ECLI:NL:RBSGR:2009:BK3723

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-753105-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag in relationele sfeer met ernstige gevolgen voor nabestaanden

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 november 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft op 18 december 2008 in Leiden het leven van het slachtoffer, met wie hij een problematische relatie had, ontnomen door hem met een mes meerdere keren te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op basis van camerabeelden en zendmastgegevens voldoende gelegenheid had om het misdrijf te plegen. De verdachte heeft tijdens het proces ontkend schuldig te zijn, maar zijn verklaringen waren inconsistent en niet geloofwaardig. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het ernstige leed voor de nabestaanden en de schok voor de rechtsorde meegewogen. De zaak benadrukt de impact van geweld in de relationele sfeer en de noodzaak van een stevige straf voor dergelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/753105-09
Datum uitspraak: 18 november 2009
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedatum] 1973,
[adres]
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 mei 2009, 26 augustus 2009 en 4 november 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Kallen en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. H.S.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2008 te Leiden opzettelijk en met voorbedachten
rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een
mes, althans een scherp(randig) en/of klievend/snijdend en/of perforerend
voorwerp meermalen, althans eenmaal gestoken in de borst, althans het lichaam
van die [slachtoffer] en/of met een briefopener, althans een (niet scherprandig)
puntig perforerend voorwerp, meermalen, althans eenmaal gestoken in de borst,
althans het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is
overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 december 2008 te Leiden opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
met een mes, althans een scherp(randig) en/of klievend/snijdend en/of
perforerend voorwerp meermalen, althans eenmaal gestoken in de borst, althans
het lichaam van die [slachtoffer] en/of met een briefopener, althans een (niet
scherprandig) puntig perforerend voorwerp, meermalen, althans eenmaal gestoken
in de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd
en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal,
althans verduistering, van een bankpas en/of de inhoud van een portemonnee
en/of drie, althans een of meer schilderij(en), en welke doodslag werd
gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 december 2008 te Leiden opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
met een mes, althans een scherp(randig) en/of klievend/snijdend en/of
perforerend voorwerp meermalen, althans eenmaal gestoken in de borst, althans
het lichaam van die [slachtoffer] en/of met een briefopener, althans een (niet
scherprandig) puntig perforerend voorwerp, meermalen, althans eenmaal gestoken
in de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
3. Het bewijs1
3.1 Vaststaande feiten
Op donderdag 18 december 2008 omstreeks 13.30 uur werd door verdachte het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in diens woning aan de [adres] te Leiden. Na deze ontdekking belde verdachte om 13.35 uur met het alarmnummer 112. (2) De ter plaatse gekomen opsporingsambtenaren en ambulancemedewerkers hebben nog geprobeerd [slachtoffer] te reanimeren, maar dit mocht niet meer baten. Tijdens het reanimeren constateerde een van de ambulancemedewerkers dat het slachtoffer drie steekwonden had in de hartstreek. (3) Hij vermoedde daarbij dat de steekwonden binnen drie kwartier waren toegebracht.(4) De rechtbank begrijpt dit als: binnen drie kwartier voorafgaand aan het aantreffen van het slachtoffer door deze getuige.
Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer werd vastgesteld dat het intreden van de dood is veroorzaakt door weefselschade en orgaanfunctieverlies in combinatie met bloedverlies, opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld aan de borst.(5)
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 18 december 2008 te Leiden [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte voor het feit onder primair en subsidiair zal vrijspreken en wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit - doodslag - heeft begaan.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het feit onder primair, subsidiair dan wel onder meer subsidiair. Verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Op 16 februari 2009 werd verdachte aangehouden op verdenking van de moord op [slachtoffer]. Vervolgens werd hij in het kader van zijn voorlopige hechtenis geplaatst in het huis van bewaring te Scheveningen. Hij heeft tot 13 maart 2009 in zogeheten beperkingen gezeten. In het huis van bewaring heeft verdachte contact gehad met een medegedetineerde, [A.] Deze heeft het volgende verklaard. Hij heeft ongeveer een week nadat de beperkingen van verdachte waren beëindigd, met verdachte gesproken over de zaak waarvoor verdachte vast zat. Op de vraag van [A.] hoe het slachtoffer zou zijn overleden, gaf verdachte als antwoord: "Ik heb hem doodgestoken."(6) Verdachte leek geschrokken toen hij die zin had uitgesproken. Later kwam verdachte naar de cel van [A.] om hem te vragen het niet aan iemand anders te vertellen. Na ongeveer een week kwam verdachte wederom bij [A.] om te vertellen dat zijn kleren in beslag waren genomen. Hij vroeg [A.] waarvoor dat zou kunnen zijn. [A.] zei hem dat dat voor sporenonderzoek moest zijn. Vervolgens vertelde verdachte dat er bloedspetters van [slachtoffer] op zijn jas zaten (7); daarbij gebaarde hij een beetje over zijn borst vanaf de onderkant van het borstbeen naar beneden. Verdachte zei daarbij dat hij de jas vijf of zes keer had gewassen(8)
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van getuige [A.] niet betrouwbaar is. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hierover als volgt.
