Afdeling 1, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[A], wonend te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. S.D. van Reenen van DAS rechtsbijstand te Amsterdam,
de raad van de gemeente Delft, verweerder.
IPROCESVERLOOP
Bij brief van 31 augustus 2005 heeft eiser en [B] bij verweerder een verzoek ingediend om vergoeding van bestemmingsplanschade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Bij besluit van 22 februari 2007 heeft verweerder op dit verzoek om planschadevergoeding afwijzend beslist.
Bij besluit van 27 november 2008, bekend gemaakt bij brief van 11 december 2008 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften, Kamer I, van 25 april 2008, de second opinion van Houdringe van 1 augustus 2007 en de aanvullende second opinion van Houdringe van 7 augustus 2008, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit te herroepen, in die zin dat alsnog een planschadevergoeding ter hoogte van € 20.000,-- wordt toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2005 tot de dag van uitbetaling.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 januari 2009, ingekomen bij de rechtbank op 20 januari 2009, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 25 november 2009 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S.D. van Reenen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen mr. K.J. de Boer bijgestaan door mr. K.J. van de Laar van bureau Houdringe te Arnhem.
II OVERWEGINGEN
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Ingevolge artikel II, eerste lid, van de Wet van 8 juni 2005 tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschade-vergoedingsovereenkomsten, Stb. 2005, 305) blijft artikel 49 van de WRO, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijnde 1 september 2005, van toepassing op aanvragen om vergoeding van schade die vóór dat tijdstip zijn ingediend.
Aangezien de aanvraag is ingekomen op 31 augustus 2005 is in dit geval het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 september 2005.
Ingevolge artikel 49 van de WRO kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Eiser en [B] zijn eigenaren van de woning [a-straat 1] te [plaats]. Het betreft een woning op de tweede en derde verdieping (maisonette) van het appartementengebouw [C], met bijbehorende inpandige berging en eigen parkeerplaats.
Op 26 maart 2002 is het bestemmingsplan "Zuidpoort" in werking getreden.
Op grond van dit bestemmingsplan is de bouw mogelijk gemaakt van woon- en kantoorgebouwen tot een hoogte van 15 meter (en met vrijstelling tot 16 meter) en deels 18 meter (en met vrijstelling tot 19 meter). Van belang voor het voorliggende planschadeverzoek zijn daarbij de bebouwingsmogelijkheden op de gebieden aangeduid als veld 9 en veld 12, beiden met de hoofdbestemming "Woongebied". Veld 9 ligt op een afstand van 62 meter van eisers woning aan de overkant van de [a-straat] en kent een bebouwingshoogte van maximaal 18 meter. Veld 12 ligt op een afstand van 40 meter van eisers woning en kent een bebouwingshoogte van maximaal 15 meter.
Voorheen gold ter plaatse het bestemmingsplan "IIa in de Veste" op grond waarvan op de voornoemde betrokken gronden een maximale bouwhoogte van 5,5 meter gold.
Eiser stelt meer schade als bedoeld in artikel 49 van de WRO te hebben geleden ten gevolge van de bepalingen van het bestemmingsplan "Zuidpoort", dan de door verweerder toegekende € 20.000,-. Eiser voert daartoe aan dat het advies van de adviescommissie niet juist is uitgevoerd en dat er wordt getracht een expliciete omissie, impliciet te maken bij het vaststellen van het schadebedrag. Verder voert eiser aan dat hem de mogelijkheid om in te spreken is ontnomen nu verweerder het verzoek als hamerstuk heeft afgedaan. Eiser voert aan dat de schade ten gevolge van de 6e etage apart moet worden vastgesteld, aanvullend op het reeds vastgestelde bedrag van € 20.000,-. Eiser is van opvatting dat het verlies aan privacy en beperking van het vergezicht door de 6e etage veel ernstiger is dan Houdringe suggereert, mede omdat zijn woongedeelte en terras op ooghoogte liggen van deze 6e etage.
