Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 14 december 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 353734 / KG ZA 09-1654 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende te [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. B.J. Driessen te Nijmegen,
de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. E.G. Fels te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 december 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 15 november 2001 (parketnummer 05/065191-00) is [eiser] veroordeeld tot een taakstraf van 46 uur, te vervangen door 23 dagen hechtenis. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden (hierna: zaak 1).
1.2. Bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 11 februari 2003 (parketnummer 05/067160-02) is [eiser] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 dagen. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden (hierna: zaak 2).
1.3. Op 13 februari 2003 is met betrekking tot zaak 1 een arrestatiebevel uitgevaardigd.
1.4. Bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 4 maart 2003 (parketnummer 05/067292-02) is [eiser] veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, te vervangen door 20 dagen hechtenis. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden (hierna: zaak 3).
1.5. Op 18 maart 2003 is met betrekking tot zaak 2 een arrestatiebevel uitgevaardigd.
1.6. Bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 3 april 2003 (parketnummer 05/071602-02) is [eiser] veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 dagen. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden (hierna: zaak 4).
1.7. [Eiser] is op 16 augustus 2003 aangehouden voor de executie van zaak 1 en zaak 2. Op 19 augustus 2003 heeft [eiser] in verband met een tekort aan celcapaciteit strafonderbreking gekregen.
1.8. Op 26 augustus 2005 is voor zaak 1, zaak 2, zaak 3 en zaak 4 (hierna gezamenlijk: de strafzaken) een arrestatiebevel uitgegaan.
1.9. Op 27 juni 2007 is [eiser] in het zogenoemde opsporingsregister gesignaleerd.
1.10. Op 25 oktober 2009 is [eiser] aangehouden en overgebracht naar [verblijfplaats]
1.11. [Eiser] heeft op 4 december 2009 een gratieverzoek met betrekking tot de strafzaken ingediend bij het ministerie van Justitie, waarin hij tevens verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van de strafzaken (hierna: het gratieverzoek).
1.12. Bij brief van 4 december 2009 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het gratieverzoek van [eiser], voor zover het de opschorting van de tenuitvoerlegging van de strafzaken betreft, afgewezen. In deze brief geeft de minister aan dat de door [eiser] aangevoerde omstandigheden - vrees voor het verlies van zijn baan en het recentelijk afgeronde schuldhulpverleningstraject - hem niet tot het oordeel kunnen brengen dat het hoogstwaarschijnlijk moet worden geacht dat het gratieverzoek zal worden ingewilligd.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. [Eiser] vordert na eiswijziging, naar de voorzieningenrechter verstaat, - zakelijk weergegeven - de Staat te gelasten de executie van de strafzaken te schorsen, en hem direct in vrijheid te stellen, totdat is beslist op het gratieverzoek, een en ander op straffe van een dwangsom.
2.2. Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan. De Staat handelt onrechtmatig door de oude straffen te effectueren en geen gehoor geeft aan de belangen van [eiser]. Hoewel [eiser] op de hoogte was van de strafzaken, is hij met de executie overdonderd. [eiser] verkeerde namelijk in de overtuiging dat hij zijn straffen destijds heeft uitgezeten respectievelijk heeft verricht. [eiser] heeft inmiddels op 4 december 2009 het gratieverzoek ingediend. Gezien de persoonlijke omstandigheden van [eiser] bestaat er een reële kans dat dit verzoek wordt toegewezen. [eiser] heeft een psychiatrisch verleden en heeft sinds 2004 zijn leven weer beter op de rit. [eiser] heeft sinds 4,5 jaar een (vaste) baan en heeft met ingang van augustus 2009 met succes een gerechtelijk schuldsaneringtraject afgesloten. Door de executie van de vonnissen dreigt [eiser] zijn huidige baan te verliezen. Voorts voert [eiser] nog aan dat de Staat lang heeft gewacht met de executie van de strafzaken. [Eiser] was niet onvindbaar voor de Staat en heeft zich niet verscholen gehouden.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook ten uitvoer moet worden gelegd. Slechts in door de wet gegeven uitzonderingsgevallen kan tenuitvoerlegging geheel dan wel gedeeltelijk achterwege blijven. Vaststaat dat aan het gratieverzoek van [eiser] geen opschortende werking van rechtswege toekomt op grond van artikel 558a Wetboek van Strafvordering (Sv). Niettemin is de minister op grond van artikel 559a lid 2 Sv bevoegd om de tenuitvoerlegging op te schorten of te schorsen totdat op het gratieverzoek is beslist. Daarbij heeft de minister een ruime mate van beleidsvrijheid. In kort geding kunnen deze beslissingen slechts marginaal worden getoetst.
