ECLI:NL:RBSGR:2009:BK8800

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/14047
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bestreden besluit inzake de Pardonregeling voor vreemdelingen met ononderbroken verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie. Eiser, een Iraakse vreemdeling die sinds 8 juni 1998 in Nederland verblijft, had bezwaar gemaakt tegen het niet ontvangen van een aanbod op grond van de Pardonregeling. De Pardonregeling biedt de mogelijkheid voor vreemdelingen die sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland verblijven om een verblijfsvergunning te verkrijgen. Eiser stelde dat hij in aanmerking kwam voor deze regeling, maar verweerder had geoordeeld dat hij niet voldeed aan de voorwaarden, omdat hij in 2007 een asielaanvraag in Italië had ingediend, wat zou duiden op een onderbreking van zijn verblijf.

De rechtbank heeft de motivering van het bestreden besluit als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank merkte op dat verweerder niet had gemotiveerd waarom de datum van 13 december 2006 als einddatum voor de beoordeling van het ononderbroken verblijf was gehanteerd. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin werd gesteld dat de onjuistheid van het standpunt van verweerder niet zo duidelijk was dat het geen weerspreking behoefde. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet kon worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag lag, wat in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,= en moest het betaalde griffierecht van € 150,= worden vergoed. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de Pardonregeling en de vereisten voor ononderbroken verblijf.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 09/14047
V-nummer: […]
Inzake: […], eiser,
gemachtigde mr. M.C. de Jong, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. D.B. Deckers.
I Procesverloop
1 Eiser, geboren op […] 1982, bezit de Iraakse nationaliteit. Hij verblijft sinds 8 juni 1998 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet in Nederland. Verweerder heeft eiser een afschrift van de minuut toegezonden waarin staat vermeld dat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud), zoals neergelegd in het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juni 2007, nr. 2007/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Pardonregeling). Bij brief van 24 juni 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Pardonregeling. Bij besluit van 19 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2 Op 17 april 2009 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 november 2009. Ter zitting is eiser verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II Overwegingen
1 Op grond van de Pardonregeling, voor zover hier van belang, wordt een verblijfsvergunning verleend aan de vreemdeling die sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven.
2 Verweerder heeft eiser geen aanbod op grond van de Pardonregeling gedaan, omdat niet is aangetoond dat eiser sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven. Eiser heeft op 15 november 2007 in Italië een asielaanvraag ingediend en de Oostenrijkse autoriteiten hebben op 3 december 2007 ten aanzien van eiser een claim op Nederland gelegd op grond van de Dublinverordening.
3 In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte geen aanbod heeft gedaan op grond van de Pardonregeling. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van een zogenaamde ‘referteperiode’ die loopt van 1 april 2001 tot 13 december 2006. Op laatstgenoemde datum vond in de Tweede Kamer het debat plaats waarbij werd besloten om aan een bepaalde groep vreemdelingen die nog onder de oude Vreemdelingenwet vielen, een verblijfsvergunning te verlenen. Volgens eiser vormt enkel aantoonbaar vertrek uit Nederland vóór 13 december 2006 een belemmering voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Pardonregeling.
Daarnaast heeft eiser er op gewezen dat de Pardonregeling op 15 juni 2007 in werking is gereden en eiser vanaf die datum aanspraken aan deze regeling kan ontlenen. Deze aanspraken kunnen hem niet worden ontnomen op grond van een omstandigheid die zich nadien heeft voorgedaan. Eiser heeft aangevoerd dat de Pardonregeling onredelijk is, omdat hij afhankelijk is van het moment waarop verweerder (ambtshalve) beslist. Aangezien eiser eind 2007 nog steeds onduidelijk was of hij in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van de Pardonregeling, heeft hij in Italië een asielaanvraag ingediend.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 Volgens de Pardonregeling wordt ononderbroken verblijf sinds 1 april 2001 slechts aangenomen indien:
1. de vreemdeling op 13 december 2006 behoorde tot de doelgroep van het project Terugkeer (oorspronkelijk projecten zij-instroom) én viel onder een van rijkswege verstrekte voorziening;
2. de vreemdeling zich op 13 december 2006 hier te lande bevond in een procedure omtrent een verblijfsvergunning;
3. de vreemdeling op 13 december 2006 in het bezit was van een verblijfsvergunning; of
4. dit blijkt uit een verklaring van de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling feitelijk verblijft.
