Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 20 augustus 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 341915 / KG ZA 09-888 van:
[...],
wonende te Groningen, thans verblijvende in [de penitentiaire inrichting],
eiser,
advocaat mr. A.J. Welvering te Leek,
de Staat der Nederlanden (ministerie van justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te 's-Gravenhage.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 augustus 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser ondergaat sinds 2 maart 2009 voorlopige hechtenis in het huis van bewaring van [de penitentiaire inrichting]. Preventief gedetineerden kunnen niet worden verplicht om te werken in de inrichting, maar krijgen wel de gelegenheid tot het verrichten van arbeid.
1.2. Eiser heeft (voor het eerst) op 6 maart 2009 een "Arbeidsovereenkomst [de penitentiaire inrichting]" getekend op grond waarvan hij verplicht is de hem opgedragen werkzaamheden te verrichten. Op dit arbeidscontract staat handgeschreven vermeld dat eiser niet op de werkzalen 1 en 2 kan werken in verband met stofallergie.
1.3. Eiser heeft op 26 maart 2009 bij de Commissie van Toezicht bij [de penitentiaire inrichting] (hierna: de beklagcommissie) een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de directeur van [de penitentiaire inrichting] dat eiser deels arbeidsgeschikt is en kan deelnemen aan de arbeid (hierna: eerste klacht).
1.4. Op 27 maart 2009 heeft eiser zich ziek gemeld en is hij tijdens het arbeidsblok ingesloten in zijn cel.
1.5. Op 1 april 2009 heeft eiser een tweede klaagschrift ingediend bij de beklagcommissie tegen de beslissing van de directeur van [de penitentiaire inrichting] om eiser tijdens het arbeidsblok op cel in te sluiten (hierna: tweede klacht).
1.6. Bij uitspraak van 12 mei 2009 van de beklagcommissie is de tweede klacht ongegrond verklaard. De voorzitter van de beklagcommissie is van oordeel dat de beslissing van de directeur van [de penitentiaire inrichting] om eiser tijdens het arbeidsblok op cel in te sluiten niet als onredelijk dan wel onbillijk kan worden aangemerkt.
1.7. Op 20 mei 2009 heeft eiser tegen de onder 1.6 bedoelde beslissing van de beklagcommissie van 12 mei 2009 beroep aangetekend bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). De RSJ heeft in deze zaak nog geen uitspraak gedaan.
1.8. De beklagcommissie heeft het eerste beklag op 4 juni 2009 ter zitting behandeld en de zaak vervolgens aangehouden in afwachting van de uitkomst van de door eiser verzochte klachtbemiddeling door de medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (een dienst van gedaagde, hierna DJI). De beklagcommissie heeft nog geen uitspraak gedaan.
1.9. Op 5 juni 2009 heeft eiser een verzoek voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 66 lid 1 in verbinding met artikel 70 lid 2 Penitentiaire beginselenwet (Pbw) ingediend bij de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ en verzocht de beslissing van de directeur dat eiser deels arbeidsgeschikt is en kan deelnemen aan de arbeid en de beslissing van de directeur om eiser tijdens het arbeidsblok op cel in te sluiten te schorsen, zodat eiser tijdens het arbeidsblok niet meer op zijn cel zal zijn ingesloten en hij tevens recht heeft op ziekengeld.
1.10. De voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ heeft bij beslissing van 10 juni 2009 het onder 1.9 bedoelde verzoek voorlopige voorzieningen, dat hij verstaat als een verzoek om de beslissing van de beklagcommissie van 12 mei 2009 te schorsen, afgewezen.
1.11. Bij brief van 10 juni 2009 heeft de medisch adviseur van de DJI ten aanzien van de eerste klacht onder meer aan eiser medegedeeld dat er geen duidelijke reden is waarom eiser een nikkelallergie zou hebben en dat hierover in zijn voorgeschiedenis niets bekend is. Tevens wordt medegedeeld dat het feit dat iemand buiten, in de vrije maatschappij, arbeidsongeschikt is, niets zegt over de arbeidsongeschiktheid binnen detentie. De medisch adviseur deelt tevens mede dat binnen detentie werken geldt als een zinvolle dagbesteding en niet als een middel om in het eigen levensonderhoud te voorzien en dat om die reden men binnen detentie niet snel arbeidsongeschikt wordt verklaard.
