Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 348793 / KG ZA 09-1308 van:
[eiseres]
[woonplaats]
eiseres,
advocaat mr. V.L. Koppe te Amsterdam,
de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Justitie),
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te ’s-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘de Staat’.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 oktober 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Op 21 april 2009 heeft mr. V. Mul, rechter-commissaris (verder de rechter-commissaris), belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank Rotterdam, een doorzoeking ter inbeslagneming gedaan in de woning van eiseres, gelegen aan [adres] Onder andere was hierbij aanwezig de officier van justitie mr. P.P.A.M. Notenboom (verder de officier van justitie).
1.2. Goederen van [eiseres] zijn in beslag genomen, waaronder sieraden en een geldbedrag.
1.3. Bij fax van 24 april 2009 heeft mr. Koppe aan de officier van justitie het volgende, voor zover relevant, geschreven:
“U deelde mij mede dat de recente doorzoeking in haar woning heeft plaatsgevonden in het kader van een rechtshulpverzoek van de Volksrepubliek China. Graag verzoek ik u mij alle op dit rechtshulpverzoek betrekking hebbende stukken te doen toekomen”.
1.4. Naar aanleiding van voormelde brief heeft [de verbalisant] van het Korps Landelijke Politiediensten NR Unit Midden Nederland op 27 april 2009 aan mr. Koppe toegestuurd een lijst met de in beslag genomen goederen.
1.5. Bij fax van 20 mei 2009 heeft mr. Koppe aan de rechter-commissaris het volgende, voor zover relevant, geschreven:
“Ik stel mij reeds nu bij u als gekozen raadsman voor mevrouw [eiseres] geboren op [geboortedatum] en wonende te [woonplaats] in het kader van de artikel 552p Sv. (toevoeging voorzieningenrechter: Sv staat voor het Wetboek van Strafvordering, verder aan te duiden als Sv) procedure bij de raadkamer van de rechtbank te Rotterdam”.
1.6. Bij fax van 3 juni 2009 heeft mr. Koppe aan de officier van justitie het volgende, voor zover relevant, geschreven:
“Al geruime tijd doe ik verwoede pogingen afschrift te verkrijgen van het rechtshulpverzoek in bovenvermelde zaak. U verwees mij naar de rechter-commissaris om dit stuk te verkrijgen. Inmiddels blijkt het rechtshulpverzoek niet in het dossier van de rechter-commissaris te zitten en ben ik weer naar u verwezen.
Mag ik thans per omgaande afschrift ontvangen van het rechtshulpverzoek?”.
1.7. Bovengenoemd rechtshulpverzoek heeft mr. Koppe kort na de fax van 3 juni 2009 ontvangen. Op pagina 5 van dit rechtshulpverzoek staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“VI. Please keep everything confidential since the case is under investigation”.
1.8. In het rechtshulpverzoek, dat is gedateerd op 10 april 2008, heeft China de Nederlandse justitie geattendeerd op een strafrechtelijk onderzoek tegen [eiseres] ter zake van verduistering, het aannemen van steekpenningen en witwassen. In het verzoek, dat is gebaseerd op het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie van 31 oktober 2003, wordt verzocht om de huidige verblijfplaats van [eiseres] te traceren, het vermogen van [eiseres] te achterhalen en om alle in Nederland aangetroffen vermogensbestanddelen in beslag te nemen.
1.9. Mr. Koppe heeft na 9 juni 2009 het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming ontvangen met daaraan als bijlage gehecht nogmaals de onder 1.4 vermelde lijst met de in beslag genomen goederen. Dit proces-verbaal is opgemaakt op 9 juni 2009.
1.10. Op 2 juli 2009 heeft de rechter-commissaris telefonisch gesproken met de secretaresse van mr. Koppe. De boodschap die de rechter-commissaris heeft achtergelaten voor mr. Koppe is als volgt door de secretaresse genotuleerd:
“1. hij stuurt vandaag een biref aan de raadkamer om “verlof ex art. 552p.”, jij krijgt kopie daarvan”.