Volgens de Pardonregeling wordt geen verblijfsvergunning verleend indien de vreemdeling na 1 april 2001 aantoonbaar uit Nederland is vertrokken. Aantoonbaar vertrek uit Nederland kan onder meer blijken uit een claim ten aanzien van de vreemdeling van een andere EU-lidstaat op Nederland. Voorts kan het vertrek blijken uit een gecontroleerd vertrek (zoals uitzetting of door IOM gefaciliteerd vertrekt), een Dublinoverdracht of anderszins.
Uit de tekst van de Pardonregeling en de toelichting blijkt niet dat aantoonbaar vertrek uit Nederland na 13 december 2006 niet wordt tegengeworpen. Evenmin kunnen in het Verslag van een schriftelijk overleg van 6 juni 2007 daarvoor aanknopingspunten worden gevonden. Uit dit verslag blijkt dat verweerder toetst op ononderbroken verblijf sinds 1 april 2001. Indien uit het dossier van de vreemdeling blijkt dat hij zijn verblijf op enig moment hier te lande heeft onderbroken, dan komt hij niet in aanmerking voor verblijf op grond van de Pardonregeling (TK 2006-2007, 31 018, nr. 3, pag. 25).
4.2 Niettemin blijkt uit de minuut in een zaak met IND-kenmerk […], die eiser in beroep heeft overgelegd, alsmede uit de hemzelf betreffende minuut, dat verweerder heeft beoordeeld of in de periode van 1 april 2001 tot en met 13 december 2006 sprake was van aantoonbaar vertrek. De minuten bevatten een ‘kopje’: “ononderbroken verblijf (gedurende de periode 1-4-2001 t/m 13-12-2006)”, met daaronder een ‘aankruislijst’ waaruit blijkt dat getoetst wordt of sprake is van een Dublinclaim/Dublinoverdracht voor 31-12-2006, vertrek via IOM voor 31-12-2006, uitzetting voor 31-12-2006 etc.. Een minuut is weliswaar een intern stuk dat geen deel uitmaakt van het uiteindelijke besluit, maar het speelt wel een rol in het besluitvormingsproces. Bovendien kan tegen de toegezonden minuut bezwaar worden gemaakt (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
3 december 2008, LJN BG5955 en BG5956).
4.3 Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom bij de beoordeling of sprake is van aantoonbaar vertrek uit Nederland de datum 13 december 2006 als einddatum is genomen. . De enkele stelling in het bestreden besluit “anders dan gemachtigde van betrokkene meent, is het ononderbroken verblijf niet beperkt tot 31 december 2006.”, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. In dat kader verwijst de rechtbank ten overvloede naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 14 april 2009 (LJN BI8745), betreffende het door eiser gedane herzieningsverzoek inzake zijn vreemdelingenbewaring, waarin reeds door de rechtbank is overwogen dat “de onjuistheid van dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank niet zo duidelijk is dat het geen weerspreking behoeft”(rechtsoverweging 2.2.3).
Ook de stelling van verweerder ter zitting dat uitgangspunt het beleid is waarin geen einddatum is opgenomen, acht de rechtbank onvoldoende nu de voorwaarden zoals opgenomen onder 1 t/m 4 – en zoals hiervoor onder 4.1 weergegeven – de indruk wekken dat 31 december 2006 als ‘peildatum’ fungeert bij de toetsing van het criterium ononderbroken verblijf.
Tenslotte stelt de rechtbank vast dat verweerder in het verweerschrift niet is ingegaan op het standpunt van eiser dat – indien geen einddatum wordt gehanteerd – sprake is van kennelijk onredelijk beleid, nu eiser afhankelijk is van het moment waarop verweerder (ambtshalve) beslist omtrent zijn eventuele aanspraken op grond van de Pardonregeling.
5 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, hetgeen in strijd is met artikel 7:12, eerste lid van de Awb. Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard.
6 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 644,= (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,= en wegingsfactor 1).
III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit;
3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,=;
5 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 150,= vergoedt.
Aldus gedaan door mr. E.A. Poppe-Gielesen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mehlbaum, griffier.
De griffier,
De rechter,
De griffier is buiten staat te tekenen
Uitgesproken in het openbaar op: 22 december 2009.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: