ECLI:NL:RBSGR:2009:BK4386

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
349484 - KG ZA 09-1362
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling van eiseres in voorlopige hechtenis

In deze zaak vorderde eiseres dat de minister van Justitie zou worden opgedragen aan het openbaar ministerie een aanwijzing te geven voor haar onmiddellijke invrijheidstelling, omdat zij meende dat haar voorlopige detentie onrechtmatig was. Eiseres was eerder door de rechtbank Zwolle-Lelystad veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf voor doodslag en had hoger beroep ingesteld. De regiezitting in hoger beroep was gepland op 29 december 2009. Eiseres bevond zich in voorlopige hechtenis en had eerder een verzoek tot opheffing van deze hechtenis ingediend, dat door de raadkamer van het gerechtshof was afgewezen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van eiseres feitelijk neerkwam op een verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling, waarvoor de procedure bij de raadkamer van het gerechtshof de juiste weg was. De voorzieningenrechter stelde vast dat de beslissingsbevoegdheid over de rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis bij de strafrechter ligt, en dat eiseres reeds gebruik had gemaakt van deze procedure. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ingrijpen in kort geding rechtvaardigden. Eiseres had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die haar onschuld konden aantonen.

Daarom werd de vordering van eiseres afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. H.F.M. Hofhuis op 16 oktober 2009.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 349484 / KG ZA 09-1362 van:
[...],
verblijvende in de penitentiaire inrichting te [...],
eiseres,
advocaat mr. A.M.C.J. Baaijens te Utrecht,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie / Openbaar Ministerie te Leeuwarden),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
1. Het procesverloop
1.1. Eiseres heeft gedaagde op 12 oktober 2009 doen dagvaarden om op 14 oktober 2009 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 16 oktober 2009 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
1.2. Bij brief van 12 oktober 2009 heeft eiseres verzocht de behandeling met gesloten deuren plaats te laten vinden in verband met de bijzonderheid van deze zaak en haar privacy. Gedaagde heeft ter zitting gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen dit verzoek van eiseres. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de behandeling openbaar is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er geen klemmende redenen, ontleend aan de persoonlijke levenssfeer van eiseres, die een niet-openbare behandeling rechtvaardigen.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 14 oktober 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Bij vonnis van 9 juli 2009 is eiseres door de rechtbank Zwolle-Lelystad wegens het opzettelijk van het leven beroven van haar echtgenoot ter zake van doodslag veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf. Tegen dit vonnis heeft zij hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden (hierna: het gerechtshof), heeft de regiezitting in hoger beroep bepaald op 29 december 2009. Eiseres bevindt zich in voorlopige hechtenis.
2.2. Bij brief van 18 september 2009 van haar advocaat heeft eiseres de raadkamer van het gerechtshof om opheffing, althans schorsing, van de voorlopige hechtenis verzocht, onder overlegging van een rapportage van 18 september 2009 van S.E. Nossbaum (hierna: het rapport van Nossbaum) waarin onder meer wordt geconcludeerd dat het slachtoffer door automutilatie is overleden. Voorts heeft eiseres verzocht om voorafgaand aan de behandeling in raadkamer het rapport van Nossbaum onverwijld, ter becommentariëring, voor te leggen aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) alsmede de NFI-scan van het stoffelijk overschot van het slachtoffer en de foto''s van de technische recherche aan de professionele procespartijen en de deskundigen beschikbaar te stellen.
2.3. Bij beschikking van 30 september 2009 heeft de raadkamer van het gerechtshof het verzoek van 18 september 2009 van eiseres strekkende tot opheffing, althans schorsing, van de voorlopige hechtenis afgewezen. Het hof heeft terzake onder meer het navolgende overwogen:
"(...)
Het hof overweegt dat de verdenkingen, bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis, die ten grondslag hebben gelegen aan de huidige voorlopige hechtenis thans onverkort aanwezig zijn. Aan dit oordeel kan de inhoud van het door de raadsman overgelegde rapport d.d. 18 september 2009, opgemaakt door S.E. Nossbaum, cranio - maxillo - faciaal pijnspecialist, vooralsnog niet afdoen.
(...)
Het hof is van oordeel dat het strafvorderlijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis zwaarder dient te wegen dan de belangen van verdachte bij schorsing daarvan. Het hof zal derhalve zowel het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, alsmede het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.
(...)"
2.4. Bij brief van 5 oktober 2009 heeft de raadsman van eiseres aan de behandelend advocaat-generaal een afschrift van de conceptdagvaarding in dit kort geding verzonden met het gelijktijdig verzoek zijn medewerking te verlenen aan de vorderingen van eiseres, waaronder het laten becommentariëren van het rapport van Nossbaum door het NFI, een bevel van de uitlevering uit te vaardigen van de medische stukken omtrent het slachtoffer door een verzekeringsmaatschappij en het verstrekken van de foto's van de technische recherche alsmede de scan bij het NFI van het stoffelijk overschot van het slachtoffer.
2.5. Bij brief van 7 oktober 2009 heeft de behandelend advocaat-generaal aan de raadsman van eiseres te kennen gegeven dat hij het rapport van Nossbaum aan het NFI zal voorleggen en dit instituut zal verzoeken daarop schriftelijk te reageren. Ten aanzien van de overige onderzoekswensen heeft de advocaat-generaal laten weten dat hij deze zal beoordelen na kennisneming van de bevindingen van de patholoog-anatoom van het NFI.
2.6. Bij brief van 8 oktober 2009 heeft eiseres een verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling ingediend. Diezelfde dag heeft de advocaat-generaal dit verzoek schriftelijk afgewezen aangezien het rapport van Nossbaum voor hem geen informatie bevatte die de onmiddellijke invrijheidstelling van eiseres kan rechtvaardigen. Vervolgens heeft eiseres op 8 oktober 2009 aangedrongen op een aanwijzing van de minister van Justitie aan de advocaat-generaal die ertoe strekt dat eiseres onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld. De minister van Justitie heeft geweigerd deze aanwijzing te geven.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
3.1. Eiseres vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te gelasten om onverwijld een aanwijzing van de minister van Justitie aan het openbaar ministerie te Leeuwarden te geven die ertoe strekt dat eiseres onmiddellijk in vrijheid zal worden gesteld.
3.2. Daartoe voert eiseres het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiseres door haar voorlopige detentie te continueren. De behandelend advocaat-generaal heeft de bepaling van artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geschonden door de raadkamer van het gerechtshof voorafgaand aan de behandeling van 30 september 2009 niet de in de brieven van 18 september 2009 en 5 oktober 2009 van eiseres vermelde stukken te verstrekken. Daarnaast beschikt eiseres over niet te betwisten wetenschappelijk feitenonderzoek van getuigendeskundigen en gedocumenteerde bewijsmiddelen die de ''onverwijlde onschuld'' van eiseres aantonen. Gelet hierop is de bevoegdheid van de minister van Justitie tot het geven van een aanwijzing aan het openbaar ministerie te Leeuwarden om eiseres onmiddellijk in vrijheid te stellen, passend en geboden teneinde te bewerkstelligen dat de feiten aan de minister persoonlijk worden voorgelegd opdat hij daadwerkelijk wetenschap over de zaak krijgt en nader onderzoek kan laten entameren, al dan niet door de rijksrecherche. Eiseres heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, nu zij zich ten onrechte in voorlopige hechtenis bevindt. De behandeling van het hoger beroep op 29 december 2009 kan niet worden afgewacht.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Gedaagde heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat eiseres niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering. In de visie van gedaagde staat voor haar vordering de procedure als bedoeld in artikel 69 Sv open, nu eiseres zich in voorlopige hechtenis bevindt.
4.2. Eiseres bevindt zich in voorlopige hechtenis. Zij vordert dat de minister van Justitie zal worden opgedragen aan het openbaar ministerie te Leeuwarden een aanwijzing te geven die ertoe strekt dat zij onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld vanwege onrechtmatigheid van de voorlopige detentie. Feitelijk komt dit neer op een vordering strekkende tot een bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling van eiseres.
4.3. De beslissingsbevoegdheid over de rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis is neergelegd in artikel 69 Sv en is voorbehouden aan de strafrechter. De procedure bij de raadkamer van de rechtbank respectievelijk het gerechtshof is te beschouwen als een met voldoende waarborgen omklede strafrechtelijke rechtsgang, specifiek ontworpen voor de behandeling van verzoeken tot opheffing van een bevel tot voorlopige hechtenis, hetgeen de mogelijkheid tot het geven van een bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling impliceert. Eiseres heeft reeds gebruik gemaakt van deze procedure en bij beschikking van 30 september 2009 van het gerechtshof zijn de in dit geding naar voren gebrachte argumenten beoordeeld en te licht bevonden om tot invrijheidstelling te leiden. Het bestaan van deze procedure, waarin op korte termijn een beslissing kan worden verkregen, staat in beginsel in de weg aan ontvankelijkheid van eiseres in haar vordering in dit kort geding, waarvan de strekking immers eveneens opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis is. Hiervan kan slechts in bijzondere omstandigheden of in zeer spoedeisende gevallen worden afgeweken. Voor de voorzieningenrechter is hier dan ook in beginsel geen taak weggelegd.
4.4. Eiseres heeft wel gesteld dat er redenen aanwezig zijn op grond waarvan moet worden aangenomen dat de datum van de regiezitting bij het gerechtshof op 29 december 2009 niet kan worden afgewacht. De door eiseres gestelde bezwaren tegen de voorlopige hechtenis zijn echter goeddeels ook aangevoerd tijdens de behandeling in raadkamer van 30 september 2009 van het gerechtshof. Dit kort geding mag niet ontaarden in een verkapt appel. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die haar ''onverwijlde onschuld'' aantonen, kan zij zich op grond van artikel 69 Sv wenden tot de raadkamer van het gerechtshof. Gelet hierop kan thans niet worden vastgesteld dat de situatie van eiseres zodanig is dat de behandeling van de regiezitting in hoger beroep niet kan worden afgewacht en/of dat een ingrijpen in kort geding, zoals door eiseres is gevorderd, is geboden.
4.5. Nu de vordering van eiseres tot veroordeling van de minister van Justitie tot het geven van een aanwijzing de strekking heeft van een bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling, leidt het voorgaande tot de conclusie dat eiseres zich op grond van artikel 69 Sv kan wenden tot de raadkamer van het gerechtshof aangaande haar vordering, zodat haar vordering dient te worden afgewezen.
4.6. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.078,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 262,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2009.
mvw