Op 28 maart 2009 heeft [B.], een goede vriend van het slachtoffer, contact gezocht met de familierechercheur van het team grootschalige opsporing dat in verband met deze zaak is geformeerd. [B.] meldde dat hij op 27 maart 2009 van zijn collega [C.] had gehoord dat [A.] aan zijn vriendin had verteld dat verdachte tegen hem gezegd: "Ik heb 'm neergestoken" .(9) [C.] is de partner van de oom van [A.]'s vriendin.
De verklaring van [A.] is dus via zijn vriendin, haar oom en diens partner bij [B.] terechtgekomen en via hem bij de politie. Dat [A.] niet zelf naar de politie is gegaan met zijn verklaring doet niets af aan zijn betrouwbaarheid. [A.] is vervolgens door de politie verhoord. Tevens heeft hij zijn verklaring als getuige herhaald bij de rechter-commissaris. In beide verhoren heeft [A.] consistent verklaard. Voor de bewijsvoering gaat de rechtbank alleen uit van de verklaring van [A.]. Dat zijn vriendin, haar oom en diens partner op onderdelen afwijkend verklaren over wat [A.] zou hebben gezegd, doet niet af aan de eerder vastgestelde consistentie en betrouwbaarheid van de getuige zelf en zijn verklaring.
Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [A.] draagt ook nog het volgende bij. De rechtbank stelt vast dat de wetenschap van [A.] omtrent de manier waarop het slachtoffer om het leven is gekomen en de eventuele kledingsporen rechtstreeks bij verdachte vandaan moet komen. Dat is zogeheten daderwetenschap. Door de verdediging is gesteld, dat [A.] het voorgeleidingsdossier van verdachte stiekem moet hebben ingezien en daaruit deze kennis moet hebben opgedaan. Ter terechtzitting van 4 november 2009 heeft verdachte echter verklaard, dat hij het voorgeleidingsdossier niet in zijn cel heeft gehad.(10) Mocht dit niettemin toch het geval zijn geweest, dan kan uit de vordering tot inbewaringstelling niet zijn gebleken op welke wijze het slachtoffer om het leven is gebracht, omdat daarin slechts de algemene aanduiding "geweld toegepast" voorkomt. Dat het slachtoffer zou zijn gestoken, blijkt dus niet uit deze vordering en is slechts indirect af te leiden uit de stukken van het voorgeleidingsdossier. Voorts werd pas door een NFI-rapport van 16 april 2009 bekend dat er bloedsporen van het slachtoffer zijn aangetroffen op een jack van verdachte. Tijdens het eerste verhoor op 18 december 2008 droeg verdachte een kort zwart jack. (11) Hij heeft dit in het verhoor bevestigd. (12) Uit onderzoek aan een in de woning van verdachte in beslag genomen zwart jack (13) is gebleken dat er bloedsporen van het slachtoffer zijn aangetroffen op de linkermouw (spoornummer AAAQ3028NL) net boven het manchet. (14) Uit de hiervoor genoemde data betreffende het einde van verdachtes beperkingen (13 maart 2009) en het moment waarop [B.] met de politie belde (28 maart 2009), alsmede de verklaring van [A.], dat de bewuste gesprekken ongeveer één en twee weken na het einde van de beperkingen van verdachte plaatsvonden, blijkt dat tijdstippen waarop [A.] met verdachte heeft gesproken over de toedracht van het misdrijf en de in beslag genomen kleding waarop mogelijk sporen zouden zijn te vinden, vóór 16 april 2009 liggen. (15) De rechtbank acht het daarom ondenkbaar dat [A.] op een andere wijze dan via verdachte aan deze daderwetenschap is gekomen. Vanwege het vorenstaande acht de rechtbank het tenslotte onaannemelijk dat [A.] door derden is geïnstrueerd tot het creëren van voor verdachte belastende verklaringen.
