ECLI:NL:RBSGR:2009:BK8574

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
351471 / KG ZA 09-1513
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.Th. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van perceel door Gemeente Boskoop

In deze zaak vorderde de Gemeente Boskoop ontruiming van een gedeelte van een perceel dat in gebruik was door gedaagden. De rechtbank moest beoordelen of de vordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand verjaard was. Gedaagden, die sinds 1995 eigenaar zijn van een aan het perceel grenzend stuk grond, stelden dat zij door verjaring eigenaar waren geworden van het gedeelte van het perceel dat zij in gebruik hadden genomen. De rechtbank oordeelde dat gedaagden het eigendomsrecht van eiseres hadden erkend, waardoor de verjaring was gestuit. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van de Gemeente Boskoop in een bodemprocedure hoogst waarschijnlijk zou worden toegewezen, en dat er een spoedeisend belang was bij de ontruiming, aangezien de Gemeente het perceel nodig had voor de aanleg van een voetgangers- en fietspad. De rechtbank wees de vordering tot ontruiming toe en bepaalde dat gedaagden binnen vier weken na betekening van het vonnis het perceel moesten verlaten. Tevens werden gedaagden veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 21 december 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 351471 / KG ZA 09-1513 van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Boskoop,
zetelende te Boskoop,
eiseres,
advocaat mr. C.M.M. van Mil te Rotterdam,
tegen:
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Boskoop,
gedaagden,
advocaat mr. H.J.M. Winkelhuijzen te Alphen aan den Rijn.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 10 december 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiseres is eigenares van het perceel gelegen aan [adres 1], kadastraal bekend als gemeente Boskoop, [sectie X], nummer [Y] (hierna: [adres 1]).
1.2. Gedaagden zijn sinds 31 augustus 1995 eigenaar van het aan [adres 1] grenzend perceel gelegen aan [adres 2], kadastraal bekend als gemeente Boskoop, [sectie X], nummer [Z] (hierna: [adres 2]).
1.3. Gedaagden hebben bij brief van 9 april 1996 onder meer het volgende aan eiseres medegedeeld:
"Gaarne zou ik in aanmerking komen voor de aankoop van een strook grond aan de achterzijde van onze woning aan de [adres 2] te Boskoop, [sectie X], nummer [Z].
(...). Op dit moment wordt het stuk grond gebruikt als een soort stortplaats en daar zou ik graag verandering in brengen.
De bedoeling is een achteruitgang te maken en de auto op eigen terrein te parkeren.
Eeen prijs opgraaf zie ik gaarne tegemoed.
[...].
Tevens wil ik met u het gesprek aangaan over de strook grond naast de woning. Kopen of huren met recht op koop behoort wat mij betreft tot de mogelijkheden.
Wel zal overleg gevoerd moeten worden met de buren. Een gedeelte van de grond is namelijk al jaren in gebruik als tuin en het voorste stuk wordt gebruikt als overpad. (...)."
1.4. Bij brief van 25 maart 1998 heeft eiseres onder meer het volgende aan gedaagden medegedeeld:
"Indien de raad uw verzoek om aankoop van de strook gemeentegrond ten zuiden van uw tuin a.s. donderdag inwilligt, zullen wij bij de uitvoering van dit besluit uitgaan van een grondprijs, overeenkomende met de waarde als particuliere tuin, zijnde f 65,-- per vierkante meter, exclusief btw."
1.5. Bij brief van 14 april 1998 heeft eiseres onder meer het volgende aan gedaagden medegedeeld:
"Hierbij delen wij u mede, dat de gemeenteraad van Boskoop in het kader van de verkoop van het perceel [adres 1] voor de realisering van een winkel - /woningbouwplan tevens heeft besloten tot verkoop aan u van een perceel gemeentegrond gelegen ten zuiden van uw perceel, ten behoeve van de ontsluiting van uw tuin op de openbare weg. (...).
Wij hebben notariskantoor Van der Meulen, Kock & Wichman te Waddinxveen verzocht de overeenkomst tot overdracht van de grond aan u voor te bereiden. Zodra het concept is opgesteld zal u deze worden toegezonden.