Verweerder voert aan dat de toekenning van een schadevergoeding eerst, gezien het ontvangen advies van Oranjewoud, is afgewezen. In bezwaar heeft verweerder aan bureau Houdringe een second opinion gevraagd. Bureau Houdringe heeft op 1 augustus 2007 geadviseerd € 20.000,- toe te kennen. De Adviescommissie voor de bezwaarschriften heeft geadviseerd deze schadevergoeding toe te kennen en te onderzoeken in hoeverre de geleden schade een gevolg is van veld 9 en de hoogte van de planschadevergoeding daarop eventueel aan te passen. Daarom is aan bureau Houdringe gevraagd om een aanvulling op de uitgebrachte rapportage. Deze aanvulling is door bureau Houdringe gegeven bij brief van 7 augustus 2008. Daarin is samengevat weergegeven geconcludeerd dat de totale waardedaling geschat wordt op € 20.000,-, waarmee bureau Houdringe het in het advies van 1 augustus 2007 gehanteerde schadebedrag heeft gehandhaafd. Verweerder heeft gezien deze aanvulling van het advies geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat het eerder vastgestelde schadebedrag aan te passen. Verweerder is van oordeel dat aldus het advies van de Adviescommissie juist is uitgevoerd. Verweerder voert verder aan dat eiser geen inspreekrecht is ontnomen, omdat eiser vrij heeft gestaan op dat gebied nader informatie in te winnen. Inzake de opvatting van eiser dat de schade ten gevolge van de 6e etage boven het reeds eerder vastgestelde schadebedrag had dienen te komen overweegt verweerder dat in het voornoemde aanvullend advies uiteen is gezet dat de schade tengevolge van de 6e etage al was verdisconteerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder het aanvullende advies van bureau Houdringe kon volgen waarin is geoordeeld dat schade ten gevolge van de 6e etage op veld 9 al was verdisconteerd in het schadebedrag genoemd in het advies van 1 augustus 2007.
Niet in geschil is dat deze 6e etage schade veroorzaakt. De vraag of die schade al was verdisconteerd in het schadebedrag is opgekomen bij de Adviescommissie voor de bezwaarschriften. Daarbij heeft gezien de stukken de woordkeuze "Echter nu de (lees: schade) met name een gevolg is van veld 12" (blz 59 onder 12.4 van het advies) de Adviescommissie aanleiding gegeven te twijfelen of de schade ten gevolge van veld 9, meer in het bijzonder de boven veld 12 uitstekende 6e etage van veld 9, wel voldoende in beeld is geweest in het advies van bureau Houdringe. Om deze reden heeft verweerder daarover bureau Houdringe een aanvulling gevraagd op het advies. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat bureau Houdringe in het aanvullende advies stelt dat in het advies een verschil is gemaakt tussen de ontwikkelingen op veld 9 en veld 12. Voorts is daarbij gesteld dat ten aanzien van beiden is geconcludeerd dat er sprake is van een planologisch nadeliger (lees: planologisch nadeligere situatie). Verder is daarbij verwoord dat bij het onderwerp voorzienbaarheid is gesteld dat de schade met name een gevolg is van veld 12, hetgeen volgens bureau Houdringe impliceert dat de schade zowel een gevolg is van veld 9 als van veld 12, doch dat de schade met name haar oorzaak vindt in veld 12.
De rechtbank kan in het advies en in het aanvullende advies niet zien dat in het advies ten onrechte geen schade is toegekend behorende bij de negatieve gevolgen van de 6e etage van veld 9. De opmerking dat de schade met name een gevolg is van veld 12 geeft aan dat de schade in het bijzonder zijn oorzaak vindt in veld 12, niet dat de berekende schade geen oorzaak vindt in een andere oorzaak dan veld 12. Dat verweerder in het verlengde van het Advies van de Adviescommissie aanleiding heeft gezien omtrent de vraag of schade ten gevolge van de 6e etage was meegenomen een aanvulling te vragen aan bureau Houdringe acht de rechtbank niet onzorgvuldig. Gezien de reactie van bureau Houdringe van 7 augustus 2008 moet evenwel geconcludeerd worden dat bureau Houdringe beargumenteerd heeft gesteld dat de schade ten gevolge van de 6e etage al was verdisconteerd in het eerder vastgestelde schadebedrag.
In het aanvullende advies is nader betoogd dat het schadebedrag kan worden onderverdeeld in schade als gevolg van privacy en uitzicht van veld 12 en schade als gevolg van een verlies aan uitzicht van met name de 6e bouwlaag op veld 9 groot € 16.000,-. Schade als gevolg van de overige bebouwing op veld 9 is daarbij begroot € 4.000,-.
Eiser heeft aangevoerd dat aldus ten onrechte niet is uitgesplitst welk schadebedrag moet worden toegekend aan het effect van de 6e etage van veld 9. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het niet uitsplitsen van het effect van de 6e etage niet dat verweerder geen gebruik had kunnen maken van het advies en het aanvullend advies. Verweerder had niet dienen te oordelen dat het advies wegens het niet verder uitsplitsing onbegrijpelijk en daarmee onbruikbaar was.
Dat eiser geen gebruik heeft kunnen maken van zijn inspreekrecht maakt naar het oordeel van de rechtbank het besluit niet onrechtmatig. Eiser is gehoord in bezwaar en voorts is gesteld noch gebleken dat er thans in de procedure een aspect niet aan de orde is gesteld dat eiser bij gebruikmaking van het inspreekrecht aan de orde had willen stellen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden, onder verwijzing naar het advies van bureau Houdringe en het aanvullende advies van bureau Houdringe, het schadebedrag heeft vastgesteld op € 20.000,-
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A. Dirks, in tegenwoordigheid van de griffier A. Jansen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.