Uit het dossier komen geen aanwijzingen naar voren dat [A.] uit zou zijn op enig voordeel met deze belastende verklaring. Hij heeft er juist nadeel van ondervonden: tegen zijn wens in werd hij niet in het huis van bewaring in [plaats 1] geplaatst (omdat verdachte daar al heen ging) maar in het huis van bewaring in [plaats 2], waardoor hij minder bezoek kon krijgen. [A.] was bovendien bang dat hij binnen het huis van bewaring bekend zou komen te staan als een verrader en hij was bepaald niet gerust op de reactie van verdachte. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat er enig eigenbelang ten grondslag zou liggen aan de belastende verklaring van [A.]. Het gegeven dat het slachtoffer in 2001 is opgelicht door de broer van [A.] beschouwt zij als toeval.
Uit nader onderzoek aan het in de woning van verdachte in beslag genomen zwarte jack (16) is gebleken dat er ook bloedsporen van het slachtoffer zijn aangetroffen op de binnenvoering links in het voorpand (bemonstering AAAY3576NL#1 en AAAY3576NL#2). (17) Tevens hebben forensische opsporingsambtenaren geconstateerd dat er meerdere bloedspatjes op de mouw van dit jack zaten, die qua afmeting en vorm overeenkwamen met de bloedspatjes in de hal van de woning waar [slachtoffer] lag. (18) Volgens de forensische opsporings-ambtenaren is het onwaarschijnlijk dat de bloedsporen op het jack van verdachte zijn veroorzaakt door het verplaatsen of aanraken van het vloerkleed, dat ten tijde van de reanimatie onder het slachtoffer vandaan werd gehaald en in de woonkamer werd neergelegd, gezien het feit dat in de woonkamer geen bloedspatten werden aangetroffen. (19) Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer, nadat hij hem in de hal van de woning had aangetroffen, niet heeft aangeraakt. (20) De rechtbank acht het gezien de conclusies van de forensische opsporingsambtenaren niet aannemelijk dat dergelijke bloedsporen kunnen zijn ontstaan doordat verdachte zijn jack op enig moment aan het slachtoffer heeft uitgeleend.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanlevering van de stukken van overtuiging aan het NFI, daar waar het gaat om het uitgeknipte stukje gebreide boord van de linker mouw (AAAY3575NL) en het uitgeknipte stukje voering van de binnenkant van het jack (AAAY3576NL), niet volgens de regels is verlopen. Volgens de verdediging dienen de bevindingen met betrekking tot het onderzoek aan deze stukken daarom van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank constateert dat de afzonderlijke DNA-enveloppen niet correct waren afgesloten en dat het stukje mouw zelfs is zoek geraakt. Dit is een kwalijke gang van zaken. Bemonstering AAAY3575NL kon door het NFI niet onderzocht worden. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk gemaakt dat de uitslag van het NFI voor wat betreft bemonsteringen AAAY3576NL#1 en AAAY3576NL#2 negatief beïnvloed is door middel van bijvoorbeeld contaminatie. De bevindingen van het NFI komen bovendien op essentiële punten overeen met de verklaring van [A.]. De rechtbank verwerpt dit verweer en zal het deskundigenrapport met betrekking tot bemonstering AAAY3576NL#1 en AAAY3576NL#2 niet uitsluiten van het bewijs.
