Parketnummers 09/925646-08 + 08/710160-08 (tul)
Datum uitspraak: 4 maart 2009
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [woonplaats] op [datum] 1989,
[adres]
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] voor vrouwen te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 november 2008 en 18 februari 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Mannen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. T. Meijer, advocaat te
's-Gravenzande, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 augustus 2008 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- (met kracht) een mok naar het hoofd/lichaam van die [slachtoffer] gegooid en/of
- (vervolgens) een mes gepakt en/of is zij met een mes op die [slachtoffer] af komen
lopen en/of (vervolgens) heel dicht voor die [slachtoffer] gaan staan en/of
- (vervolgens) met het mes in de richting van die [slachtoffer] gewezen en/of
- (vervolgens) met het mes stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer] gemaakt en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik steek je neer" en/of "Denk je dat ik bang ben. Ik heb twee jaar voorwaardelijk hoor. Denk je dat ik dit mes niet in jouw buik ga steken?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een medebewoner van het begeleid-wonen-project waar zij verbleef heeft bedreigd door een mok naar zijn hoofd te gooien, een mes te pakken, daarmee stekende bewegingen te maken en te zeggen dat zij hem zou neersteken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte dit feit heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van de onder de eerste en tweede gedachtestreepjes genoemde gedragingen en de mondelinge bedreigingen dient te worden vrijgesproken, nu zich voor deze gedragingen onvoldoende bewijs in het dossier bevindt.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging (1)
De rechtbank gaat er op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen van uit dat verdachte en haar medebewoner [slachtoffer] zich op 16 augustus 2008 in een pand aan de [a-straat] te 's-Gravenhage bevonden. Verdachte is naar de keuken gegaan (2), heeft daar een mes gepakt (3), is daarmee op die [slachtoffer] afgelopen en is dicht voor die [slachtoffer] gaan staan. Ze heeft met het mes in de richting van die [slachtoffer] gewezen (4) en heeft met het mes stekende bewegingen in zijn richting gemaakt. Zij deed dat om hem bang te maken (5). Zij heeft [slachtoffer] daarbij gezegd dat zij hem neer zou steken (6) en dat zij niet bang was, dat ze twee jaar voorwaardelijk had en of aangever dacht dat zij het mes niet in zijn buik zou steken (7).
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde gedraging (het gooien van een mok) nu deze gedraging niet kan worden opgevat als een uitvoeringshandeling van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van de overige handelingen - waarvan door de raadsman vrijspraak is bepleit -overweegt de rechtbank dat zij met verwijzing naar voornoemde voetnoten voor deze handelingen voldoende bewijs aanwezig acht. Zij merkt daarbij volledigheidshalve op dat de bewezenverklaring voor onderdelen van de tenlastelegging op een enkel bewijsmiddel mag berusten.
zij op 16 augustus 2008 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een mes gepakt en is zij met een mes op die [slachtoffer] af komen lopen en heel dicht voor die [slachtoffer] gaan staan en
- met het mes in de richting van die [slachtoffer] gewezen en
- met het mes stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer] gemaakt en daarbij voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik steek je neer" en "Denk je dat ik bang ben. Ik heb twee jaar voorwaardelijk hoor. Denk je dat ik dit mes niet in jouw buik ga steken?";
4. De strafbaarheid van het feit
Nu niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluit, zijn de feiten en verdachte strafbaar.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte terzake van het haar bij dagvaarding ten laste gelegde feit - met toepassing van het minderjarigenstrafrecht - wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd dat niet vaststaat dat de oplegging van de door de officier van justitie gevorderde maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Uit de door de deskundigen opgemaakte rapportages blijkt immers dat de in het verleden opgelegde PIJ-maatregel nutteloos is geweest, dat het niet zeker is dat verdachte in een voor haar geschikt geachte kliniek (Wier of FPK Assen) kan worden opgenomen en daarom de kans bestaat dat zij in een reguliere TBS-kliniek wordt opgenomen. De zaak zou daarom naar de mening van de raadsman op reguliere wijze moeten worden afgedaan. De tijd die zij thans in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht is langer dan een haar in dat geval op te leggen gevangenisstraf, zodat verdachte in vrijheid zou moeten worden gesteld.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, zonder noemenswaardige aanleiding, een medebewoner zowel met een mes als verbaal bedreigd. Verdachte is daarmee voorbijgegaan aan de psychische en emotionele gevolgen die een dergelijke ernstige bedreiging voor met name het slachtoffer, maar ook voor degenen die daarvan getuige zijn, kunnen hebben.