3.2. Volgens vast beleid, dat is neergelegd in de 'Circulaire Uitvoeringsbeleid betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument' van 7 oktober 2005 (Staatscourant 2005, 208, p. 9), maakt de minister van de bevoegdheid tot schorsing van de al aangevangen tenuitvoerlegging alleen gebruik indien aannemelijk is dat het gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk zal worden ingewilligd. Dat is onder meer het geval in de situatie dat degene die het gratieverzoek betreft, een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft of als een dergelijke ziekte of aandoening zich voordoet bij een bloedverwant in de eerste graad van degene die het gratieverzoek betreft of diens echtgeno(o)t(e), geregistreerd partner of de persoon met wie de betreffende persoon een duurzame samenwoonrelatie heeft.
3.3. Ter zitting heeft [eiser] erkend dat geen van de situaties zoals weergegeven in de onder 3.2 genoemde Circulaire (hierna: de Circulaire) op hem van toepassing is. Hij voert echter aan dat de in de Circulaire genoemde situaties niet limitatief zijn en dat er gezien zijn bijzondere persoonlijke situatie toch ruimte is om de aangevangen tenuitvoerlegging van de strafzaken te schorsen in afwachting van de beslissing op het gratieverzoek. Naar voorlopig oordeel kan [eiser] niet in dit standpunt worden gevolgd. Hiertoe is het volgende van belang.
3.4. [Eiser] legt aan het gratieverzoek ten grondslag dat hij recentelijk zijn schuldsaneringstraject heeft afgerond en dat hij zijn baan dreigt te verliezen als de tenuitvoerlegging van de strafzaken worden voortgezet. Dat [eiser] naar eigen zeggen zijn leven weer op de rit heeft en over een baan beschikt is in zijn algemeenheid echter onvoldoende voor gratie. Voor wat betreft het risico dat [eiser] zijn baan dreigt te verliezen indien de tenuitvoerlegging van de strafzaken wordt voortgezet, wordt mede in aanmerking genomen dat [eiser] wist, althans behoorde te weten, dat hem mogelijk nog een (gevangenis)straf te wachten stond op het moment dat hij in dienst trad bij zijn huidige werkgever "[X]". Dat [eiser] zich er niet van bewust was dat hij de strafzaken nog niet had uitgezeten respectievelijk uitgevoerd, zoals hij stelt, doet hier niet aan af. De omstandigheid dat [eiser] nog aanvullende stukken ter nadere onderbouwing van het gratieverzoek zal overleggen, waaronder een rapport van de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige van de instelling "[Y]", kan hem in het kader van dit kort geding evenmin baten. Nog daargelaten dat de inhoud van deze aanvullende stukken niet bekend is, kan de voorzieningenrechter slechts een voorlopig oordeel geven over de op dit moment voorgelegde situatie en overgelegde stukken.
3.5. Ook de stelling van [eiser] dat er (te) veel tijd gelegen is tussen enerzijds het uitspreken van de strafzaken en het ondergaan van de straffen wordt, gezien de gemotiveerde betwisting hiervan door de Staat, verworpen. De Staat heeft immers onbetwist aangevoerd dat [eiser] op 16 augustus 2003 is aangehouden voor de executie van zaak 1 en zaak 2 en dat hij in verband met een tekort aan celcapaciteit vervolgens op 19 augustus 2003 strafonderbreking heeft gekregen. Volgens de Staat heeft [eiser] toen een brief meegekregen met een nieuwe meldingsdatum 19 november 2003. [eiser] heeft zich op deze datum echter niet gemeld. Voorts heeft de Staat ter zitting nog toegelicht dat het onder 1.8 genoemde arrestatiebevel van 26 augustus 2005 op 20 juni 2007 retour is gezonden met als afloop: "wel ingeschreven (GBA), niet woonachtig". Dit betekent volgens de Staat dat de politie - conform de Aanwijzing Executie (Staatscourant 2008, 118) - minimaal drie maal aan de deur is geweest bij [eiser], maar hem niet thuis heeft getroffen.
3.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het niet hoogstwaarschijnlijk is dat de door [eiser] aangevoerde omstandigheden aanleiding zullen geven tot inwilliging van het gratieverzoek. De minister heeft gehandeld in overeenstemming met het in de Circulaire neergelegd beleid door de al aangevangen tenuitvoerlegging van de strafzaken niet te schorsen. Dit beleid komt niet onredelijk voor, zodat de minster hiertoe ook in redelijkheid heeft kunnen beslissen. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
3.7. [Eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.078,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 262,-- aan griffierecht;
- verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2009.