De verdediging heeft tevens bepleit dat de forensische opsporingsambtenaren die het bloedspoorpatroononderzoek met betrekking tot de bloedspatjes op de mouw van het jack hebben verricht, niet voldoende gekwalificeerd waren om dit onderzoek te verrichten en dat daarom dit onderzoek van het bewijs moet worden uitgesloten. De rechtbank acht dit standpunt onvoldoende onderbouwd en verwerpt dit verweer. Bij twijfel aan de juistheid van het sporenonderzoek had de verdediging in een eerder stadium van het onderzoek zelf stappen kunnen en moeten nemen om de juistheid van de uitkomsten van dit bloedspoorpatroononderzoek te verifiëren. De rechtbank ziet geen reden tot twijfel aan de deskundigheid van de betreffende functionarissen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Uit camerabeelden blijkt dat verdachte vóór 12.16 uur van huis moet zijn vertrokken.(21) Zendmastgegevens tonen aan dat verdachte rond 12.47 uur in de buurt van de woning van verdachte is geweest.(22)Tevens blijkt uit andere camerabeelden dat verdachte om 13.12 uur vlak bij de winkel Wines & More was (23) waar hij inkopen heeft gedaan en om 13.23 uur voor de Rabobank is langs gefietst richting Korevaarstraat.(24) Om 13.35 uur heeft verdachte bij de woning van het slachtoffer met 112 gebeld. Anders dan de verdediging heeft bepleit, ziet de rechtbank geen enkele reden om aan de juistheid van deze tijdstippen te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte in de periode tussen 12.16 uur en 13.12 uur voldoende tijd gehad om naar de woning van het slachtoffer te fietsen, het slachtoffer van het leven te beroven, de woning eruit te laten zien alsof er sprake is geweest van een roofmoord, in de buurt van de woning te bellen naar een vriend en zich te ontdoen van de wapens en de vermiste spullen. Verdachte heeft tot op heden geen plausibele verklaring gegeven over waar hij in deze periode is geweest en wat hij in dit tijdsbestek heeft gedaan. Hij heeft aanvankelijk verklaard dat hij om iets na 13 uur van huis is vertrokken en dat hij dat wist omdat hij immers een afspraak had met het slachtoffer en thuis een wekker heeft. (25) Toen hem werd voorgehouden dat uit de camerabeelden op de Spanjaardsbrug blijkt, dat hij veel eerder vertrokken moet zijn, zei hij dat hij zich vergist had. Ter zitting stelde verdachte, dat de politie dit tijdstip verkeerd had opgeschreven. (26) Vervolgens heeft verdachte ook ter zitting volgehouden, dat hij in de betreffende periode weer naar huis terug is gefietst (27), wat gezien de camerabeelden op de brug niet mogelijk is. Verdachte fietste immers in een tijdsbestek van enkele minuten eerst richting centrum, toen weer terug en vervolgens weer richting centrum. Ter zitting heeft verdachte voorts verklaard, dat hij na de aankoop bij Wines & More nog naar het park is geweest, een loempia heeft gegeten en de vogels heeft gevoerd. Ook dit is gezien het korte tijdsbestek tussen verdachtes vertrek daarvandaan en zijn aankomst bij de woning van het slachtoffer niet mogelijk. Al met al verklaart verdachte niet de waarheid over deze cruciale periode.
Daar komt bij, dat verdachte geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij in zijn telefoongesprek met het alarmnummer 112 heeft gezegd: "Hij ligt op de grond. En helemaal in.. in.. helemaal bloed.." (28) terwijl er vóór het reanimeren geen bloed rondom het slachtoffer zichtbaar was (29) en verdachte, zoals reeds vermeld, zegt het slachtoffer niet te hebben aangeraakt.
De rechtbank heeft gezien het vorenstaande ook de overtuiging dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Aan die overtuiging draagt bij, dat verdachte ziekelijk jaloers was op alle vrienden en andere contacten van [slachtoffer]. Verdachte en [slachtoffer] hadden sinds 2007 een relatie. Op 25 juli 2008 is de politie aan de deur geweest naar aanleiding van een ruzie, omdat verdachte [slachtoffer] verdacht van vreemdgaan. (30) [slachtoffer] heeft daarbij te kennen gegeven dat verdachte niet meer bij hem langs mocht komen. Op 29 juli 2008 heeft verdachte in zijn polsen gesneden toen een poging het weer goed te maken met [slachtoffer] op niets uitliep. Op 22 september 2008 heeft [slachtoffer] zich bij de politie gemeld en heeft zich beklaagd over verdachte, die erg jaloers was en hem volgde. Waar [slachtoffer] naar toe ging, trof hij verdachte aan (31). Verdachte is vervolgens uitgenodigd op het politiebureau. Hij begreep niet dat alles nu zomaar voorbij was en maakte een wat wanhopige indruk.