Voorts hebben wij de ontwikkelaar van het op het perceel [adres 1] te realiseren bouwplan, (...), verzocht tijdig met u overleg te voeren omtrent de technische uitvoering van de aansluiting van het nieuwbouwplan op uw woning.
Met de ontwikkelaar is afgesproken de aanvraag om bouwvergunning met uitgewerkt bouwplan vóór 1 juni bij ons in te dienen. Zodra wij deze hebben ontvangen zullen wij u hiervan in kennis stellen."
1.6. Bij brief van 29 juni 2005 heeft de advocaat van gedaagden de zienswijze van gedaagden bij het college van burgemeesters en wethouders (hierna: het college) ingediend ten aanzien van de aanvraag van eiseres voor het aanleggen van een voetgangers- en fietsdoorsteek tussen de [adres 2] en 52 (hierna: het voetgangers- en fietspad). Gedaagden verzoeken het college af te zien van het voornemen om de door eiseres gevraagde vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de bouwvergunning ten aanzien van het voetgangers- en fietspad te verlenen. In deze brief wordt tevens uiteengezet dat gedaagden aanspraak blijven maken op het perceel tussen [adres 2] en [adres 1], omdat dit perceel volgens gedaagden door verjaring voor een deel eigendom is geworden van gedaagden.
1.7. Bij brief van 17 juli 2009 heeft de advocaat van gedaagden eiseres onder meer gesommeerd af te zien van het onder 1.6 bedoelde voornemen om het voetgangers- en fietspad aan te leggen. In deze brief wordt tevens aan eiseres medegedeeld dat gedaagden door verjaring eigenaar zijn geworden van het gedeelte van [adres 1] dat aan de zijkant grenst aan [adres 2] en dat het eiseres niet vrij staat om dit gedeelte van [adres 1] in gebruik te nemen.
1.8. Bij brief gedateerd 27 juli 2009 heeft eiseres onder meer gedaagden verzocht de door gedaagden "wederrechtelijk in gebruik genomen grond" van [adres 1] te ontruimen.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eiseres vordert - zakelijk weergegeven - gedaagden te veroordelen het gedeelte van [adres 1] dat gedaagden in gebruik hebben genomen binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen en dit gedeelte van [adres 1] ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen, en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, een en ander met machtiging van eiseres om de ontruiming zonodig zelf op kosten van gedaagden ten uitvoer te leggen, alsmede gedaagden hoofdelijk in de kosten van de procedure te veroordelen.
2.2. Daartoe voert eiseres - samengevat - het volgende aan. Gedaagden bevinden zich zonder recht of titel op een gedeelte van [adres 1] en handelen hiermee onrechtmatig jegens eiseres. Eiseres is eigenares van [adres 1] en is ook eigenares gebleven van het gedeelte van [adres 1] dat gedaagden in gebruik hebben genomen. Gedaagden stellen zich ten onrechte op het standpunt dat zij rechthebbenden op dit gedeelte van [adres 1] zijn geworden, omdat dit gedeelte bij hun rechtsvoorgangers in bezit was. Gedaagden beroepen zich in dit kader ten onrechte op extinctieve verjaring in de zin van artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Eiseres heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, nu eiseres op korte termijn wil overgaan tot het aanleggen van het voetgangers- en fietspad. De aanleg van het voetgangers- en fietspad is onderdeel van een project dat de herinrichting van een groter gebied rondom [adres 1] beslaat. Dit project is al geruime tijd in volle gang. De voortgang en de afronding van de herinrichting worden aanzienlijk vertraagd indien de gevraagde voorziening wordt geweigerd.
2.3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering van eiseres in een bodemprocedure zodanige kans van slagen heeft, dat - de wederzijdse belangen van partijen mede in aanmerking genomen - vooruitlopend daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
3.2. Gedaagden hebben aangevoerd dat eiseres geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Dit verweer faalt, nu de gevraagde voorziening beoogt een einde te maken aan handelingen die volgens eiseres inbreuk (kunnen) maken op haar eigendomsrecht. Uit de aard van deze vordering, beëindiging van de onrechtmatige toestand, gevoegd bij het belang van eiseres bij het ter beschikking krijgen van [adres 1] teneinde het voetgangers- en fietspad te kunnen aanleggen, volgt reeds het spoedeisend belang van eiseres.
