr: *
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter
in het geding tussen:
Eiser / verzoeker [naam], geboren [data] in 1988 of 1993, van Afghaanse nationaliteit, hierna: eiser,
gemachtigde: mr. R.S. Nandoe, advocaat te Alkmaar,
en:
het Bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder,
gemachtigde: mr. S.D.G. Willems en mr. C. ter Klooster, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 13 mei 2009 strekkende tot het vergoeden van de kosten van het laten verrichten van een contra-expertise leeftijdsonderzoek, afgewezen.
Op 12 augustus 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van 11 september 2009 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder te gebieden binnen twee dagen na de uitspraak op het beroep een nieuw besluit te nemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2009. Eiser is vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Leijen, die heeft waargenomen voor voornoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigden.
De voorzieningenrechter /rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel kunnen aan het COA taken, als bedoeld in het eerste lid, worden opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
2.2. Ingevolge artikel 12 van de Wet COA kunnen regels worden gesteld met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen, als bedoeld in
artikel 3 voornoemd. Krachtens artikel 12 is, voor zover thans relevant, de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 2005 vastgesteld.
2.3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Rva 2005, draagt het COA zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 bepaalt dat de opvang betaling van buitengewone kosten omvat.
2.4. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een vreemdeling een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten als bedoeld in artikel 9, eerste lid aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt. Onder buitengewone kosten worden blijkens het tweede lid van die bepaling verstaan noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald. Buitengewone kosten worden ingevolge het derde lid van artikel 17 slechts betaald voor zover vooraf door het COA aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming. De toestemming wordt blijkens het vierde lid van artikel 17 verleend, voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
2.5. Eiser heeft verweerder verzocht om een vergoeding voor het laten uitvoeren van een contra-expertise leeftijdsonderzoek. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Eiser heeft bij zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij minderjarig is. De Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) heeft daarop een leeftijdsonderzoek laten uitvoeren. De conclusies van dit leeftijdsonderzoek luiden dat de sleutelbeenderen van eiser uitgerijpt zijn en eiser dus ten minste 20 jaar oud is. Eiser wil in het beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag een contra-expertise overleggen om de conclusies van het leeftijdsonderzoek te weerleggen.
2.6. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag om vergoeding voor een contra-expertise leeftijdsonderzoek afgewezen omdat deze kosten niet noodzakelijk zijn in de zin van artikel 17 van de Rva 2005. Verweerder vindt deze kosten niet noodzakelijk omdat de onderzoeksresultaten van een leeftijdsonderzoek vastgestelde feiten betreffen. Het onderzoek is met de vereiste zorgvuldigheid verricht en met de waarborgen omkleed zoals vastgelegd in IND-werkinstructie nr. 270A. Volgens verweerder kan de rechter die het asielberoep beoordeelt, zonder dat een contra-expertise is ingediend, toetsen of het onderzoek juist is verricht, of de vastgestelde feiten op de juiste wijze tot stand zijn gekomen en of uit die vastgestelde feiten de juiste conclusie is getrokken.
Indien de rechter die het asielberoep beoordeelt het eens is met eiser, zal de IND het onderzoek opnieuw moeten laten verrichten.
2.7. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de kosten van een contra-expertise wel degelijk noodzakelijk zijn. De rechter is geen medicus en kan daardoor niet beoordelen of de bevindingen die in het onderzoeksrapport als feiten worden gepresenteerd, ook op de juiste wijze zijn vastgesteld (bijvoorbeeld of de foto’s op de juiste manier zijn gemaakt) en of uit die feiten de juiste conclusie is getrokken. Het enkel maken van kritische kanttekeningen bij de onderzoeksresultaten van het leeftijdsonderzoek is onvoldoende om de onderzoeksresultaten gemotiveerd te betwisten, aldus eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8. Bij een leeftijdsonderzoek kunnen fouten worden gemaakt. Verweerder heeft dat niet ontkend. Volgens verweerder kan de rechter echter zonder dat een contra-expertise is ingediend, beoordelen of er fouten zijn gemaakt. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet. De rechter kan enkel beoordelen of het rapport van het leeftijdsonderzoek op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. De rechter is geen medicus en kan dus bijvoorbeeld niet beoordelen of de röntgenfoto’s op de juiste wijze zijn gemaakt en of uit deze foto’s de juiste conclusie is getrokken. Uit bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat indien het rapport van het leeftijdsonderzoek op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van het rapport tenzij er concrete aanknopingspunten zijn om aan de juistheid van het rapport te twijfelen. Eiser heeft onder verwijzing naar deze jurisprudentie terecht betoogd dat hij in het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag dan ook niet kan volstaan met het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de resultaten van het leeftijdsonderzoek. Het inbrengen van een contra-expertise is in beginsel derhalve de enige wijze waarop de juistheid van de resultaten van een leeftijdsonderzoek betwist kan worden (vgl.: rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda, 29 november 2007, LJN: BC104 en rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, 7 januari 2008, AWB 07/47597).