1.12. De voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ heeft bij beslissing van 11 juni 2009 het verzoek van eiser om schorsing van de beslissing van de directeur van [de penitentiaire inrichting] dat eiser dient deel te nemen aan de arbeid afgewezen. In deze beslissing wordt onder meer overwogen dat de beslissing van de directeur niet zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om over te gaan tot schorsing van die beslissing.
1.13. Eiser heeft op 18 juni 2009 beroep aangetekend bij de RSJ tegen de inhoud van de onder 1.11 vermelde brief van de medisch adviseur van de DJI. De RSJ heeft in deze zaak nog geen uitspraak gedaan.
1.14. Met ingang van 3 augustus 2009 is eiser overgeplaatst naar het huis van bewaring te [...].
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te veroordelen (i) primair: zich te onthouden eiser gedurende het verdere verloop van zijn detentie arbeid te laten verrichten, en subsidiair: zich te onthouden eiser gedurende het verdere verloop van zijn detentie arbeid te laten verrichten in stoffige ruimtes, alles op straffe van een dwangsom, (ii) eiser gedurende het verdere verloop van zijn detentie tijdens de arbeidsblokken op zijn afdeling te laten recreëren en hem niet op zijn cel in te sluiten, op straffe van een dwangsom, (iii) aan eiser gedurende het restant van zijn detentie op basis van arbeidsongeschiktheid het loon (ziektegeld) te voldoen, op straffe van een dwangsom en (iv) in de proceskosten.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. De beslissing van de medische dienst van [de penitentiaire inrichting] om eiser deels arbeidsgeschikt te verklaren is onrechtmatig jegens eiser. De medische dienst heeft eiser ten onrechte slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard vanwege stofallergie. Eiser is echter volledig arbeidsongeschikt, omdat hij ook een nikkelallergie heeft en ernstige psychische klachten, waardoor hij niet in staat is om te werken. Nu eiser arbeidsongeschikt is mag hij tijdens arbeidsblokken niet worden ingesloten in zijn cel. Eiser stelt daarnaast dat de beslissing van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ van 11 juni 2009 op een schorsingsverzoek van eiser onjuist is, omdat de directeur in dat verband onjuiste informatie heeft verstrekt. Deze handelwijze van de directeur is onrechtmatig jegens eiser. De inrichting handelt vanuit rancune jegens eiser en hij wordt niet serieus genomen.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Nu eiser aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt, is de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - bevoegd kennis te nemen van de vorderingen.
3.2. Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of eiser ontvankelijk is in zijn vorderingen. De vorderingen van eiser richten zich tegen de besluiten van de medische dienst respectievelijk de directeur van [de penitentiaire inrichting] om eiser gedeeltelijk arbeidsgeschikt te verklaren, en daarmee samenhangend het besluit om geen ziektegeld aan eiser uit te keren, alsmede het besluit van de directeur van [de penitentiaire inrichting] om eiser gedurende de arbeidsblokken in te sluiten in zijn cel. De vraag of de directeur niet in redelijkheid tot de bestreden besluiten heeft kunnen komen dient (eerst) plaats te vinden binnen de bijzondere, gespecialiseerde en daartoe gecreëerde procedure zoals neergelegd in artikel 60 Pbw (beklagprocedure) en artikel 69 Pbw (beroepsprocedure).
3.3. Op zichzelf is de mogelijkheid van bedoeld bezwaar en beroep een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Eiser heeft dit ook niet betwist. Hieruit volgt dat eiser in beginsel niet-ontvankelijk is in zijn vordering bij de burgerlijke rechter, indien en voor zover hem de weg naar de beklagcommissie respectievelijk de beroepscommissie openstaat. Dit zou wellicht anders kunnen liggen als eiser niet binnen een redelijk korte termijn een uitspraak van de beklagcommissie of de beroepscommissie had kunnen krijgen (en hij daarbij wel een spoedeisend belang zou hebben), maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit geval zich voordoet. Voorts geldt dat de mogelijkheid van een voorlopige voorziening bij de RSJ eveneens een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang is, wat eiser evenmin heeft betwist. Eiser heeft deze rechtsgang ook doorlopen, maar de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ heeft de schorsingsverzoeken van eiser afgewezen (zie 1.10 en 1.12).
3.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.078,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 262,-- aan griffierechten;
- verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2009.
az