Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 18 december 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 349351 / KG ZA 09-1355 van:
[eiser],
verblijvende in [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. A.J. Sol te Terneuzen,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. van Spengen te Den Haag.
1. Verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagde bij exploot van 16 oktober 2009 gedagvaard om te verschijnen ter zitting van 28 oktober 2009. De raadslieden van partijen hebben de zaak ter terechtzitting aan de hand van pleitnota's en producties toegelicht. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden tot 14 november 2009 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een (voorlopige) minnelijke regeling te treffen. Partijen hebben nadien schriftelijk te kennen gegeven daarin niet te zijn geslaagd. Het vonnis is bepaald op heden.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 oktober 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiser is al ongeveer twintig jaar verslaafd aan verdovende middelen, met name aan 'hard drugs'.
2.2. Bij vonnis van 2 januari 2008 van de rechtbank te Middelburg is aan eiser voor de duur van twee jaar de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd.
2.3. Eiser verblijft sinds 17 januari 2008 in de [verblijfplaats 2]. De einddatum van de detentie van eiser is thans vastgesteld op 8 februari 2010.
2.4. Van 14 mei 2009 tot 7 september 2009 is eiser opgenomen geweest in het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) te Den Haag voor klinische observatie en diagnostiek op de afdeling Klinisch Psychologisch Onderzoek (KPO). Hiervan is op 19 augustus 2009 door [A], klinisch psycholoog (hierna: [A]), een KPO-rapport opgesteld. De conclusie in dit rapport luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
"Diagnostisch is er sprake van angorafobische angst met vermijding van situaties waarin hij zich niet op zijn gemak voelt en mogelijk ook van een posttraumatische stressstoornis bij een man met ernstige verslaving aan heroïne, cocaïne, alcohol en tranquillizers. Er is tevens sprake van een ernstige antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is betrokkene gevormd door langdurig leven in een drugs- en straatmilieu wat zijn sporen heeft achtergelaten in de kennis van "normale maatschappelijke omgangsvormen".
Psychotische fenomenen zijn tijdens het huidige onderzoek niet waargenomen. Wel is er bij (een poging tot) abstinentie van drugs en tranquillizers sprake van extreme kwetsbaarheid en geringe draagkracht. Dat hierbij ook psychotische overschrijdingen en mogelijk depersonalisatie kunnen voorkomen is niet uitgesloten.
(...)
[A] heeft verder in zijn rapport onder meer het navolgende geadviseerd:
"Duidelijk is dat betrokkene zeer slecht reageert op (pogingen tot) abstinentie van drugs of tranquillizers). Er ontstaat dan extreme psychische kwetsbaarheid. In tegenstelling tot wat verwacht mag worden verminderen ontwennings- en onttrekkingsverschijnselen niet bij langer durende abstinentie. Betrokkene bleek daardoor in het begin van zijn verblijf niet in staat tot deelname aan het onderzoek. Dit heeft de vraag opgeroepen bij onderzoeker of toewerken naar een drugvrij bestaan wel een haalbare optie is."
2.5. Eiser kreeg gedurende zijn verblijf in het PSC onder meer het medicijn Tranxène voorgeschreven, dat valt onder de categorie benzodiapine. De voorgeschreven dosering Tranxène was tijdens dit verblijf drie maal daags twintig milligram.
2.6. Op 7 september 2009 is eiser weer teruggeplaatst in de PI Hoogvliet. Op 21 september 2009 heeft [B], psychiater (hierna: [B]), aan eiser meegedeeld dat de dosering van de Tranxène zou worden afgebouwd. Bij brief van laatstgenoemde datum heeft de raadsman van eiser [B] verzocht de huidige medicatie te laten voortduren en mede te delen op grond waarvan hij van mening is dat er wijziging in de dosering van de medicatie dient plaats te vinden. [B] heeft hierop niet gereageerd.
2.7. Op 20 oktober 2009 was de dosering Tranxène teruggebracht van drie maal daags twintig milligram tot drie maal daags tien milligram. Bij brief van diezelfde datum heeft een arts van de Medische dienst van de PI Hoogvliet aan eiser meegedeeld dat deze dosis gehandhaafd blijft totdat de uitspraak in het onderhavige kort geding bekend is.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
3.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te veroordelen aan eiser de voor hem noodzakelijke medicatie voor te schrijven, inhoudende prescriptie van tranquillizers.
