ECLI:NL:RBSGR:2009:BK7679

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-757155-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 Sv na vrijspraak in strafzaak met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 maart 2009 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van verzoeker, die een schadevergoeding vroeg ten laste van de Staat voor de dagen die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verzoeker was op 29 januari 2007 in verzekering gesteld en op 1 februari 2007 in voorlopige hechtenis genomen, waarna hij op 10 mei 2007 in vrijheid werd gesteld. Gedurende deze periode heeft hij in totaal 101 dagen zijn vrijheid moeten missen, waarvan 8 dagen in beperkingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker recht heeft op een standaardvergoeding van € 95,00 per dag, maar heeft ook bijzondere omstandigheden in overweging genomen die een hogere vergoeding rechtvaardigen.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en de conclusies van de officier van justitie, die een bedrag van € 7.340,00 voorstelde. Verzoeker heeft echter aangevoerd dat hij recht heeft op een hogere vergoeding vanwege de onevenredige media-aandacht, de ernst van de beschuldigingen en de impact op zijn leven. De rechtbank heeft in haar beoordeling het vonnis van 18 oktober 2007 in de strafzaak tegen verzoeker als bepalend beschouwd, waarin hij was vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, ondanks de beschuldigingen, hulp heeft geboden aan het slachtoffer en dat hij door de media al voor zijn veroordeling was veroordeeld in de publieke opinie.

Gelet op de ernst van de beschuldigingen en de bijzondere omstandigheden heeft de rechtbank besloten om een hogere schadevergoeding toe te kennen. Uiteindelijk is aan verzoeker een bedrag van € 14.690,00 toegekend, wat twee keer hoger is dan de standaardvergoeding, en is het anders of meer verzochte afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de mogelijkheid van een hogere schadevergoeding in gevallen waar bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, zoals media-aandacht en de impact op het leven van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Parketnummer: 09/757155-07
Kenmerk RK: 08/2137
Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
geboren op [datum] 1961 te [geboorteplaats] (Frankrijk),
wonende te [adres]
te dezer zake domicilie kiezende te 's-Gravenhage,
Abraham Patrasstraat 5, 2595 RC, ten kantore van mr. J.A.W. Knoester,
ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 25 juli 2008, strekkende tot een schadevergoeding ten laste van de Staat voor de dagen door verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht tot een bedrag van in totaal € 22.170,00.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft op 10 maart 2009 dit verzoekschrift in raadkamer behandeld.
Verzoeker, bijgestaan door mr. J.A.W. Knoester, advocaat te 's-Gravenhage, is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek tot een bedrag van € 7.340,00 en tot afwijzing van het meer verzochte.
Beoordeling van het verzoekschrift.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 18 oktober 2007, waarbij verzoeker is vrijgesproken van het hem telastegelegde.
Tegen dit vonnis is het openbaar ministerie in hoger beroep gegaan op 26 oktober 2007.
Dit hoger is ingetrokken op 12 juni 2008. Het verzoek is tijdig ingekomen.
Verzoeker is in deze zaak op 29 januari 2007 in verzekering gesteld, op 1 februari 2007 in voorlopige hechtenis gesteld en op 10 mei 2007 in vrijheid gesteld. Derhalve heeft verzoeker 101 dagen zijn vrijheid moeten missen. Verzoeker heeft van 1 februari 2007 tot en met 9 februari 2007, zijnde 8 dagen van de voorlopige hechtenis, in beperkingen doorgebracht.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij recht heeft op een hogere vergoeding dan de gebruikelijke vergoeding omdat er in de strafzaak tegen verdachte onevenredig veel media aandacht is geweest, dat hij van meet af aan de verdenkingen stellig heeft ontkend en dat hij werd verdacht van een misdrijf waar een levenslange gevangenisstraf op staat. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat hij zijn oude leven niet kan hervatten, heeft moeten verhuizen en wordt bedreigd en beledigd.
Tot slot heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat een schadevergoeding dient te worden toegekend voor alle dagen dat er sprake is geweest van vrijheidsbeneming, de eerste en de laatste dag als een volle rekenend. Verzoeker acht het redelijk dat aan hem een vergoeding wordt toegekend van € 285,00 voor elke dag dat hij in een politiecel verbleef onderscheidenlijk in beperkingen (totaal 10 dagen) en € 210,00 voor elke dag dat hij in het huis van bewaring verbleef (totaal 92 dagen).
Ingevolge artikel 89, eerste lid, Sv wordt aan de gewezen verdachte een standaardbedrag van € 95,00 per dag aan vergoeding toegekend voor de schade die hij tengevolge van een ondergane verzekering heeft geleden. In dit bedrag is reeds een component voor geleden immateriële schade verdisconteerd. Op grond van bijzondere persoonlijke omstandigheden kan echter een extra vergoeding voor gestelde immateriële schade worden toegekend.
Bij de beoordeling van het verzoek van verzoeker acht de rechtbank het door de meervoudige kamer op 18 oktober 2007 gewezen vonnis in de strafzaak tegen verzoeker in grote mate bepalend.
In voornoemd vonnis is door de rechtbank geoordeeld dat verzoeker als enige en vanaf het allereerste moment hulp heeft gezocht en heeft geboden aan het [slachtoffer] (p. 6), alsmede dat het de rechtbank ontgaat welk verwijt de officier van justitie verzoeker wil maken en op welke wijze dat verwijt de basis kan vormen voor het gestelde nalaten van hulp aan [slachtoffer] [ (p. 7).
Op pagina 8 van het vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoeker - niet in de laatste plaats door een op internet gezet filmpje van een getuige dat is gemaakt nadat de steekpartij had plaatsgevonden - door alle media-aandacht reeds op voorhand door de publieke opinie is veroordeeld. Tenslotte is door de rechtbank overwogen dat het de rechtbank bijzonder wrang voorkomt dat uitgerekend degene die wel alle hulp die hij kon geven, heeft gegeven, te weten verzoeker, voor dit feit terechtstaat.
Gelet op de ernst van het feit waarvan verzoeker verdacht werd (onder andere overtreding van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) in combinatie met de duur van het voorarrest en bijzondere omstandigheden zoals hiervoor weergegeven in voornoemd vonnis, zijn naar het oordeel van de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een hogere vergoeding dan de standaardvergoeding toe te kennen.
Aan verzoeker zal een bedrag worden toegekend dat twee keer hoger ligt dan de standaardtarieven, zodat 11 x € 190 + 90 x € 140 = € 2.090 + € 12.600 = € 14.690,00 kan worden toegekend.
De dag van de invrijheidstelling komt niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank sluit hierbij aan bij de LOVS-afspraak, inhoudende: bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 136 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge deze bepaling wordt onder één dag verstaan een tijd van vierentwintig uren. Dit brengt mee dat de dag van de invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Beslissing.
De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal
€ 14.690,00 (zegge: VEERTIENDUIZENDZESHONDERDENNEGENTIG EURO) en wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te 's-Gravenhage door mr. I.P.A. van Engelen, vice-president, in tegenwoordigheid van mr. V. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 maart 2009.