Uit een op haar naam staand Uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 18 augustus 2008 blijkt dat verdachte eerder wegens geweldsdelicten is veroordeeld tot vrijheidsstraffen en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van psychologisch onderzoek d.d. 20 november 2008 en het aanvullend rapport van psychologisch onderzoek d.d. 12 februari 2009, beide van prof. Dr. J.J. Baneke, klinisch psycholoog, alsmede het rapport van psychiatrisch onderzoek d.d. 4 februari 2009, van A.A.C.M. Lenssen, kinder- en jeugdpsychiater.
Beide deskundigen stellen vast dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling, te weten schizofrenie, paranoïde type, en van een ernstige stagnatie in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Daarbij is sprake van anti-sociale en borderline trekken die kunnen leiden tot een persoonlijkheidsstoornis.
Beide deskundigen concluderen dat ook ten tijde van het ten laste gelegde feit voornoemd ziektebeeld aanwezig was en achten verdachte op grond daarvan sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt deze conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
De deskundigen beschrijven voorts dat verdachtes ziekelijke stoornis en de stagnatie in haar sociaal-emotionele ontwikkeling dermate groot zijn dat verdachte psychisch meer functioneert als een 14-jarig - en soms zelfs nog jonger - kind dan als een volwassen vrouw. Zij kan zich nauwelijks inleven in anderen, raakt in sociale situaties snel overprikkeld, verliest daardoor het overzicht en kan dan agressief reageren. Zij voelt haar eigen stemmingen, mogelijkheden en beperkingen in het sociale contact met anderen niet goed aan.
De deskundigen geven aan dat verdachte een gevaar voor zichzelf en voor anderen vormt. Zonder adequate psychiatrische behandeling, bejegening en externe veilige structuur bestaat een grote kans op een nieuw geweldsdelict. Zij achten het niet aanbevolen om verdachte te midden van volwassenen te behandelen.
Op grond van het vorenstaande en om voornoemde ontwikkelingsstagnaties te doorbreken, adviseren zij verdachte te laten behandelen binnen het strafrechterlijk kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, in een psychiatrische instelling voor mensen met een verstandelijke beperking en vergelijkbare stoornissen als die van verdachte. De meest geëigende optie lijkt daarbij S.G.L.V.G.-instelling "Wier", onderdeel van Altrecht. Als alternatief wordt de FPK te Assen voorgesteld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de adviesrapporten van de reclassering van het Leger des Heils d.d. 25 november 2008 en 23 januari 2009.
Toe te passen sanctiestelsel
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit negentien jaar oud. In beginsel wordt ten aanzien van negentienjarige daders het volwassenenstrafrecht toegepast. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid om ten aanzien van achttien- tot en met twintigjarige daders het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen, mits aan tenminste één van de daar genoemde criteria is voldaan.
De rechtbank acht in deze zaak met deze verdachte het jeugdstrafrecht toereikend en zal aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht toepassing geven en de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht van toepassing te verklaren. Gronden daartoe vindt de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit de omtrent de persoon van de verdachte uitgebrachte rapporten.