1.11. Bij e-mail van 5 augustus 2009 om 01:11 uur heeft mr. Koppe aan de rechter-commissaris geschreven dat hij nog geen afschrift van de onder 1.10 vermelde brief heeft ontvangen.
1.12. Bij e-mail van 5 augustus 2009 om 01:56 uur heeft de rechter-commissaris als volgt, voor zover relevant, hierop gereageerd:
“Ik deed uw secretaresse inderdaad die mededeling, en was bezig een briefje met daarin mijn verzoek tot het verlof te schrijven. De officier van justitie liet mij weten ook zelf de raadkamer te benaderen en wel door verlof te vorderen. Ik vond mijn brief daardoor niet langer nodig en heb deze niet verstuurd. Gedurende mijn vakantie heeft mr. Kalk de zaak voor mij waargenomen; van haar begreep ik dat de raadkamerprocedure op 24 juli gepland stond. Ik heb (nog) geen bericht gekregen of de behandeling heeft plaatsgevonden en, zo ja, wat daarvan de uikomst is.
1.13. Bij e-mail van 12 augustus 2009 heeft mr. Koppe het volgende, voor zover relevant, aan de rechter-commissaris geschreven:
“Ik heb inmiddels uitgevonden dat er inderdaad op 24 juli jl. in bovenvermelde zaak een behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Ik krijg niet te horen van de griffier, mw. Hang, wat de uitspraak is want dat mag ze me – zegt ze – niet zeggen. Zij verwijst mij door naar de officier van justitie die tot maandag as. met vakantie is.
Toen u mij vrijdag 7 augustus jl. mededeelde dat het ernaar uitzag dat de officier van justitie met opzet mijn cliënte en mij heeft willen uitsluiten van de art. 552p raadkamerzitting, kon ik in eerste instantie mijn oren niet geloven. (…)Ik was al weken druk doende met de voorbereiding van de zaak, heb vele malen met mijn cliënte gesproken over haar zaak, veel onderzoek gedaan naar de mensenrechtensituatie in China en naar de vraag of Nederland überhaupt medewerking zou moeten verlenen aan een Chinees rechtshulpverzoek, nu het rechtssysteem in China nogal wat te wensen overlaat, om mij mild uit te drukken. Kortom, ik was in afwachting van een oproep voor een zittingsdatum, zulks mede in het licht van uw telefonische mededeling aan mijn secretaresse van 2 juli jl. die ik volledigheidshalve hierna citeer:”
1.14. Bij fax van 22 september 2009 heeft de officier van justitie aan mr. Koppe, voor zover relevant, het volgende geschreven:
“In vervolg op mijn bericht d.d. 20 augustus 2009 kan ik u mededelen dat het dossier en de inbeslaggenomen stukken betreffende het rechtshulpverzoek van de Chinese autoriteiten conform het verleende verlof van de Rechtbank te Rotterdam aan het Ministerie van Justitie, afdeling AIRS zijn overgedragen. Van het Ministerie van Justitie heb ik begrepen dat er contact met u zal worden opgenomen met betrekking tot deze zaak”.
1.15. [eiseres] heeft (kort voor de behandeling van dit kort geding) een klaagschrift ex artikel 552a Sv tegen de inbeslagneming bij de Rechtbank Rotterdam ingediend.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. [eiseres] vordert na eiswijziging– zakelijk weergegeven – primair de Staat te verbieden de in beslag genomen goederen van [eiseres] over te dragen aan China en subsidiair de in beslag genomen goederen van [eiseres] over te dragen aan China totdat de raadkamer van de Rechtbank Rotterdam en in geval van cassatie van één van de partijen de Hoge Raad, of de civiele rechter in een bodemprocedure zal hebben beslist op het door [eiseres] ingediende klaagschrift ex
artikel 552a Sv.
