Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
eiser [naam], geboren [datum] in 1977, van Iraakse nationaliteit,
gemachtigde: mr. G.E. Jans, advocaat te Amsterdam,
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Velzen, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Bij besluit van 18 juni 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 ingewilligd. Aan eiser is een verblijfsvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 met ingang van 11 februari 2008, geldig tot 11 februari 2013. Op 11 juli 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2009. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 juni 2008 omdat hij vindt dat de vergunning hem met ingang van 14 januari 2008 had moeten worden verleend. Hiertoe heeft hij in zijn beroepschrift, zoals ter zitting toegelicht, het volgende aangevoerd. Op 14 januari 2008 heeft eiser zich bij het Aanmeldcentrum (AC) te Ter Apel gemeld voor het indienen van een asielaanvraag, heeft verweerder zijn vingerafdrukken afgenomen en is een zogenaamde afspraakbevestiging Model 36 opgemaakt. Niet valt in te zien waarom verweerder eiser niet op die datum tevens het aanvraagformulier heeft laten ondertekenen, zodat de verblijfsvergunning met ingang van die datum zou zijn verleend. Door eiser eerst na verloop van tijd in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag in te dienen maakt verweerder misbruik van recht.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verblijfsvergunning terecht met ingangsdatum 11 februari 2008 is verleend. Eiser heeft immers op die datum een formulier ondertekend, strekkende tot het doen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog aangevoerd dat het tijdsverloop tussen de aanmelding enerzijds en het ondertekenen en indienen van de aanvraag anderzijds in het belang van de vreemdeling is, opdat deze tot rust kan komen en zich kan voorbereiden op de asielgehoren. Ook liggen logistieke redenen aan dit tijdsverloop ten grondslag.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.1 Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
3.2 Ingevolge artikel 36 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 of tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan, in afwijking van artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
3.3 Ingevolge artikel 37, aanhef en onder a, van de Vw 2000 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag.
3.4 Ingevolge artikel 3.108, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt het model van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Vw 2000, bij ministeriële regeling vastgesteld. Ingevolge het tweede lid wordt de aanvraag door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger ingediend op een bij ministeriële regeling te bepalen plaats.
3.5 Ingevolge artikel 3.38 van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter i aangeduide model.
3.6 Ingevolge artikel 3.42, eerste lid, van het VV 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 ingediend in het AC te Ter Apel of Zevenaar.
4. Zoals blijkt uit de toelichting op het beroepschrift ter zitting is niet langer in geschil dat eiser eerst op 11 februari 2008 een aanvraag heeft ingediend, door het ondertekenen van het formulier zoals bedoeld in artikel 3.38 van het VV 2000 en het indienen daarvan in het AC te Ter Apel. De omstandigheid dat verweerder eiser wellicht eerder in de gelegenheid had kunnen stellen om voornoemde aanvraag in te dienen, betekent niet dat de verblijfsvergunning met eerdere ingangsdatum dan 11 februari 2008 had kunnen dan wel moeten worden verleend. Artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 staat daaraan immers in de weg. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2007, kenmerk 200606711/1. Nu de termijn waarbinnen een vreemdeling na aanmelding bij een AC in de gelegenheid moet worden gesteld een asielaanvraag in te dienen niet wettelijk is geregeld, kan eiser gevolgd worden in zijn stelling dat verweerder misbruik van recht zou kunnen maken door met oneigenlijke redenen de vreemdeling na aanmelding eerst na lange tijd in de gelegenheid te stellen een aanvraag in te dienen. In het onderhavige geval is daarvan evenwel niet gebleken. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft medegedeeld, streeft verweerder in gevallen als de onderhavige naar een termijn van zes weken tussen aanmelding en het indienen van een aanvraag. Ook eiser is binnen deze termijn, die de rechtbank niet onredelijk lang voorkomt, in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag in te dienen. Nu geen sprake is van misbruik van recht, faalt ook deze beroepsgrond van eiser.
5. Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
6. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/25103,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2009.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.