Bij laatstgenoemd punt heeft de rechtbank laten meewegen dat uit de toelichting van de betreffende deskundigen en uit de problematiek die door hen in de rapportages geschetst wordt - een thans twintigjarig meisje, met een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling, te weten schizofrenie, paranoïde type, en van een ernstige stagnatie in de sociaal-emotionele ontwikkeling met anti-sociale en borderline trekken die kunnen leiden tot een persoonlijkheidsstoornis - aannemelijk is geworden dat het wenselijk is dat verdachte gebruik kan maken van de begeleidingsmogelijkheden binnen de sancties van het jeugdstrafrecht en dat zodoende het recidiverisico kan worden verkleind.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de adviezen van de deskundigen dat uit de rapporten naar voren komt dat de instellingen waar verdachte in het kader van een haar eerder opgelegde PIJ-maatregel heeft verbleven onvoldoende toegerust zijn gebleken om verdachtes zeer complexe ziektebeeld te behandelen. De thans door de hiervoor genoemde deskundigen aanbevolen instellingen zijn toegesneden op de huidige door de deskundigen gestelde diagnose. Zonder behandeling en een externe veilige structuur kan verdachte zich niet handhaven en is het recidiverisico zeer hoog. De rechtbank zal daarom de adviezen van de deskundigen opvolgen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het gepleegde delict en het grote gevaar voor recidive, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte, nu er voldoende waarborgen zijn dat tenuitvoerlegging van de maatregel plaatsvindt in een voor verdachte geschikte instelling. De rechtbank acht het voorts waarschijnlijk dat de ontwikkeling van verdachte zonder (gedwongen) behandeling geheel stagneert.
De rechtbank adviseert de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ten uitvoer te leggen in S.G.L.V.G.-instelling "Wier", onderdeel van Altrecht, danwel de FPK te Assen of een andere inrichting die aansluit bij de persoonlijkheid van verdachte, zoals beschreven in de pro justitia rapportage.
9. De vordering tenuitvoerlegging
9.1. De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van officier van justitie d.d. 25 september 2008 strekt ertoe dat de rechtbank alsnog de tenuitvoerlegging zal gelasten van het voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de door de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Almelo op 11 juni 2008 opgelegde gevangenisstraf.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering gewijzigd in die zin dat de vordering zal worden afgewezen.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, indien de rechtbank in de strafzaak tegen verdachte niet de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, maar een gevangenisstraf oplegt, de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht langer is dan de haar op te leggen straf. Daarmee zou ook bij de behandeling van de vordering tenuitvoerlegging rekening moeten worden gehouden, zodat de vordering dient te worden afgewezen.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de haar bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Almelo op 11 juni 2008 opgelegde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat zij zich voor het einde van de proeftijd, die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een soortgelijk strafbaar feit. In beginsel zijn derhalve voldoende termen aanwezig om de tenuitvoerlegging van voormeld voorwaardelijk opgelegd strafdeel te bevelen.
Gelet echter op de aard van de in de strafzaak tegen verdachte op te leggen maatregel ziet de rechtbank geen reden de tenuitvoerlegging te gelasten van het voorwaardelijk gedeelte van de hiervoor genoemde opgelegde gevangenisstraf. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
10. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 77c, 77g, 77h, 77s, 77v, 77gg en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt verdachte op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
(ten uitvoer leggen in S.G.L.V.G.-instelling "Wier", onderdeel van Altrecht, danwel de FPK te Assen of een andere inrichting die aansluit bij de persoonlijkheid van verdachte, zoals beschreven in de pro justitia rapportage.
wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Van Engelen, voorzitter,
Bouwman en Brand, rechters,
in tegenwoordigheid van Rietbroek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2009.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreffen dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer 1513/2008/42650-9 van politie Haaglanden, d.d. 17 augustus 2008, met bijlagen.
2 Proces-verbaal van verhoor getuige, blz 23 en proces-verbaal verhoor verdachte, blz 27.
3 Proces-verbaal van verhoor aangever, blz 20 + 21, proces-verbaal verhoor verdachte, blz 25 + 26 en proces-verbaal van verhoor getuige, blz 23.
4 Proces-verbaal van verhoor aangever, blz 21 en proces-verbaal verhoor van getuige, blz 23.
5 Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz 27.
6 Proces-verbaal van verhoor aangever, blz 23, proces-verbaal van verhoor verdachte, blz 28 en proces-verbaal van verhoor getuige, blz 23.
7 Proces-verbaal van verhoor aangever, blz 21.