ECLI:NL:RBSGR:2009:BK7351

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
350956 / KG ZA 09-1447
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot overbrenging van straf naar België afgewezen

In deze zaak vorderde eiser, een Belgische gedetineerde, de overbrenging van zijn straf naar België. Eiser was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaar voor ernstige delicten, waaronder moord. Hij verzocht de Nederlandse minister van Justitie om zijn straf in België ten uitvoer te leggen op basis van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). De minister wees dit verzoek af, met als argument dat overbrenging niet in het belang van een goede rechtsbedeling was, gezien de ernst van de gepleegde feiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister een ruime beleidsvrijheid had en dat zijn afwijzing van het verzoek in redelijkheid kon worden gedaan. De voorzieningenrechter benadrukte dat de minister niet verplicht was om aan het verzoek tot overname of overdracht mee te werken en dat de WOTS geen rechtsmiddel opende tegen de beslissing van de minister. Eiser had geen andere rechtsgang tot zijn beschikking om zijn vorderingen te bewerkstelligen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister niet onrechtmatig had gehandeld en wees de vorderingen van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 15 december 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 350596 / KG ZA 09-1447 van:
[eiser],
verblijvende in [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. M. Kalle te Middelburg,
tegen:
De Staat der Nederlanden, (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te 's-Gravenhage.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 8 december 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser heeft de Belgische nationaliteit en is thans gedetineerd in [verblijfplaats]
1.2. Bij inmiddels onherroepelijk arrest van 25 oktober 2007 van het gerechtshof 's-Gravenhage is eiser onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaar met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten. Hij is veroordeeld ter zake van - kort gezegd - moord, poging moord meermalen gepleegd, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht meermalen gepleegd en belaging.
1.3. In voornoemd arrest heeft het hof met betrekking tot de strafmaat onder meer het volgende overwogen:
"(...) De maat voor verdachtes handelen was aldus het eenzijdig doorzetten van zijn eigen gelijk, hetgeen is geculmineerd in de buitengewoon morbide en excessieve delicten van 15 september 2005. Het hof acht de verdachte dienaangaande slechts enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Uit de verklaringen van de verdachte in de loop van de strafrechtelijke procedure blijkt hier en daar wel geleidelijk aan van enige spijt, maar niet ten aanzien van de moord op zijn schoonmoeder, terwijl de verdachte zich mede blijkens de door hem geschreven brieven nog steeds dwingend zo niet dreigend tegenover zijn inmiddels ex-vrouw en haar naaste omgeving opstelt. Afgezien van het gruwelijke en schokkende karakter van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder die van 15 september 2005, baart de onverbeterlijkheid van verdachte's houding het hof ernstige zorgen.
Het hof is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf van lange duur een passende reactie vormt, zowel vanuit vergeldingsoogpunt als vanuit speciale preventie ten aanzien van verdachte's ex-vrouw en zijn uit haar geboren kinderen.
Voorzover deze - Belgische - verdachte ingevolge een strafexecutie in België in het kader van een vervroegde invrijheidsstelling in België weer snel op vrije voeten verwacht te zijn, hecht het hof eraan op te merken dat uit een oogpunt van beveiliging er bij de na te noemen gevangenisstraf vanuit is gegaan dat de in Nederland gebruikelijke VI-termijn op deze verdachte zal worden toegepast.
(...)".
1.4. Eiser heeft bij brief van 30 november 2007 de Nederlandse minister van justitie (hierna: de minister) verzocht om hem op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) over te brengen naar België, teneinde de aan hem opgelegde gevangenisstraf aldaar ten uitvoer te leggen.
1.5. De minister heeft bij brief van 17 januari 2008 het verzoek van eiser afgewezen, omdat overbrenging naar België niet in het belang van een goede rechtsbedeling is, aangezien het gepleegde feit een ernstig levensdelict betreft. Voorts geldt in België dat, ook voor dergelijke feiten, een regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling geldt, waarbij gedetineerden na ommekomst van een derde deel van hun straf kunnen vrijkomen.
