Parketnummer 09/660818-08
Datum uitspraak: 2 november 2009
De politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] Afghanistan op [geboortedatum] 1950,
adres: [woonplaats]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 november 2009.
Verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Hopman, advocate te Amsterdam, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie, mr. E. Vinken, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 december 2008 te Zoetermeer, in elk geval in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te
vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk
geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was
verklaard;
art 197 Wetboek van Strafrecht
De bewijsmiddelen.
De politierechter grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de politierechter tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte
op 09 december 2008 te Zoetermeer, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was
verklaard
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft verweer gevoerd overeenkomstig haar aan de politierechter overgelegde pleitaantekeningen, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Het verweer houdt in dat verdachte in een situatie van overmacht verkeert. Verdacht kan niet terug naar [zijn geboorteland], omdat bij terugkeer schending van artikel 3 EVRM dreigt. De raadsvrouw verwijst hierbij naar de voorlopige maatregel van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM). Evenmin kan van verdachte worden gevraagd te vertrekken naar een derde land, omdat de door het EHRM uitgevaardigde maatregel niet tegen andere landen dan Nederland kan worden ingeroepen door verdachte. Door derde landen zou verdachte kunnen worden uitgezet naar [geboorteland], voordat een nieuwe voorlopige maatregel zou zijn aangevraagd (en verleend).
De politierechter overweegt het volgende.
Het relevante juridische kader is als volgt:
Artikel 40 van het Wetboek van strafrecht (Sr) luidt: 'Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen.' In de rechtspraak en literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen de rechtvaardigende en de schulduitsluitende vorm van overmacht. Deze laatste vorm van overmacht, de psychische overmacht, vraagt een toetsing van de feiten aan het criterium dat uiteen valt in een tweetal vragen. (1) Is op de dader een zodanige druk uitgeoefend door omstandigheden die hem betreffen dat zijn wilsvrijheid is aangetast? (2) Kan van hem redelijkerwijs niet worden gevraagd weerstand te bieden aan de druk van die omstandigheden?
Verder is van belang dat het EHRM bij de beoordeling van een verzoek tot het uitvaardigen van een voorlopige maatregel ex Rule 39 van de Rules of the Court (Reglement EHRM) de in dat verzoek gestelde feiten en omstandigheden aan een prima facie toets onderwerpt met het oog op de beoordeling van de gegrondheid van de in te dienen klacht of reeds ingediende klacht bij het EHRM.
De politierechter gaat uit van de volgende feiten.
De beschikking van de IND waarbij verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard, dateert van 22 februari 2007. Tegen deze beslissing zijn tevergeefs diverse rechtsmiddelen aangewend. Op 9 december 2008 wordt verdachte in zijn woning aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 197 Sr. Op 26 maart 2009 beslist het EHRM positief op het verzoek van verdachte een voorlopige maatregel uit te vaardigen tegen de Nederlandse regering om verdachte niet uit te zetten naar [geboorteland] wegens dreigende schending van artikel 3 EVRM. Gedurende de procedure voor het EHRM met betrekking tot de klacht van verdachte tegen Nederland mag de Nederlandse regering verdachte niet uitzetten naar [geboorteland].
Verdachte stelt voorts dat bij uitzetting naar [geboorteland] schending van artikel 3 EVRM dreigt. Derhalve kan hij, ondanks dat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard bij beslissing van de bestuurrechter, niet terug gaan naar [geboorteland] zonder gevaar voor lijf en leden.
Gelet op de voorlopige maatregel van het EHRM en de hierboven omschreven wijze van totstandkoming van een dergelijke maatregel heeft verdachte naar het oordeel van de politierechter op dit moment voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een dreigende schending van het bepaalde in artikel 3 EVRM, indien hij zou worden uitgezet naar [geboorteland]. Hiermee wordt het onder (1) hierboven geformuleerde vraag bevestigend beantwoord.
Onder die omstandigheden kan van verdachte - in redelijkheid bezien - niet worden gevergd dat hij het in artikel 197 Sr neergelegde strafrechtelijke verbod respecteert. Hij hoefde derhalve geen weerstand te bieden aan de druk voorvloeiend uit de angst voor marteling en/of dood bij het afreizen naar [geboorteland].
Evenmin kan onder die omstandigheden van verdachte worden gevraagd illegaal te worden in een derde land. Immers de raadsvrouw heeft middels correspondentie met ambassades van een aantal EU-landen aangetoond dat verdachte daar niet op basis van een legale titel naar toe kan afreizen. Bovendien loopt verdachte daar eveneens het risico te worden uitgezet naar [geboorteland], indien niet tijdig ook tegen dat land een voorlopige maatregel wordt uitgevaardigd (mits het natuurlijk een land betreft dat partij is bij het EVRM).
De politierechter zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.
Toegepaste wetsartikelen
De politierechter heeft gelet op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De politierechter,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij wist dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.I. Veldt-Foglia, politierechter,
in tegenwoordigheid van V.R.G.D. Boel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 2 november 2009.