In de voorlopige voorziening:
4.1. De kantonrechter stelt voorop, dat [eiseres] bij inleidende dagvaarding naast haar eis in de hoofdzaak heeft gevorderd een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 208 e.v. (223) Rv. te treffen. Tijdens de comparitie van partijen is die vordering aan de orde geweest. Nu er echter inmiddels sprake is van een te wijzen eindvonnis, hebben partijen geen belang meer bij een beslissing in dit incident. Door partijen is ook, na de gehouden comparitie in de genomen aktes, niet meer gerefereerd aan de incidentele vordering. De kantonrechter houdt het er onder deze omstandigheden voor dat de voorlopige voorziening niet langer aan de orde is en dat daaromtrent niet verder behoeft te worden beslist. Een beslissing omtrent de kosten van deze procedure kan verder ook achterwege blijven.
In de hoofdzaak:
4.2. Het debat van partijen in de hoofdzaak, althans het debat tussen [eiseres] en Sohor, spitst zich in de kern toe op de vraag of [eiseres] per 1 januari 2008 in dienst is gebleven van [A.], of dat zij toen in dienst is getreden van Flexconnect. Verder draait het in de kern om de beantwoording van de vraag of [eiseres] - als aangenomen moet worden dat zij per 1 januari 2008 bij Flexconnect in dienst is getreden - door de vernietiging van dat ontslag dan wel door de tussen partijen gemaakte afspraken, wel of niet met terugwerkende kracht alsnog bij [A.] in dienst is gebleven en zij derhalve al dan niet alsnog recht kan doen gelden op de aangevraagde uitkering.
4.3. De kantonrechter is van oordeel dat er, gelet op de stellingen van partijen en de inhoud van overgelegde producties, geen twijfel over kan bestaan dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] met [A.] per 1 januari 2008 is geëindigd en dat deze toen is voortgezet door Flexconnect. Duidelijker dan in de door alle drie de partijen (bij de arbeidsovereenkomst) ondertekende verklaring van 29 augustus 2008 (zie sub 1. onder p.) kan dat bijvoorbeeld niet blijken; partijen verklaren daar immers zonder enig voorbehoud dat [eiseres] per 1 januari 2008 bij Flexconnect in dienst is getreden en dat die partijen dit terug willen draaien, waardoor [eiseres] weer bij [A.] in dienst zou zijn vanaf 1 januari 2008.
De omstandigheid dat [eiseres] de haar voorgelegde arbeidsovereenkomst niet zou hebben ondertekend, doet aan een en ander niet af. Dit nog daargelaten overigens, dat [eiseres] in de dagvaarding sub 3. heeft vermeld dat de arbeidsovereenkomst wel (te goeder trouw) door haar zou zijn ondertekend.
4.4. De vraag of aan de door [eiseres] ingeroepen vernietigbaarheid van het ontslag/de beëindiging terugwerkende kracht toekomt beantwoordt de kantonrechter bevestigend. Op grond van artikel 3:53 BW werkt de buitengerechtelijke vernietiging terug tot (in ieder geval) 1 januari 2008. Nu gesteld noch gebleken is dat de reeds ingetreden gevolgen van de rechtshandeling tot beëindiging bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, is er geen reden - zeker nu dat niet is verzocht - aan de vernietiging geheel of gedeeltelijk haar werking te ontzeggen. In tegendeel; partijen bij de beëindiging hebben de gevolgen daarvan inmiddels geheel teruggedraaid; de arbeidsrechtelijke toestand is geheel hersteld naar het tijdstip zoals die was tot 1 januari 2008.
4.5. Sohor heeft ten aanzien van het beroep van [eiseres] op de vernietigbaarheid van het ontslag als verweer aangevoerd dat dit beroep op 13 augustus 2008 niet meer mogelijk was, omdat de vernietiging - als er volgens [eiseres] sprake was van een onregelmatig ontslag - op grond van artikel 7:677 lid 5 BW binnen twee maanden na de opzegging, dus voor 1 maart 2008, had moeten gebeuren. Voorts heeft Sohor op dit punt ten verwere aangevoerd dat voor een beroep op vernietigbaarheid in verband met het ontbreken van de toestemming van het CWI een termijn van 6 maanden geldt; nu die termijn op 1 juli 2008 afliep, dus ruim voor 13 augustus 2008, is die opzegging volgens Sohor onaantastbaar geworden. Ook om deze redenen kan volgens Sohor niet worden aangenomen dat [eiseres] in de periode vanaf 1 januari 2008 bij [A.] in dienst is geweest.
4.6. Dit verweer faalt. Nu [eiseres] een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van de opzegging/beëindiging en noch [A.] (als haar oude werkgever) noch Flexconnect (als haar nieuwe werkgever) dat beroep hebben bestreden, is de vernietiging een feit geworden. Op welke grondslag [eiseres] die vernietigbaarheid precies heeft ingeroepen doet dan niet meer ter zake; in ieder geval komt aan Sohor geen zelfstandig recht toe zich op de eventuele ongeldigheid van de vernietiging in verband met de overschrijding van deze specifieke (verkorte) termijnen te beroepen, nu die termijnen de strekking hebben de wederpartij bij de betreffende rechtshandeling te beschermen (dus [A.] en/of Flexconnect), maar niet een derde zoals Sohor.
Bovendien, maar dit ten overvloede, heeft het beroep op de vernietigbaarheid kennelijk geen betrekking op een onregelmatig ontslag of een ontslag dat zonder toestemming van het CWI is gegeven, maar veeleer op de vernietigbaarheid van het ontslag op grond van dwaling of benadeling; bij een dergelijk beroep op de vernietigbaarheid geldt een verjaringstermijn van drie jaar, nadat de dwaling/benadeling is ontdekt (artikel 3:52 BW). De door Sohor genoemde (korte) verjaringstermijnen gelden hier dus niet. De hiervoor bedoelde termijn van 3 jaar was op 13 augustus 2008 nog niet verstreken. Welke vernietigingsgrond in casu precies aan de orde is (geweest) kan verder, bij gebrek aan belang, onbesproken blijven.
4.7. Sohor heeft voorts als verweer aangevoerd dat het feit dat [eiseres] en [A.] hebben afgesproken om hun dienstverband met terugwerkende kracht te herstellen, geen recht op een overgangsuitkering doet ontstaan. Voor de beoordeling van het recht op die uitkering is volgens Sohor de feitelijke situatie op het moment van de aanvraag bepalend. Die feitelijke situatie was, dat [eiseres] toen in dienst was van Flexconnect. Volgens Sohor kunnen [eiseres] en [A.] dan later wel een constructie bedenken om te proberen [eiseres] alsnog in aanmerking te laten komen voor een overgangsregeling, maar daaraan acht Sohor zich niet gebonden; zij vindt dit ook geen correcte handelwijze.
4.8. Dit verweer is in zoverre terecht opgeworpen, dat er ten tijde van de aanvraag en ten tijde van de daarop door Sohor gegeven (eerste) beslissing (van 17 juni 2008) geen sprake was van een (voortdurend) dienstverband van [eiseres] met [A.]. [eiseres] voldeed op het moment van de door Sohor genomen beslissing dus niet aan dat voor toewijzing benodigde vereiste.
Echter, door de vernietiging van het ontslag/de beëindiging op 13 augustus 2008 - en dus niet door de afspraken tussen partijen - is de arbeidsovereenkomst van rechtswege met terugwerkende kracht per 1 januari 2008 hersteld en heeft de arbeidsovereenkomst met Flexconnect nimmer bestaan. Indien de aanvraag van [eiseres] dus na het tijdstip van de vernietiging, achteraf bezien, wordt beoordeeld, is aan het vereiste van een voortdurend dienstverband wel voldaan. De kantonrechter is van oordeel dat van Sohor verlangd kan en mag worden de aanvraag van [eiseres] alsnog op die grondslag te behandelen c.q. te beoordelen; de uitkomst daarvan zou geen andere kunnen zijn dan dat [eiseres] steeds bij [A.] in dienst is gebleven en dat er geen sprake is geweest van enige onderbreking van het dienstverband.
4.9. Van een later bedachte constructie is geen sprake, nu immers [eiseres] niet meer en niet minder heeft gedaan dan gebruik maken van haar wettelijk recht om het ontslag/de beëindiging buitengerechtelijk te vernietigen. Daar had zij alle reden toe, nu zij in verband met de door [A.] bewerkstelligde overgang van de arbeidsovereenkomst naar Flexconnect - waaraan zijzelf part noch deel had - in de situatie was geraakt dat er geen sprake meer was van een voortgezet dienstverband en zij daardoor haar aanspraken op de onderwerpelijke uitkering zou verliezen.
4.10. Dat Sohor zich op het standpunt stelt dat de handelwijze van [A.] - te weten het onderbrengen van (bijna) al haar personeel bij een payrollbedrijf, om zodoende de op grond van de Horeca-CAO geldende (hogere) heffingen te ontlopen, behoudens ten aanzien van (haar oudere, voor een uitkering in aanmerking komende, werknemer) [eiseres] - niet behoort te worden gehonoreerd, acht de kantonrechter weliswaar begrijpelijk, maar dat standpunt kan zij niet op goede gronden aan [eiseres] tegenwerpen. Immers, zoals gezegd, heeft [eiseres] aan deze handelwijze part noch deel gehad, zodat zij daarvan ook niet de dupe behoort te worden. Indien Sohor van mening mocht zijn dat [A.] door te handelen als zij deed onrechtmatig jegens haar, Sohor, heeft gehandeld, dan dient zij [A.] daarop desgewenst aan te spreken; zij kan dat handelen van [A.] echter niet op goede gronden aan [eiseres] verwijten en haar daarom een uitkering onthouden.
4.11. Tenslotte kan ook de omstandigheid dat [A.] (nog) niet is aangesloten bij Sohor en dat door [A.] (nog) geen premies zijn afgedragen, niet aan het toekennen van de gevraagde uitkering in de weg staan. Immers, dat [A.] niet is aangesloten bij Sohor is uitsluitend en alleen het geval, omdat Sohor de aanmelding van [A.] heeft geweigerd. Zoals uit het vorenstaande volgt, is die weigering naar het oordeel van de kantonrechter ten onrechte geweest. Ten overvloede: van Sohor kan en mag naar het oordeel van de kantonrechter verlangd worden, dat zij die aansluiting thans alsnog en met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 tot stand zal brengen.
Dat de premies niet zijn betaald is eveneens uitsluitend en alleen toe te rekenen aan het feit dat Sohor weigert om die premies aan [A.] op te leggen en/of die premies te heffen. De kantonrechter gaat er van uit dat Sohor die premies alsnog zal opleggen en dat deze daarna (per omgaande) door [A.] zullen worden voldaan/afgedragen.
4.12. De conclusie van een en ander moet zijn, dat Sohor gehouden is de aanvraag van [eiseres] op de volledige Overgangsuitkering alsnog te honoreren, nu die aanvraag kennelijk aan alle overige daaraan te stellen vereisten voldoet. Weliswaar wordt er in de dagvaarding gesteld dat [eiseres] per 7 november 1996 bij [A.] in dienst is getreden en heeft [A.] gesteld dat [eiseres] sinds 1 november 1996 bij haar in dienst is, zodat op basis van die gegevens (ten tijde van de aanvraag) nog niet voldaan zou zijn aan de referte-eis van 13 jaar, maar nu tussen partijen kennelijk niet in geschil is dat [eiseres] - behoudens de kwestie van de indiensttreding per 1 januari 2008 bij Flexconnect - wel aan die referte-eis voldoet, dient daaraan verder voorbij te worden gegaan. Bovendien blijkt uit het verweerschrift van [eiseres] d.d. 11 juli 2008 aan Sohor, dat [eiseres] kennelijk al 27 jaar in de horeca/bij [A.] werkzaam is geweest zodat - nu de juistheid van die mededelingen niet is bestreden - ook daarom moet worden aangenomen dat aan de referte-eis is voldaan
4.13. De kantonrechter zal Sohor veroordelen tot betaling van de onderwerpelijke uitkering aan [eiseres] per 1 januari 2010, dit op basis van de gegevens zoals die golden per 1 juli 2008, verhoogd met 5% met ingang van 1 juli 2009 (conform artikel 7 lid 3 van Uitkeringsreglement C); betaling binnen drie weken na de vonnisdatum - zoals door [eiseres] gevorderd - acht de kantonrechter te kort om daaraan praktisch uitvoering te kunnen geven.
De omstandigheid dat Sohor uitgaat van een meerjarig gemiddelde vanaf 1993, staat er naar het oordeel van de kantonrechter niet aan in de weg, dat in casu wordt uitgegaan van de (salaris)gegevens zoals die bij een uittreden van [eiseres] per 1 juli 2008 zouden hebben gegolden; het verweer ter zake van Sohor wordt dan ook verworpen.
De kantonrechter ziet geen grondslag voor het toekennen van wettelijke rente over de uit te betalen uitkering, nu Sohor daarmee (nog) niet in verzuim is, zodat het gevorderde ter zake zal worden afgewezen.
4.14. Het verweer van Sohor dat door de toekenning van een uitkering aan [eiseres] een precedent zal worden geschapen verwerpt de kantonrechter, reeds omdat de onderhavige situatie dermate uitzonderlijk kan worden geacht, dat van een precedent geen sprake kan zijn. Dat een situatie als deze wel vaker zou voorkomen is door Sohor op geen enkele manier nader onderbouwd en/of aannemelijk gemaakt.
4.15. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding van immateriële schade afwijzen, nu aan de vereisten die artikel 6:106 lid 1 BW daaraan stelt niet is voldaan. Immers, gesteld noch gebleken is dat Sohor het oogmerk had [eiseres] immateriële schade toe te brengen (lid 1 sub a), of dat [eiseres] lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat zij in haar eer of goede naam is geschaad of dat zij op andere wijze in haar persoon is aangetast (lid 1 sub b); de situatie van lid 1 sub c (aantasting van de nagedachtenis van een overledene) doet zich al helemaal niet voor. Het gemiste genot van vervroegde uittreding kan niet onder een van voormelde categorieën worden gebracht.
4.16.
De subsidiair gevorderde veroordeling van [A.] tot het betalen van immateriële schadevergoeding dient op dezelfde gronden als hiervoor vermeld te worden afgewezen. Aan de beoordeling van de subsidiaire vordering van [eiseres] jegens [A.] met betrekking tot de betaling van een schadevergoeding komt de kantonrechter niet toe, nu de daaraan verbonden voorwaarde niet in vervulling is gegaan. In de procedure van [eiseres] jegens Sohor zal de kantonrechter Sohor, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van die procedure veroordelen. In de procedure van [eiseres] jegens [A.] ziet de kantonrechter aanleiding de kosten daarvan te compenseren als na te melden.
4.17. De kantonrechter zal het vonnis, zoals door [eiseres] (bij dagvaarding) gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.18. Op hetgeen verder door partijen is aangevoerd zal de kantonrechter niet nader ingaan, nu een inhoudelijke behandeling daarvan niet tot een andere beslissing zal leiden.