Dat verdachte het slachtoffer nauwlettend in de gaten hield, blijkt onder meer uit de verklaring van getuige [D.] die zegt dat zij verdachte regelmatig om de flat van het slachtoffer zag struinen (32) en hem heeft horen zeggen: "ik vermoord hem echt als hij het nog een keer doet" (33) alsmede uit de verklaringen van de getuige [E.] betreffende een incident op 1 december 2008 (34), waarbij verdachte hem wegjoeg bij de deur van het slachtoffer. De getuige [F] (35) heeft vermeld dat verdachte met de fiets naar de flat van het slachtoffer ging om te kijken of die geen bezoek kreeg van andere mannen. Dat was een soort zenuwstress van verdachte volgens de getuige; verdachte bleef dan fantaseren en stelde zich voor dat [slachtoffer] een ander had. Hij wilde voor zichzelf bewijzen dat [slachtoffer] vreemd ging. Verdachte zelf heeft hierover verklaard dat hij in het begin vaak bleef kijken of [slachtoffer] visite had. Hij is daar veel geweest, maar niet elke dag (36) Getuige [G.] heeft verteld dat verdachte had gedreigd [slachtoffer] te vermoorden als hij hem nog één keer met een andere jongen zag. Verdachte heeft op verschillende dagen dit soort opmerkingen gemaakt. Zijn gemoedstoestand was woede en frustratie. Hij heeft de getuige wel 30, 40 of 50 keer gevraagd of het wel goed zou komen tussen hem en [slachtoffer] (37.)
De rechtbank wijst voorts op het feit dat er oorafdrukken zijn aangetroffen op de buitenkant van de deur van de woning van [slachtoffer] die zeer waarschijnlijk respectievelijk zeer wel mogelijk afkomstig zijn van verdachte.(38)
De rechtbank heeft de mogelijkheid overwogen dat [slachtoffer] een onbekend gebleven persoon heeft binnengelaten die hem vervolgens om het leven heeft gebracht. De aanwezigheid van een tweetal schoenafdrukken en enkele DNA-sporen, waarvan de herkomst onbekend is gebleven, bijvoorbeeld op een beker, wijst erop dat hij de avond of de ochtend voor zijn dood bezoek heeft gehad. Het staat echter geenszins vast dat het hier dadersporen betreft. Het geheel van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen overziende acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht
3.3.1 Vrijspraak van het feit onder primair
De rechtbank stelt vast dat zich onvoldoende aanknopingspunten in het dossier bevinden die erop duiden dat verdachte gelegenheid heeft gehad om zich kalm te beraden over zijn daad en de gevolgen daarvan. De rechtbank acht dit feit derhalve niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
3.3.2 Vrijspraak van het feit onder subsidiair
Hoewel er spullen uit de woning van het slachtoffer worden vermist, acht de rechtbank het niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] om het leven is gebracht met het doel de uitvoering van de diefstal van die spullen gemakkelijker te maken. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
3.3.3 Het feit onder meer subsidiair
Gelet op het onder de punten 3.1 en 3.4 overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit onder meer subsidiair heeft begaan.
3.4 De bewezenverklaring
dat hij op 18 december 2008 te Leiden opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een scherprandig, klievend/snijdend en perforerend voorwerp meermalen gestoken in de borst van die [slachtoffer] en met een puntig perforerend voorwerp gestoken in de borst van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De straf/maatregel
6.1.De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken en stelt zich daarom op het standpunt dat er geen straf dient te worden opgelegd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht na te melden straf in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer], door hem in diens woning met vier steekwonden van het leven te beroven. Daarmee heeft hij zijn slachtoffer het hoogste goed, namelijk zijn leven, ontnomen. Door dit feit is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en is de rechtsorde ernstig geschokt. Het misdrijf vond plaats in de relationele sfeer en werd gepleegd in de eigen woning van het slachtoffer. De eigen woning is bij uitstek een omgeving waarin men zich veilig moet kunnen voelen.
Uit diverse verklaringen van getuigen komt naar voren dat het slachtoffer een gecompliceerde man was. Hij kon onaangenaam zijn als zaken hem niet bevielen, maar degenen die hij mocht, hadden een ware vriend aan hem: voor hen was hij zeer zorgzaam en hartelijk. Het slachtoffer heeft ook verdachte in verschillende opzichten ondersteund, onder meer door hem in zijn huis op te nemen en door het samen verrichten van klusjes waarmee verdachte geld kon verdienen.