2.2. Daartoe voert eiseres het volgende aan.
[eiseres] heeft geruime tijd in de veronderstelling verkeerd dat zij als direct belanghebbende in raadkamer zou worden gehoord in het kader van een artikel 552p Sv-procedure. Gelet op de uitlatingen in woord en geschrift van zowel de rechter-commissaris als de officier van justitie kon en mocht zij daarop vertrouwen. Hoewel artikel 23 lid 5 Sv de mogelijkheid biedt een verdachte niet op te roepen in het geval het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad, was daartoe geen enkele grond en/of noodzaak. [eiseres] heeft hiertoe onder meer gesteld dat verdachten van strafbare feiten in China op geen enkele wijze aanspraak kunnen maken op een eerlijk proces. Zeker niet wanneer de beschuldigingen tegen een verdachte zijn ingegeven door politieke overwegingen, zoals bij [eiseres] het geval lijkt te zijn. Door mee te werken aan het rechtshulpverzoek van China werkt de Staat mee althans draagt de Staat bij aan een strafproces in China dat per definitie en op voorhand als oneerlijk moet worden beschouwd in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder EVRM). [eiseres] kan per definitie niet in China in rechte opkomen tegen de tegen haar geuite beschuldigingen en zij zal op geen enkele wijze haar recht op een eerlijk proces effectief kunnen uitoefenen. Tevens staat [eiseres] in China geen enkel effectief rechtsmiddel – zoals bedoeld in artikel 13 EVRM – tegen de confiscatie van de tijdens de doorzoeking in haar woning in Nederland in beslag genomen goederen ter beschikking. Hiermee is de handelwijze van de Staat – door [eiseres] niet te (willen) horen (in raadkamer) – een directe inbreuk op haar recht op het ongestoord genot van haar eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en daarmee onrechtmatig jegens [eiseres].
De voorzieningenrechter is bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] omdat er een reële mogelijkheid bestaat dat [eiseres] in de 552a Sv-procedure niet ontvankelijk wordt verklaard nu de in beslag genomen goederen niet langer in de macht van de officier van justitie zijn. Voorts is er spoedeisend belang nu de Minister van Justitie aan [eiseres] heeft bericht op zeer korte termijn over te gaan tot overdracht aan China van de in beslag genomen goederen.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de Staat jegens haar onrechtmatig handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
3.2. Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiseres] ontvankelijk is in haar primaire vordering. De vraag die daartoe beantwoord dient te worden is of er betreffende de primaire vordering een rechtsgang openstaat of open heeft gestaan die met voldoende waarborgen is omkleed. Als dit het geval is, is voor de beoordeling door de burgerlijke rechter geen plaats meer. [eiseres] heeft op grond van artikel 552a Sv beklag ingediend tegen de inbeslagneming. De beslissing op haar bezwaarschrift is voorbehouden aan de strafrechter. Op grond van artikel 552d Sv kan zij (en het Openbaar Ministerie) cassatie tegen de beschikking op beklag indienden. Dit is een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Ter zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat de griffie van de Rechtbank Rotterdam haar telefonisch heeft bericht dat de behandeling van haar klaagschrift ex 552a Sv waarschijnlijk in december 2009 zal plaatsvinden. Nu in de beklagprocedure ex 552a Sv eventuele schendingen van het EVRM aan de orde kunnen komen, is hier geen taak weggelegd voor de civiele rechter. Gelet hierop is voor een beoordeling in kort geding geen plaats en dient [eiseres] niet ontvankelijk te worden verklaard in haar primaire vordering.
3.3. Ten aanzien van het gedeelte dat betrekking heeft op de civiele rechter in een bodemprocedure in de subsidiaire vordering dient [eiseres] op dezelfde gronden als onder 3.2 niet ontvankelijk te worden verklaard.
3.4. De voorzieningenrechter acht naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd een ordemaatregel geboden in die zin dat het de Staat wordt verboden om de in beslag genomen goederen over te dragen aan China totdat de raadkamer van de Rechtbank Rotterdam, en in geval van cassatie van één van de partijen de Hoge Raad, zal hebben beslist op het door [eiseres] ingediende klaagschrift ex artikel 552a Sv. Overwogen wordt als volgt.
3.5. Ter zitting heeft de Staat aangevoerd dat op 24 juli 2009 en 14 augustus 2009 de raadkamer van de Rechtbank Rotterdam ex artikel 552p Sv aan de officier van justitie verlof heeft verleend om de in beslag genomen voorwerpen aan de Chinese justitiële autoriteiten ter beschikking te stellen. Vanwege de vertrouwelijke behandeling van het Chinese rechtshulpverzoek kan de Staat echter voormelde beslissingen niet (aan [eiseres]) overleggen, aldus de Staat. Nu de voorzieningenrechter niet op de hoogte is van de motivering van deze beslissingen, is niet vast te stellen of de door [eiseres] in de beklagprocedure ex 552a Sv aan te dragen argumenten in de 552p Sv-procedure onder ogen zijn gezien. Niet valt dan ook uit te sluiten dat de beslissing die in de beklagprocedure ex 552a Sv zal volgen een andersluidend oordeel zal zijn dan de beslissing die is gegeven ingevolge de verlofprocedure ex 552p Sv. Er is dan ook aanleiding te wachten totdat er beslist is in de 552a Sv-procedure.
3.6. Voorts heeft de Staat aangevoerd dat [eiseres] niet tijdig een klaagschrift ex 552a Sv heeft ingediend terwijl zij erop bedacht moest zijn dat de behandeling in raadkamer in de 552p–procedure buiten haar aanwezigheid zou kunnen plaatsvinden. Zulks had [eiseres] kunnen afleiden uit de onder 1.7 vermelde zinsnede in het rechtshulpverzoek. De Staat bedoelt met ‘tijdig’ “na de inbeslagneming van de goederen op 21 april 2009 dan wel na ontvangst van het rechtshulpverzoek in juni 2009”, aldus de Staat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer de ontvankelijkheid van het klaagschrift ex 552a Sv raakt en daarom aan de strafrechter is voorbehouden. Niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat op het eerste gezicht niet gezegd kan worden dat hier sprake is van niet ontvankelijkheid. Daartoe is het volgende redengevend. Met [eiseres] is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij erop mocht vertrouwen dat zij in de verlofprocedure ex 552p Sv zou worden gehoord. Immers, zij heeft na de inbeslagneming de volgende stukken ontvangen: het rechtshulpverzoek, het proces-verbaal van de doorzoeking en de lijst met de in beslag genomen goederen. Bovendien had [eiseres] tot twee maal toe de lijst met in beslag genomen goederen ontvangen: één keer van [verbalisant] en de andere keer gehecht aan het proces-verbaal van de doorzoeking. Zo [eiseres] al uit voorbedoelde zinsnede in het rechtshulpverzoek had kunnen begrijpen dat het verzoekschrift vertrouwelijk behandeld zou worden, kon zij aannemen dat die vertrouwelijkheid was opgeheven door de haar kenbare inbeslagneming en de haar toegezonden stukken betreffende die inbeslagneming. Dat de toezending van deze stukken abusievelijk zou hebben plaatsgevonden blijkt nergens uit. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat [eiseres] na ontvangst van al deze stukken en de met de officier van justitie en de rechter-commissaris gewisselde correspondentie ervan uit mocht gaan dat zij zou worden gehoord in de 552p Sv verlofprocedure. Derhalve had [eiseres] geen reden om na de inbeslagneming van de goederen op 21 april 2009 dan wel na ontvangst van het rechtshulpverzoek in juni 2009 een 552a Sv beklagprocedure aanhangig te maken. Nu niet op voorhand aan te nemen valt dat het klaagschrift ex 552a Sv niet ontvankelijk verklaard zal worden, dient de beslissing van de raadkamer afgewacht te worden.
3.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de subsidiaire vordering van [eiseres] zal worden toegewezen, als hierna vermeld.
3.8. De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar primaire vordering en in haar subsidiaire vordering ten aanzien van het gedeelte dat betrekking heeft op de civiele rechter in een bodemprocedure;
- verbiedt de Staat om de in beslag genomen goederen over te dragen aan China totdat de raadkamer van de Rechtbank Rotterdam, en in geval van cassatie van één van de partijen de Hoge Raad, zal hebben beslist op het door [eiseres] ingediende klaagschrift ex artikel 552a Sv;
- veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.150,25, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 262,-- aan griffierecht en € 72,25 aan dagvaardingskosten welke kosten op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moeten worden betaald aan de griffier van deze rechtbank;
- verklaart voornoemde verbod en veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2009.