ECLI:NL:RBSGR:2009:BK3741

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
349275 - KG ZA 09-1347
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en voorlopige hechtenis in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 oktober 2009, is eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Eiser was op 17 juli 2009 aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet en werd in bewaring gesteld. Na een aantal juridische procedures, waaronder een hoger beroep door de officier van justitie, werd de voorlopige hechtenis van eiser verlengd. Eiser vorderde in kort geding onmiddellijke invrijheidstelling en schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie. De rechtbank oordeelde dat er een alternatieve strafrechtelijke rechtsgang openstond, waardoor eiser niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen. De rechtbank benadrukte dat de strafrechter in appel de juridische merites van de voorlopige hechtenis zou beoordelen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die ontvankelijkheid in kort geding rechtvaardigden. De vordering tot schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat deze was gebaseerd op het ontbreken van een geldige titel voor de voorlopige hechtenis. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 23 oktober 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 349275 / KG ZA 09-1347 van:
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. D.C. Dorrestein te Amersfoort,
tegen:
de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te Den Haag.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 20 oktober 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser is aangehouden en op 17 juli 2009 door de rechter-commissaris van de rechtbank Arnhem in bewaring gesteld wegens verdenking van overtreding van de Opiumwet.
1.2. Bij beschikking van 23 juli 2009 heeft de rechter-commissaris voormeld bevel tot bewaring wegens het ontbreken van collusiegevaar opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelast.
1.3. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van 17 en 23 juli 2009 van de rechter-commissaris. De rechtbank Rotterdam, nevenzittingsplaats Arnhem heeft op 30 juli 2009 het hoger beroep gegrond verklaard en de beschikkingen vernietigd.
1.4. Eiser is op 19 augustus 2009 wederom aangehouden en in bewaring gesteld.
1.5. Bij beschikking van de rechtbank Arnhem d.d. 27 augustus 2009 is de gevangenhouding van eiser bevolen voor een termijn van 90 dagen.
1.6. Bij beschikking van 3 september 2009 heeft de rechtbank Arnhem, op vordering ex artikel 67b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de officier van justitie, bepaald dat de voorlopige hechtenis ook van toepassing is voor een aantal andere feiten, waaronder overtreding van de Wet wapens en munitie en het leidinggeven of deelnemen aan een criminele organisatie.
1.7. Op 23 september 2009 heeft bij de rechtbank Rotterdam, nevenzittingsplaats Arnhem een (pro forma) zitting in de strafzaak tegen eiser plaatsgevonden. Bij vonnis van 25 september 2009 heeft de rechtbank Rotterdam, nevenzittingsplaats Arnhem zich onbevoegd verklaard om van de strafzaak kennis te nemen en bepaald dat het bevel tot voorlopige hechtenis nog zes dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak van kracht zal blijven.
1.8. Bij faxbericht van 29 september 2009 heeft eiser verzocht om onmiddellijke invrijheidstelling wegens het ontbreken van een geldige titel voor de voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft in reactie hierop eiser diezelfde dag bericht dat dit verzoek niet wordt gehonoreerd omdat het vonnis van 25 september 2009 een geldige titel oplevert.
1.9. De rechtbank Arnhem heeft, na een daartoe strekkende vordering van de officier van justitie, bij beschikking van 1 oktober 2009 de gevangenhouding met een termijn van dertig dagen verlengd.
1.10. Op 2 oktober 2009 heeft eiser hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, nevenzittingsplaats Arnhem van 25 september 2009, alsmede tegen de beschikking van de rechtbank Arnhem van 1 oktober 2009.
1.11. Het gerechtshof Arnhem heeft op 14 oktober 2009 de beschikking van 1 oktober 2009 vernietigd en de rechtbank Arnhem onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering tot verlenging van de duur van het bevel tot gevangenhouding. In de uitspraak staat, voor zover thans relevant, onder meer vermeld:
"(..)
Bij de behandeling in raadkamer van heden is gebleken dat verdachte, nadat de beschikking van de rechtbank Arnhem van 1 oktober 2009 was gegeven, alsnog hoger beroep heeft ingesteld tegen de einduitspraak van de rechtbank Rotterdam, zittinghoudende te Arnhem, waarin de onbevoegdheid van de rechtbank is uitgesproken alsmede toepassing is gegeven aan artikel 72 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet hierop vloeit uit het stelsel van de wet voort dat de rechtbank Arnhem achteraf bezien onbevoegd moet worden geacht van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de voorlopige hechtenis kennis te nemen. Het hof zal die onbevoegd derhalve thans in hoger beroep uitspreken.
Voorts stelt het hof vast dat, in afwachting van de behandeling door het gerechtshof 's Gravenhage, zitting houdende te Arnhem (..) de voorlopige hechtenis van rechtswege voortduurt op grond van artikel 72 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering tot zes dagen nadat op dat beroep onherroepelijk is beslist (..). In verband daarmee, en gelet op het feit dat, hangende het hoger beroep, de vervolging niet bij de rechtbank Arnhem kan plaatsvinden, zal het genoemde hof trachten de behandeling van dat hoger beroep zo spoedig mogelijk te doen aanvangen.
(..)"
1.12. Het gerechtshof Arnhem heeft op 14 oktober 2009 in een raadkamerprocedure in hoger beroep tegen een medeverdachte van eiser een daarin opgeworpen nietigheidsverweer verworpen. In de betreffende zaak had de rechtbank Rotterdam, nevenzittingsplaats Arnhem zich eveneens onbevoegd verklaard en hieruit zou volgens de verdachte - samengevat - moeten worden afgeleid dat de eerder door diezelfde rechtbank gegeven beslissingen over de voorlopige hechtenis nietig zijn. Het gerechtshof heeft dit verweer verworpen en onder meer geoordeeld dat de wet aan onbevoegd gegeven bevelen met betrekking tot de voorlopige hechtenis niet als rechtsgevolg de nietigheid verbindt, maar juist de mogelijk biedt om, ondanks de uitgesproken onbevoegdheid, de voorlopige hechtenis te laten voortduren.