1.6. Eiser is bij beschikking van 5 november 2008 als ongewenst vreemdeling aangemerkt, hetgeen betekent dat hij na zijn detentie binnen 24 uur Nederland dient te verlaten. Het door eiser ingediende bezwaarschrift tegen deze ongewenstverklaring is bij beschikking van 15 juni 2009 ongegrond verklaard.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - de minister te gelasten om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis opdracht te geven tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis (bedoeld zal zijn arrest) aan België, althans te gelasten in te stemmen met de overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf aan België, althans te gelasten om België te verzoeken de tenuitvoerlegging van de straf (verder) ten uitvoer te leggen.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door geen toestemming te geven voor de overdracht van de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf aan België. Eiser bevindt zich in een sociaal isolement, nu zijn familie woonachtig is in België en zij hem niet of slechts zelden kan bezoeken. Daarnaast ontbeert eiser de mogelijkheid om te resocialiseren in de samenleving. Door zijn ongewenstverklaring komt hij in de laatste achttien maanden van zijn straf niet in aanmerking voor detentiefasering, zoals een jaar in een openinrichting doorbrengen en vervolgens de laatste zes maanden naar huis onder elektronisch toezicht. De resocialisatie is uit preventief oogpunt voor samenleving, maar ook op humanitaire gronden voor eiser van groot belang. Het niet kunnen resocialiseren is overigens in strijd met de WOTS, nu de grondslag daarvan is dat in het kader van een goede rechtsbedeling een Nederlander zijn gevangenisstraf in Nederland kan uitzitten om zijn resocialisatie te bevorderen in de samenleving waarmee hij verbonden is. In België kan eiser na een derde van de straf in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, maar dat is zeker geen recht. Bovendien geschiedt een dergelijke invrijheidstelling onder strikt toezicht en strenge voorwaarden.
Daarnaast is de weigering om mee te werken aan de overdracht van de tenuitvoerlegging onrechtmatig, omdat er sprake is van ongelijke behandeling naar nationaliteit. Zo wordt er onderscheid gemaakt tussen Nederlanders en niet-Nederlanders en tussen het overdragen van een straf naar Nederland en vanuit Nederland.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Nu eiser aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt is de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - bevoegd tot kennisneming van de vorderingen. Eiser is in zijn vorderingen ook ontvankelijk. Hij keert zich tegen de beslissing van de minister om zijn verzoek tot overbrenging naar België te weigeren. Voor hem staat geen andere rechtsgang open voor het bereiken van hetgeen hij met zijn vorderingen beoogt.
3.2. Als uitgangspunt heeft te gelden dat op een verzoek tot overbrenging van de tenuitvoerlegging van een straf aan een andere staat, de minister op grond van de WOTS is aangewezen om op dergelijke verzoeken te beslissen. De wetgever heeft in de WOTS geen rechtsmiddel opengesteld tegen de beslissing van de minister. Voorts is van belang dat de WOTS geen verplichting oplegt aan gedaagde om aan een verzoek tot overname of overdracht mee te werken. Dit heeft tot gevolg dat in het kader van de beoordeling van overbrengingsverzoeken de minister over een ruime beleidsvrijheid beschikt, hetgeen meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding deze beslissing in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
3.3. De minister heeft zijn afwijzende beslissing gestoeld op het feit dat het hof in zijn arrest uitdrukkelijk heeft overwogen dat het, gezien het gruwelijke en schokkende karakter van de bewezen verklaarde feiten en de onverbeterlijkheid van eisers houding, een gevangenisstraf van lange duur passend acht, zowel vanuit vergeldingsoogpunt als vanuit speciale preventie ten aanzien van de slachtoffers. Het hof heeft voorts overwogen dat het bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf ervan is uitgegaan dat de in Nederland gebruikelijke vervroegde invrijheidstelling (de oude vi-regeling wel te verstaan) zal worden toegepast. Dat betekent dat eiser na twee derde van zijn straf te hebben uitgezeten in vrijheid gesteld zal worden. Niet weersproken is dat bij een overbrenging van de tenuitvoerlegging van de straf van eiser naar België, de opgelegde straf conform artikel 9 lid 3 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) wordt ten uitvoer gelegd naar Belgisch recht. Dit heeft tot gevolg dat eiser in aanmerking kan komen voor de Belgische voorwaardelijke invrijheidstelling, inhoudende dat hij na een derde van de straf uitgezeten te hebben voorwaardelijk in vrijheid gesteld kan worden. Deze mogelijke verkorting van de strafduur druist duidelijk in tegen de bedoeling van het hof. Eiser heeft zich kennelijk ook neergelegd bij de strafmaat en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, nu hij tegen het eerdergenoemde arrest geen rechtsmiddel heeft aangewend. Dat de voorwaardelijke invrijheidstelling volgens eiser geen afdwingbaar recht is en derhalve geen zekerheid biedt, is weliswaar relevant maar niet van doorslaggevend gewicht. Daarnaast heeft eiser nog gesteld dat de voorwaardelijke invrijheidstelling onder zeer strikt toezicht en strenge regels geschiedt. De ter zitting genoemde voorbeelden van voorwaarden, zoals het zich (wekelijks) melden bij een instantie en zich houden aan vooraf vastgestelde regels, acht de voorzieningenrechter niet overtuigend. Deze voorwaarden zijn vergelijkbaar met een in Nederland opgelegde voorwaardelijke straf, waarbij de veroordeelde onder toezicht staat van de reclassering en zich dient te houden aan haar aanwijzingen. Het hof heeft gezien de opgelegde strafmaat een dergelijke straf niet voor ogen gehad.