Daarnaast is uit verklaringen van getuigen en het slachtoffer bij de politie gebleken dat verdachte en het slachtoffer een problematische relatie hadden, waarin verbaal en soms ook lichamelijk geweld niet werd geschuwd.
Omtrent het motief van zijn daad zou verdachte als enige duidelijkheid kunnen scheppen, echter, hij heeft vanaf het eerste moment door zijn ontkennende en voortdurende wisselende verklaringen, geen openheid van zaken willen geven.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 februari 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 5 oktober 2009 van R. Thomassen, psychiater en het Pro Justitia rapport d.d. 15 oktober 2009 van R.A.R. Bullens, psycholoog betreffende de persoonlijkheid van verdachte alsmede het zogenaamde triplerapport/milieuonderzoek betreffende verdachte d.d. 16 oktober 2009 van C. Guijt, forensisch milieuonderzoeker van reclassering Nederland. Uit de verschillende rapporten kan geen conclusie worden getrokken met betrekking tot mogelijke toerekening aan verdachte van het bewezen verklaarde feit, nu verdachte ook gedurende het onderzoek naar zijn geestvermogens is blijven ontkennen dat hij iets te maken heeft gehad met de dood van het slachtoffer.
Gelet op het bovenstaand acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen. Zij heeft daarbij tevens verzocht dat de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel oplegt.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken en stelt zich daarom op het standpunt dat de vordering in zijn geheel dient te worden afgewezen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
[B.], gironummer [000000000], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.545,26.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de begrafeniskosten tot een bedrag van € 1.179,95, naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen-verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, aangezien de gestelde schade niet rechtstreeks is veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit en daarom redelijkerwijs niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.179,95, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B.].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [B.], gironummer [000000000], een bedrag van € 1.179,95;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.179,95, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B.];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 21 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. J. Eisses, voorzitter,
E.J. van As en M.T. Renckens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Kuipers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2009.
Mr. Van As is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL1640/08-010748 van Politie Hollands-Midden.
2 Proces-verbaal van bevindingen, p. 109.
3 Proces-verbaal van verhoor van getuige [G.] p. 2383, 2e alinea.
4 Proces-verbaal van verhoor van getuige [G.] p. 2383, 5e alinea.
5 Deskundigenrapport NFI, p. 2047.
6 Proces-verbaal van verhoor van getuige [A.] op 20 augustus 2009 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, onder punt 4.
7 Proces-verbaal van verhoor getuige [A.], p. 3136.
8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [A.] op 20 augustus 2009 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, onder punt 7.
9 Proces-verbaal van bevindingen, p. 328.
10 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 4 november 2009
11 Proces-verbaal van bevindingen, p. 325.
12 Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 2403.
13 Proces-verbaal van bevindingen, p. 3258.
14 Proces-verbaal van bevindingen, p. 2113, 2259 en deskundigenrapport NFI d.d. 16 april 2009 p. 2298
15 Proces-verbaal van verhoor getuige [A.], p. 3134 en 3135
16 Proces-verbaal van bevindingen p. 3258.
17 Proces-verbaal van bevindingen, p. 2314, 2315 en deskundigenrapport NFI p. 6095 en 6096
18 Proces-verbaal van bevindingen p. 6302.
19 Proces-verbaal van bevindingen p. 6302.
20 Proces-verbaal van verhoor van verdachte p. 2396
21 Proces-verbaal van bevindingen p. 297 - 300.
22 Proces-verbaal van bevindingen p. 2757 en 3454.
23 Proces-verbaal van bevindingen p. 301.
24 Proces-verbaal van bevindingen p. 303.
25 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 3629.
26 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 november 2009.
27 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 november 2009.
28 Proces-verbaal van bevindingen, p. 50.
29 Proces-verbaal van bevindingen, p. 52 en proces-verbaal van bevindingen, p.55,
30 Proces-verbaal van bevindingen p. 172
31 Proces-verbaal van bevindingen p. 174 ev
32 Proces-verbaal van verhoor van getuige [D.] p. 2534.
33 Idem, p. 2537/2538.
34 Proces-verbaal van verhoor van getuige [E.], p. 2641, 2642.
35 Proces-verbaal van verhoor van getuige [F], p. 2720.
36 Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 3611.
37 Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 2581, 2582
38 Rapport vergelijkend oorsporenonderzoek, p. 6113.