3.3. Eiseres heeft aan haar vordering tot ontruiming van het gedeelte van [adres 1] dat gedaagden in gebruik hebben (hierna: het perceel) ten grondslag gelegd dat gedaagden dit zonder recht en titel in gebruik hebben. Gedaagden voeren hiertegen als meest verstrekkende verweer aan dat de vordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand is verjaard en dat gedaagden op grond van artikel 3:105 BW eigenaar zijn geworden van het perceel.
3.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:314 lid 1 BW, begint de verjaringstermijn met de aanvang van de dag volgende op die waarop de onmiddellijk opheffing van de onrechtmatige toestand gevorderd kan worden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres tot 28 juni 1984 eigenares was van [adres 2] en dat vanaf deze datum dus eventueel de verjaringstermijn met betrekking tot het perceel is gaan lopen. Indien van stuiting van de verjaring niet zou blijken, zou de verjaring dan zijn voltooid op uiterlijk 27 juni 2004.
3.5. Met eiseres is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat gedaagden met de onder 1.3. bedoelde brief van 9 april 1996 de eigendom van eiseres ten aanzien van het perceel erkennen. Met deze erkenning van het eigendomsrecht is de door gedaagden gestelde verjaring van de vordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand op de voet van het bepaalde in artikel 3:318 BW gestuit (zie in gelijke zin ook het vonnis van de rechtbank Haarlem van 3 mei 2006, LJN AW7402). Aan het betoog van gedaagden dat artikel 3:318 BW in de onderhavige situatie niet van toepassing is wordt voorbijgegaan, nu zij dit niet aannemelijk hebben gemaakt. Daarvoor ontbreken nadere concrete feiten en/of omstandigheden die hierop zouden kunnen duiden. Conclusie uit het voorgaande is dat de door gedaagden ten verwere aangevoerde verjaring (thans) niet is voltooid zodat het beroep hierop faalt.
3.6. Ten aanzien van het verweer van gedaagden dat eiseres niet voldoende belang heeft bij de ontruiming van het perceel, omdat het "besluit" om het voetgangers- en fietspad aan te leggen nog niet onherroepelijk is, wordt het volgende overwogen. De aanleg van het voetgangers- en fietspad is een gevolg van een door (het gemeentebestuur van) eiseres gemaakte keuze met betrekking tot het project dat de herinrichting van een groter gebied rondom [adres 1] betreft. Alle bezwaren tegen dit project en tegen de aanleg van het voetgangers- en fietspad kunnen en dienen in de bestuursrechtelijke rechtsgang te worden beoordeeld. Nu gedaagden bezwaar hebben gemaakt respectievelijk zullen maken tegen het "besluit" om het voetgangers- en fietspad aan te leggen, maar geen voorlopige voorziening hebben gevraagd bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en dit "besluit" niet is geschorst, dient de voorzieningenrechter in deze procedure de rechtmatigheid van het "besluit" tot aanleg van het voetgangers- en fietspad tot uitgangspunt te nemen. Nu eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitvoering van het voornoemde project tot herinrichting van het gebied rondom [adres 1] al is aangevangen en met de uitvoering van dit project alsmede met de aanleg van het voetgangers- en fietspad een zwaarwegend (financieel) belang gepaard gaat, heeft eiseres in voldoende mate aannemelijk gemaakt belang bij de vordering tot ontruiming te hebben. Dat eiseres ook een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming is hiervoor onder 3.2 al overwogen.
3.7. Voorts hebben gedaagden nog (subsidiair) aangevoerd dat eiseres bij besluit van 26 maart 1998 (bijlage 1 bij productie 2 van de zijde van gedaagden) heeft besloten het gedeelte van [adres 1] dat aan de zuidzijde van [adres 2] grenst (hierna: het zuidelijke perceel) aan gedaagden te verkopen. Hiermee is volgens gedaagden een koopovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen, omdat over de essentiële punten, zoals prijs en omvang van het zuidelijke perceel, overeenstemming tussen partijen bestaat De levering van het zuidelijke perceel heeft echter nooit plaatsgevonden. Door thans de vordering tot ontruiming van het zuidelijke perceel in te stellen, handelt eiseres in strijd met het vertrouwensbeginsel dan wel heeft eiseres haar recht daartoe verwerkt, aldus nog steeds gedaagden. Gedaagden kunnen echter niet in dit standpunt worden gevolgd. Hiertoe is het volgende van belang.
3.8. Uitgangspunt is dat enkel tijdsverloop onvoldoende is om een beroep op rechtsverwerking te kunnen rechtvaardigen. Vereist daartoe is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij gedaagden het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat eiseres haar aanspraak op het zuidelijke perceel niet (meer) geldend zou maken, hetzij de positie van gedaagden onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval eiseres haar aanspraak alsnog geldend zou maken. Dat deze situatie zich in deze zaak voordoet is niet in de vereiste mate aannemelijk geworden.
3.9. Ter zitting heeft eiseres immers verklaard dat het genoemde besluit van 26 maart 1998 is "ingetrokken" en dat gedaagden hierover mondeling zijn geïnformeerd. Het beoogde winkel- en woningbouwplan heeft namelijk geen doorgang gevonden. De (on)juistheid van deze verklaringen kunnen in het kader van dit kort geding echter niet worden beoordeeld. Voorts heeft eiseres onbetwist aangevoerd dat gedaagden eiseres nooit hebben gevraagd om het besluit van 26 maart 1998 na te komen en dat het dus niet (alleen) aan eiseres te wijten is dat er geen koopovereenkomst met betrekking tot het zuidelijke perceel tot stand is gekomen. Eiseres betwist overigens dat met het besluit van 26 maart 1998 een (perfecte) koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Volgens eiseres duidt dit besluit er alleen op dat er een mogelijkheid is om een koopovereenkomst met eiseres aan te gaan. Voorts is van belang dat gedaagden, in ieder geval vanaf de onder 1.6 bedoelde brief van 29 juni 2005, ervan op de hoogte waren dat eiseres het voetgangers- en fietspad op [adres 1] wilde aanleggen. Dat gedaagden zich toen op het standpunt hebben gesteld dat er tussen partijen een koopovereenkomst met betrekking tot het zuidelijke perceel tot stand is gekomen en/of dat zij levering wenste van het zuidelijke perceel van eiseres, is gesteld noch aannemelijk geworden. Tegen deze achtergrond is niet in de vereiste mate aannemelijk geworden dat er tussen partijen een (perfecte) overeenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van het zuidelijke perceel dan wel dat eiseres het vertrouwen heeft gewekt dat zij het zuidelijke perceel aan gedaagde zou verkopen.
3.10. Aan het verweer van gedaagden dat eiseres van haar bevoegdheid gebruik heeft gemaakt voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven wordt, mede gezien hetgeen hiervoor onder 3.9 is overwogen, voorbijgegaan. Gedaagden hebben geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die hierop zouden kunnen duiden.
3.11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van eiseres in een bodemprocedure hoogst waarschijnlijk zal worden toegewezen, zodat de thans gevorderde ontruiming toewijsbaar is op de hierna te melden wijze. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd behoeft, gezien het voorgaande, geen nadere bespreking.
3.12. De voorzieningenrechter zal met inachtneming van alle omstandigheden en belangen een termijn voor de ontruiming bepalen, zodanig dat gedaagden voldoende gelegenheid hebben om het perceel te ontruimen en dat eiseres in staat zal zijn om spoedig te starten met de aanleg van het voetgangers- en fietspad. De door eiseres gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal worden afgewezen, nu de deurwaarder de bevoegdheid heeft tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming over te gaan op grond van de artikelen 555 e.v. in verbinding met artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.13. Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- veroordeelt gedaagden om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis, het perceel gelegen aan [adres 1], kadastraal bekend als gemeente Boskoop, [sectie X], nummer [Y], te verlaten en te ontruimen, met alle zich daarop bevindende goederen en personen en dit perceel ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen, en verlaten en ontruimd te houden;
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiseres begroot op € 1.170,64, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 262,-- aan griffierecht en € 92,64 aan dagvaardingskosten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op
21 december 2009.
Adz