1.13. De behandeling van het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, nevenzittingsplaats Arnhem d.d. 25 september 2009 bij het gerechtshof Den Haag, nevenzittingsplaats Arnhem heeft nog niet plaatsgehad.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde op straffe van een dwangsom te veroordelen om eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen. Daarnaast vordert eiser een voorschot op schadevergoeding van € 95,-- per dag dat zijn vrijheid hem onrechtmatig is ontnomen, hetgeen voor de periode van 19 augustus tot en met 7 oktober 2009 neerkomt op een bedrag van € 4.750,--.
2.2. Daartoe voert eiser - samengevat - het volgende aan.
Eiser verblijft sinds 19 augustus 2009 onrechtmatig in voorlopige hechtenis. Gelet op de onbevoegdverklaring van de rechtbank Rotterdam d.d. 25 september 2009 had deze rechtbank geen bevoegdheid om te oordelen over het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris van 17 en 23 juli 2009. De beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 30 juli 2009 is daarom, evenals de daarop volgende beschikkingen van de rechtbank Arnhem d.d. 27 augustus 2009 en 3 september 2009, nietig. Aangezien eiser op basis van deze nietige beschikking is aangehouden en in bewaring gesteld, ontbreekt een geldige titel voor zijn voorlopige hechtenis. De opheffing van de bewaring van de rechter-commissaris d.d. 23 juli 2009 is derhalve nog steeds van kracht. Ten onrechte heeft de rechtbank Rotterdam artikel 72 lid 2 Sv toegepast, aangezien dat alleen kan zien op de situatie waarin een reeds bestaand bevel tot voorlopige hechtenis aanwezig is, hetgeen hier ontbreekt. Het gerechtshof Arnhem is in zijn uitspraak van 14 oktober 2009 in de zaak van de medeverdachte eraan voorbijgegaan dat er geen sprake kan zijn van vóórtduren van de voorlopige hechtenis. Wegens het ontbreken van een bevel tot voorlopige hechtenis is artikel 69 Sv niet van toepassing en kan ook niet op grond van dat artikel om opheffing worden verzocht. Eiser heeft een evident spoedeisend belang bij zijn vorderingen, nu hem onrechtmatig zijn vrijheid is ontnomen. Het hoger beroep tegen het vonnis d.d. 25 september 2009 kan niet worden afgewacht.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Gedaagde heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. Dit verweer slaagt. Daartoe is het volgende redengevend.
3.2. Aan de voorlopige hechtenis van eiser ligt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 september 2009 ten grondslag. In dit vonnis is artikel 72 lid 2 Sv van toepassing verklaard. Het is aan de strafrechter in appel om over de juridische merites van de toelaatbaarheid van het toepassen van dit artikel te oordelen. Daarmee staat een voldoende met waarborgen omklede strafrechtelijke rechtsgang open. Ter zitting heeft gedaagde verklaard dat het appel op 28 oktober 2009 bij het gerechtshof Den Haag, nevenzittingsplaats Arnhem zal dienen. Het bestaan van deze rechtsgang, waarin aannemelijk is dat op zeer korte termijn een beslissing kan worden verkregen, staat in de weg aan de ontvankelijkheid van de onderhavige vorderingen.
3.3. Daarnaast valt niet in te zien waarom de raadkamer van de rechtbank in een procedure als bedoeld in artikel 69 Sv het standpunt van eiser, inhoudende dat het bevel voor de voorlopige hechtenis nietig is, niet zou kunnen beoordelen. Opheffing is immers onder meer mogelijk indien er (ernstige) gebreken kleven aan het bevel tot voorlopige hechtenis. Deze procedure is eveneens te beschouwen als een voldoende met waarborgen omklede strafrechtelijke rechtsgang, specifiek ontworpen voor de behandeling van verzoeken tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
3.4. Het voorgaande staat in beginsel aan ontvankelijkheid in kort geding in de weg. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiser toch ontvangen kan worden in kort geding. Er zal immers, zoals hiervoor overwogen, waarschijnlijk op zeer korte termijn over het appel worden geoordeeld. Bovendien heeft het gerechtshof Arnhem in zijn beschikking van 14 oktober 2009, als vermeld onder 1.11, geen aanleiding gezien om de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser te bevelen, terwijl de bezwaren van eiser tegen de voorlopige hechtenis daar wel naar voren zijn gebracht. Dat het gerechthof Arnhem ten onrechte niet op de bezwaren van eiser zou zijn ingegaan, doet aan het voorgaande niet af. Met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken is niet verenigbaar dat eiser de rechtmatigheid van dit oordeel in kort geding ter toetsing voorlegt. Het voorgaande geldt temeer, nu het gerechtshof Arnhem in een vergelijkbare zaak van een medeverdachte van eiser ook heeft geoordeeld over de toelaatbaarheid van het toepassen van artikel 72 lid 2 Sv en daarbij het door eiser bepleite standpunt heeft verworpen.
3.5. De slotsom van het voorgaande luidt dat eiser niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering tot onmiddellijke invrijheidstelling. Aangezien de gevorderde schadevergoeding eveneens is gebaseerd op het ontbreken van een geldige titel van de voorlopige hechtenis, strekt de niet-ontvankelijkheid zich ook uit tot deze vordering.
3.6. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.078,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 262,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2009.
cb