ECLI:NL:RBSGR:2009:BK8609

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/24006
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en zorgvuldigheid van de procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van eiser, een Burundese nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie, verweerder, had op 12 juni 2009 besloten de verblijfsvergunning in te trekken, omdat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland had gevestigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat het voornemen tot intrekking niet op de juiste wijze was uitgereikt, waardoor hij niet voldoende in de gelegenheid was gesteld om op het voornemen te reageren. Eiser beroept zich op het vertrouwensbeginsel en stelt dat hij niet was geïnformeerd over de gevolgen van zijn verblijf in het buitenland voor zijn verblijfsvergunning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke bepalingen, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet, verweerder de keuzevrijheid bieden om het voornemen om een verblijfsvergunning in te trekken, mede te delen door uitreiking of toezending. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet conform zijn eigen beleid heeft gehandeld, aangezien er geen bewijs is dat de vreemdelingenpolitie heeft geprobeerd het voornemen aan eiser uit te reiken. Dit gebrek aan zorgvuldigheid in de procedure leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,-. De uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. L.I. Siers, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 24006
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 december 2009
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Burundische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. E.J.C. van de Laak, advocaat te Lisse,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: C. Prins, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd bij besluit van 12 juni 2009 ingetrokken tot 17 mei 2007. Eiser heeft tegen het besluit op 2 juli 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken omdat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. Onvoldoende is gebleken dat eiser door omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen in het buitenland heeft verbleven. Nu eiser een verblijfsvergunning onder de d-grond van artikel 29 Vw was verleend en bij het ontbreken van elke andere aanwijzing wordt vastgesteld dat bij terugkeer er geen actuele schending ontstaat van het Vluchtelingenverdrag noch van artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.3 Eiser heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Verweerder heeft het voornemen niet op de juiste wijze uitgereikt. Eiser is derhalve niet voldoende in de gelegenheid gesteld om op het voornemen te reageren. Het besluit is daarom niet zorgvuldig en niet voldoende gemotiveerd. Eiser beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Hem is bij de ambassade in Kigali, noch na terugkeer in Nederland, op geen enkel moment medegedeeld dat zijn verblijf in het buitenland gevolgen kon hebben voor zijn verblijfsvergunning. Verweerder heeft eisers relaas ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld nu dit tijdens de eerder verleende verblijfsvergunningen niet is gebeurd. Bij terugkeer naar Burundi vreest eiser voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel voor een behandeling in de zin van artikel 3 EVRM.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 In artikel 39 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) staat dat indien Onze Minister voornemens is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning of het verlengen van de geldigheidsduur ervan af te wijzen, de vreemdeling hiervan, onder opgave van redenen, schriftelijk mededeling wordt gedaan. De mededeling kan eveneens betrekking hebben op het voornemen om niet ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 te verlenen. Het schriftelijke voornemen wordt aan de vreemdeling meegedeeld door uitreiking of toezending ervan. De op de aanvraag betrekking hebbende stukken worden bij de schriftelijke mededeling gevoegd, voor zover de vreemdeling geen kennis kan hebben van de inhoud van deze stukken.
2.5 In artikel 41, eerste lid, Vw staat dat indien Onze Minister voornemens is om de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, dan wel de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 33, in te trekken, de artikelen 38 en 39 van overeenkomstige toepassing zijn. In het tweede lid van dit artikel staat dat indien Onze Minister, na ontvangst van de zienswijze van de vreemdeling, voornemens blijft de verblijfsvergunning in te trekken, de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld zich te doen horen.
2.6 In C17/1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat op grond van artikel 41, eerste lid, Vw de voornemenprocedure ook van toepassing is als het een intrekking van een verblijfsvergunning asiel betreft. De procedure zoals beschreven in artikel 3.115 Vb (zie C15/2) is van toepassing. Op grond van artikel 3.115, tweede lid, onder b, Vb heeft de vreemdeling zes weken de tijd om zijn zienswijze naar voren te brengen. Personen die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning beschikken doorgaans niet meer over een gemachtigde of raadsman. De kennisgeving van het voornemen om de verleende verblijfsvergunning in te trekken, dient daarom in beginsel aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling te worden verzonden (zie C18/3.2.2). Op grond van artikel 41, tweede lid, Vw wordt de vreemdeling, als de Minister na ontvangst van de zienswijze voornemens blijft de verblijfsvergunning in te trekken, in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord alvorens tot intrekking wordt overgegaan.
2.7 In C18/3.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat aan de gemachtigde van de asielzoeker een schriftelijke, gemotiveerde, beschikking wordt toegezonden. Indien geen gemachtigde bekend is, wordt de beschikking door de vreemdelingenpolitie aan de vreemdeling uitgereikt. Op of in de aan de asielzoeker te verzenden beschikking dan wel op een daarbij gevoegd formulier staat in elk geval vermeld:
- de datum, tijdstip en wijze van uitreiking van beschikking;
- de naam of het dienstnummer van de uitreikende ambtenaar;
- een mededeling omtrent de voor de asielzoeker eventueel aan te wenden rechtsmiddelen;
- de termijn waarbinnen de asielzoeker Nederland dient te verlaten (zieC 22/2).
(…). Indien het niet mogelijk is de beschikking uit te reiken, omdat de vreemdeling is verhuisd zonder de vreemdelingenpolitie in kennis te stellen van een nieuw adres, zendt de vreemdelingenpolitie de beschikking naar het laatst bekende adres.
Als de beschikking aan de IND wordt geretourneerd omdat de geadresseerde er niet meer woont, vermeldt de vreemdelingenpolitie in een proces-verbaal dat het niet mogelijk is de beschikking uit te reiken, terwijl vaststaat dat hij niet verblijft op het laatst bekende adres. Vervolgens worden de beschikking en het proces-verbaal gezonden aan de IND.
2.8 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het voornemen niet op de juiste wijze aan hem is uitgereikt. De vreemdelingenpolitie had het voornemen gelet op het beleid in C17/2 Vc jo C18/3.2.2 Vc aan hem moet uitreiken
2.9 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij een keuzemogelijkheid heeft om het voornemen door de vreemdelingenpolitie in persoon te laten uitreiken dan wel het voornemen aan de vreemdeling toe te zenden naar het laatst bekende adres.
2.10 De rechtbank stelt vast dat de wettelijke bepalingen, zoals neergelegd in artikel 39, eerste lid, Vw jo artikel 41, eerste lid, Vw verweerder de keuzevrijheid bieden om het voornemen om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken, mede te delen door middel van uitreiking of toezending. Verweerder heeft deze keuzevrijheid evenwel nader ingevuld in zijn beleid, zoals hierboven is weergegeven. Uit dit beleid volgt dat het voornemen wordt uitgereikt door de vreemdelingenpolitie en dat slechts indien dit niet mogelijk is, het voornemen wordt toegezonden.
2.11 Nu tussen partijen niet in geschil is en de rechtbank ook niet is gebleken dat de vreemdelingenpolitie heeft geprobeerd het voornemen aan eiser uit te reiken, heeft verweerder niet conform zijn eigen beleid gehandeld, zoals dat hierboven is weergegeven. Gelet op het vertrekkende karakter van de intrekking van eisers verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft verweerder daarmee niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld.
2.12 De rechtbank zal het beroep reeds hierom gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 Awb. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.13 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 644,- te betalen aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, en op 22 december 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank bepaalde beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal hij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.