3.4. Eiser heeft vervolgens gesteld dat hij thans in een sociaal isolement verkeert en hij door deze handelwijze niet in staat wordt gesteld om te resocialiseren in de maatschappij. Gedaagde heeft hiertegen ingebracht dat eiser al op eigen verzoek is overgeplaatst naar [verblijfplaats], waardoor hij dichterbij zijn familieleden verblijft. Die wonen immers in de omgeving van [woonplaats]. In zoverre is gedaagde al tegemoetgekomen aan de wens van eiser om dichterbij zijn familie te kunnen verblijven. Eiser heeft niet weersproken dat menig gedetineerde in Nederland verder van zijn familie verblijft dan hij thans doet. Overigens is het maar de vraag of eiser bij een detentie in België dichterbij zijn familie geplaatst zal worden.
Vaststaat dat eiser thans niet in aanmerking komt voor deze detentiefasering, inhoudende dat hij de laatste achttien maanden van zijn straf in een (half)openinrichting kan verblijven, waarbij hij de laatste zes maanden op basis van elektronisch toezicht thuis kan verblijven. Het gebrek aan resocialisatie mogelijkheden komt mede voort uit het feit dat eiser als ongewenst vreemdeling is aangemerkt en hij mitsdien niet in aanmerking komt voor detentiefasering. De voorzieningenrechter is, gezien de aard van de bewezen verklaarde feiten, echter van oordeel dat voorshands het belang van eiser om te kunnen resocialiseren onvoldoende opweegt tegen de geschokte rechtsorde en de maatschappelijke onrust en onbegrip, meer in het bijzonder bij de slachtoffers, die een eerdere invrijheidstelling van eiser te weeg zal brengen.
3.5. Dat gedaagde, zoals eiser heeft gesteld, onderscheid maakt naar nationaliteit is inherent aan de doelstelling van de WOTS en het VOGP. De doelstelling is immers dat de tenuitvoerlegging van straffen, opgelegd aan niet-onderdanen van de vreemde staat, kunnen worden overgenomen door de staat van herkomst van de veroordeelde, teneinde de resocialisatie in de samenleving waarmee de veroordeelde is verbonden, te bevorderen. Hierin schuilt reeds het onderscheid naar nationaliteit dat is verankerd in de wet. Dat gedaagde in de onderhavige zaak willekeurig heeft gehandeld, is niet gebleken. De door eiser genoemde voorbeelden zien op het geval dat gedaagde de aangezochte staat is waar de straf ten uitvoer gelegd moet gaan worden. Die situatie is geenszins vergelijkbaar met het onderhavige geval waar de straf in een andere staat ten uitvoer gelegd dient te worden.
3.6. Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, in het licht van de onder 3.2 gegeven toetsingsmaatstaf, gedaagde in redelijkheid het verzoek van eiser heeft kunnen afwijzen. Gedaagde heeft derhalve niet onrechtmatig jegens eiser gehandeld. De vorderingen van eiser zullen dan ook worden afgewezen.
3.7. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.078,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 262,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2009.
nve