3.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Uit het onderzoeksrapport van [A] is gebleken dat eiser zeer slecht reageert op onthouding van drugs of tranquillizers. Hierdoor ontstaat bij eiser extreme psychische kwetsbaarheid. Volgens [A] is werken naar een drugvrij bestaan waarschijnlijk geen haalbare optie. Eiser is zonder drugs extreem gering draagkrachtig met negatieve gevolgen voor het kunnen deelnemen aan welk programma ook. Ondanks de bevindingen van [A] heeft [B] besloten de dosering Tranxène af te bouwen.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door hem niet de voor hem noodzakelijke medicatie te verstrekken zoals voorgeschreven op de afdeling KPO. Als gevolg hiervan leidt eiser gezondheidsschade. Deze schade kan gedaagde wegnemen door middel van herleving van prescriptie van tranquillizers.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Naar de voorzieningenrechter begrijpt vordert eiser gedaagde te bevelen aan hem een dosering Tranxène van drie maal daags twintig milligram voor te schrijven. Vast staat dat aan eiser thans een dosering van drie maal daags tien milligram is voorgeschreven.
4.2. Vooropgesteld wordt dat het voorschrijven van medicatie aan een gedetineerde valt onder de professionele autonomie van de inrichtingsarts, in dit geval [B]. Gedaagde of de directeur van een penitentiaire inrichting heeft daarop geen invloed en beschikt ook niet over de middelen om een arts te verplichten aan een gedetineerde medicatie voor te schrijven.
4.3. [B] heeft naar zeggen van gedaagde gemeend dat er gelet op de door [A] gestelde diagnose geen indicatie bestaat voor het langdurig voorschrijven van Tranxène. Volgens gedaagde is het belangrijk het gebruik van deze medicatie af te bouwen vanwege het verslavende effect ervan en de negatieve bijwerkingen. [B] heeft voorts in zijn overwegingen betrokken dat eiser tijdens zijn verblijf in PI Hoogvliet heeft aangetoond binnen het detentieregime zonder benziodiapine te kunnen functioneren en dat er geen onttrekkingsverschijnselen zijn waargenomen bij eiser, aldus gedaagde. Het toetsen van dergelijk medisch handelen van de arts is exclusief voorbehouden aan de tuchtrechter, tenzij er sprake is van een noodtoestand. Eiser heeft in deze procedure weliswaar gesteld dat er sprake is van een dergelijke noodtoestand, doch heeft dit onvoldoende onderbouwd. Eiser verwijst naar de door [A] opgemaakte rapportage waaruit deze acute noodsituatie zou blijken. [A] is echter geen arts en [B] heeft in diens bevindingen, zoals eerder overwogen, geen aanleiding gezien om Tranxène voor te schrijven. Bij gebreke van een nadere medische onderbouwing door eiser, is daarmee voorshands niet gebleken dat de door eiser gestelde noodsituatie zich voordoet. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter in kort geding het medisch handelen van [B] niet in zijn beoordeling kan betrekken en de vordering van eiser reeds op die grond dient te worden afgewezen.
4.4. Opmerking verdient nog, ten overvloede, dat een gedetineerde op grond van artikel 28 lid 1 juncto artikel 30 lid 1 van de Penitentiaire maatregel (Pm), eerst nog een beroepschrift kan indienen bij de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ), alvorens zich tot de tuchtrechter te wenden. Voordat een gedetineerde een dergelijk beroepschrift kan indienen, moet hij eerst, ingevolge artikel 29 lid 1 Pm, de medisch adviseur bij het Ministerie van Justitie verzoeken om bemiddeling. Van die mogelijkheid heeft eiser kennelijk gebruik gemaakt. De voorzieningenrechter begrijpt uit de brief van medisch adviseur [C] van 20 november 2009 dat het door eiser op 17 november 2009 ingediende bemiddelingsverzoek is afgewezen en dat hij beroep kan indienen bij de RSJ.
4.5. Ten aanzien van de vraag wie van partijen in de proceskosten dient te worden veroordeeld overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Partijen hebben na de terechtzitting van 28 oktober 2009 getracht een minnelijke regeling te treffen. Dit heeft er in geresulteerd dat [B] eiser heeft meegedeeld dat hij bereid is, gezien de commotie die zijn beslissing bij eiser teweeg heeft gebracht, de dosering Tranxène van drie maal daags tien milligram te handhaven, totdat eiser weer vrij komt. Eiser heeft dit aanbod niet geaccepteerd en heeft verzocht vonnis te wijzen. Met de toegezegde handhaving van voornoemde dosering wordt deels tegemoet gekomen aan de vordering van eiser. In zoverre heeft de door eiser ingestelde procedure het door hem gewenste effect gehad. Gelet echter op de hiervoor gegeven inhoudelijke beoordeling van de onderhavige zaak, in samenhang met de omstandigheid dat [B] volgens gedaagde enkel bij wijze van tegemoetkoming aan eiser en niet op medische gronden heeft besloten op zijn eerder genomen beslissing tot afbouw van Tranxène terug te komen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de kosten van de procedure te compenseren, zodanig dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
- wijst de vordering van eiser af;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2009.