ECLI:NL:RBSGR:2009:BK6662

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2232
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het recht op kinderbijslag wegens vermoedelijke fictieve identiteit van kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de schorsing van het recht op kinderbijslag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L. van den Buijs, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarin het recht op kinderbijslag voor de kinderen [B] en [C] was geschorst. De schorsing was gebaseerd op aanwijzingen dat het recht op kinderbijslag niet bestond, zoals vermeld in een rapport van de Attaché van Sociale Zaken te Marokko. Dit rapport stelde dat de kinderen [F] en [G] weliswaar bestonden, maar dat zij de identiteit en geboortedata hadden overgenomen van fictieve kinderen [B] en [C].

Eiser betwistte de bevindingen van verweerder en voerde aan dat er geen sprake was van fictieve identiteiten. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende onderbouwing had geleverd voor de schorsing van de kinderbijslag. De rechtbank concludeerde dat er aanwijzingen waren dat het recht op kinderbijslag voor de kinderen [B] en [C] niet bestond, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank wees erop dat het enkele feit dat eiser officiële documenten had overgelegd, niet afdeed aan de bevindingen van het rapport.

De rechtbank benadrukte dat de beslissing van verweerder om de betaling van kinderbijslag te schorsen, was gebaseerd op duidelijke aanwijzingen en dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/2232 AKW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. L. van den Buijs
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.
IPROCESVERLOOP
Bij besluit van 10 november 2008 heeft verweerder het recht op kinderbijslag over het derde kwartaal 2008 geschorst voor zover dat ziet op de kinderen [B] en [C].
Bij besluit van 3 maart 2009 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 maart 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 29 oktober 2009 nog enige stukken overgelegd.
Het beroep is op 2 december 2009 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L. van den Buijs, advocaat te Den Haag. Tevens was aanwezig [D].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [E].
II OVERWEGINGEN
Artikel 19 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) bepaalt dat verweerder de betaling van de kinderbijslag schorst indien zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat het recht op kinderbijslag niet of niet meer bestaat.
Blijkens de bestreden beslissing stelt verweerder dat bij het in bezwaar bestreden besluit terecht is besloten de betaling van kinderbijslag voor de door eiser genoemde kinderen [B] en [C] te schorsen omdat er duidelijke aanwijzingen waren of een gegrond vermoeden was dat het recht op kinderbijslag voor deze kinderen niet bestaat. Verweerder stelt dat deze aanwijzing of gegrond vermoeden gelegen is in de rapportage van 2 juli 2008 van de Attaché van Sociale Zaken te Marokko. In deze rapportage staat dat eisers kinderen [F] (geboren [datum] 1988) en [G] (geboren [datum] 1987) bestaan, maar dat zij de identiteit en geboortedata hebben overgenomen van fictieve (jongere) kinderen [B] (geboren [datum] 1992) en [C] (geboren [datum] 1991).
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van aanwijzingen of een gegrond vermoeden dat het recht op kinderbijslag niet bestaat. Eiser voert daartoe samengevat weergegeven aan dat er geen sprake is van kinderen [G] en [F] die een fictieve identiteit en geboortedatum kennen. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op officiële documenten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Inmiddels heeft verweerder bij besluit van 11 mei 2009 besloten het recht op kinderbijslag in te trekken en terug te vorderen aangaande de kinderen [G]/[C] en [F]/[B]. Tegen deze besluiten heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
In de onderhavige procedure ligt niet de vraag voor of het recht op kinderbijslag terecht is ingetrokken, maar de vraag of verweerder zich op het standpunt kon stellen dat er sprake is van aanwijzingen of een gegrond vermoeden dat het recht op kinderbijslag niet bestaat. Verweerders ter zitting gevoerde betoog dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard reeds omdat het recht inmiddels is ingetrokken, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ontvalt het procesbelang tegen het opschortingsbesluit als het intrekkingsbesluit inmiddels onherroepelijk is geworden (zie bijvoorbeeld CRvB 18 oktober 2005, LJN AU 5118).
Het enkele feit dat er bezwaar is ingediend maakt niet dat er al sprake is van een intrekkingsbesluit dat inmiddels onherroepelijk is geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met een verwijzing naar de rapportage van 2 juli 2008 van de Attaché van Sociale Zaken te Marokko voldoende onderbouwd dat er sprake is van aanwijzingen of een gegrond vermoeden dat het recht op kinderbijslag niet bestaat. In deze rapportage is immers onderbouwd aangevoerd dat de kinderen [F] (geboren [datum] 1988) en [G] (geboren [datum] 1987) bestaan, maar dat zij de identiteit en geboortedata hebben overgenomen van fictieve kinderen [B] (geboren [datum] 1992) en [C] (geboren [datum] 1991). Nu dit onderbouwd is aangevoerd bestaan er aanwijzingen of een gegrond vermoeden dat het recht op kinderbijslag voor de kinderen [B] en [C] niet bestaat.
Hetgeen door eiser daartegen is aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Het feit dat eiser zelf officiële papieren heeft omtrent het bestaan van deze kinderen doet namelijk niets af aan het genoemde rapport. Dat het onderzoek waarop het rapport is gebaseerd is ingesteld naar aanleiding van een ontvangen tip die zelf veel typefouten bevat en volgens eiser onbegrijpelijk is, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat verweerder zich niet op het rapport mogen baseren. De stelling dat verweerder zich niet op het rapport had mogen baseren omdat daarin mede subjectieve waarnemingen staan over de ouderdom van twee kinderen van eiser, wordt door de rechtbank evenmin gevolgd. De conclusie van eiser dat van de kinderen [G] en [F] nagenoeg geen documentatie en informatie is aangetroffen deelt de rechtbank niet. In het rapport is uitvoerig betoogd waarop het oordeel is gebaseerd dat [G] en [F] bestaan en dat zij de fictieve identiteit en geboortedata van (de jongere) [C] en [B] hebben aangenomen.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
IIIBESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A. Dirks, in tegenwoordigheid van de griffier A. Jansen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.