2.9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom de kosten van een contra-expertise leeftijdsonderzoek geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 17 van de Rva 2005. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
2.10. De rechtbank ziet zich thans, mede gelet op het in het bestuursprocesrecht steeds belangrijker wordende doel van finale geschilbeslechting, geplaatst voor de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand dienen te worden gelaten op basis van hetgeen verweerder bij verweerschrift heeft overwogen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Redengevend voor dit oordeel is het volgende.
2.11. Bij verweerschrift heeft verweerder overwogen dat het inbrengen van een rapport met een contra-expertise na de besluitvorming, dus in de beroepsfase van de asielprocedure, te laat is en dat de kosten van het laten uitvoeren van een contra-expertise leeftijdsonderzoek ook om die reden geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 17 van de Rva 2005.
2.12. De rechtbank is met eiser van oordeel dat ook dit standpunt van verweerder niet kan worden gevolgd. Het standpunt van verweerder is ten eerste niet in overeenstemming met de vaste jurisprudentie van de Afdeling. Volgens deze jurisprudentie dient een rapport met een contra-expertise in beginsel in het kader van de besluitvorming te worden overgelegd. Indien het echter als gevolg van niet aan de vreemdeling toe te rekenen omstandigheden niet in het kader van de besluitvorming kan worden overgelegd, kan het in rechte bij de beoordeling worden betrokken (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2009/200805938/1).
Daarnaast heeft eiser terecht gewezen op de door de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 24 juni 2008 (TK 29344, nr 67) aangekondigde wijziging van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het beleid van de IND om vooruitlopend op de wijziging van dit artikel soepeler met in de beroepsfase aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden om te gaan. Dit nieuwe beleid van de IND is inmiddels neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2009/13, in werking getreden op 16 juli 2009. Voor zover van belang, bepaalt het WBV 2009/13:
“De IND houdt in de beroepsfase rekening met alle door de asielzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden en wijzigingen van beleid, voor zover deze relevant zijn voor de beoordeling van de afwijzing van de asielaanvraag. (…) Waar nodig zal door de IND een nader onderzoek worden ingesteld, zal het bestreden besluit worden ingetrokken en een nieuw besluit worden genomen, of zal in het (aanvullend) verweerschrift of ter zitting op de nieuwe feiten en omstandigheden of de beleidswijziging worden ingegaan. Het vorenstaande houdt in dat de IND ook feiten en omstandigheden die vóór het bestreden besluit hebben plaatsgevonden, maar eerst in de beroepsfase worden aangevoerd of gedocumenteerd, in deze beoordeling zal betrekken.”
Ook gelet op dit nieuwe beleid van de IND is het standpunt van verweerder dat het overleggen van een contra-expertise in beroep te laat is onhoudbaar.
2.13. Verweerder heeft bij verweerschrift voorts nog betoogd dat de kosten van de contra-expertise ook niet noodzakelijk zijn omdat niet duidelijk is in hoeverre het door eiser uit te laten voeren onderzoek anders zal zijn dan het onderzoek dat de IND heeft laten verrichten en dus te betwijfelen is of de contra-expertise toegevoegde waarde heeft. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat ook dit geen deugdelijke motivering is voor het genomen besluit. Of de contra-expertise een ander resultaat zal hebben en dus toegevoegde waarde heeft, zal immers pas duidelijk zijn nadat het onderzoek is verricht.
2.14. Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder daarvoor een termijn van één week geven, aangezien de zitting in het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag staat gepland op 10 november 2009 en eiser het rapport van de contra-expertise in beginsel tien dagen voorafgaand aan de zitting dient te hebben overgelegd. Een termijn van twee dagen, zoals door eiser verzocht, acht de rechtbank niet redelijk, want voor verweerder niet werkbaar.
2.15. De rechtbank geeft eiser in overweging dat het tot de mogelijkheden behoort om contact op te nemen met de zittingsplaats die het asielberoep behandelt, alsmede met verweerder in de asielzaak, en een verzoek te doen om een uitzondering op de termijn van tien dagen voor het overleggen van stukken te maken dan wel om verplaatsing van de zitting naar een latere datum.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
2.16. De gevraagde voorziening strekt er toe verweerder te gebieden binnen twee dagen na de uitspraak op het beroep een nieuw besluit te nemen. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist en daarbij reeds een termijn heeft bepaald waarbinnen verweerder een nieuw besluit dient te nemen.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
2.17. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroep/verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen reden om zowel voor het beroepschrift als het verzoekschrift een punt toe te kennen aangezien de inhoud van beide stukken gelijk is.
3. Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09 / 29192,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen één week na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09 / 33044,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W. de Jong-Koops, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
28 oktober 2009.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc.: COH
Coll.:
D: B
VK
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.