ECLI:NL:RBSGR:2009:BL1047

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1716 AKW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingezetenschap en verzekering voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) van eiser na verblijf in Finland

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank over de vraag of eiser als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt en daarmee recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn dochter. Eiser had eerder een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, welke door verweerder was afgewezen op basis van de argumentatie dat eiser op de peildatum van 1 januari 2009 niet als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd. Verweerder stelde dat de economische binding van eiser met Nederland zwak was, omdat hij geen zelfstandige woonruimte had en niet werkzaam was in Nederland. Eiser had echter zijn huurcontract als bewijs van economische binding aangevoerd en betoogd dat zijn verblijf in Finland tijdelijk was geweest.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser in overweging genomen en vastgesteld dat hij op de peildatum in Nederland verbleef en een sterke juridische en sociale binding had. De rechtbank oordeelde dat de economische binding, hoewel nog niet volledig ontwikkeld, niet voldoende gewicht had om het ingezetenschap van eiser te ontkennen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder de bepalingen van de AKW en eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een integrale beoordeling van de juridische, economische en sociale banden van een betrokkene met Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/1716 AKW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[eiser], eiser,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 20 januari 2009 heeft verweerder geweigerd eiser kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn dochter [dochter] toe te kennen vanaf het eerste kwartaal van 2009.
Bij besluit van 5 maart 2009 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 maart 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 17 september 2009 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [X].
II OVERWEGINGEN
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser met zijn gezin op de peildatum 1 januari 2009 in Nederland verbleef en een sterke juridische en sociale binding had. De economische binding met Nederland was volgens verweerder echter zwak want eiser beschikte niet over een zelfstandige woonruimte en was niet werkzaam in Nederland. Daarbij is eiser met zijn gezin een maand voor de peildatum van het eerste kwartaal van 2009 in Nederland aangekomen (namelijk op 30 november 2008) en dus nog niet zo lang in Nederland. Eiser is dan ook over het eerste kwartaal 2009 niet als ingezetene van Nederland aan te merken en derhalve niet verzekerd voor de AKW.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn huurcontract voldoende is om een economisch sterke binding met Nederland aan te nemen. Voorts is zijn verblijf in Finland van begin af aan als tijdelijk bedoeld geweest en is zijn economische binding met Finland terstond bij zijn vertrek naar Nederland opgeheven. Tijdens zijn (tijdelijke) werkzaamheden in Finland heeft hij zijn band met Nederland nooit verlaten, ondanks zijn werkzaamheden in loondienst aldaar, hetgeen ook moge blijken uit een aantal zaken, zoals het aanhouden van vele lidmaatschappen en abonnementen in Nederland. In zijn geval gaat het dus dan ook niet op dat de binding met Finland langzaamaan verdwijnt en de binding met Nederland langzaamaan ontstaat, aldus eiser.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die ingezetene is. Ingezetene is ingevolge artikel 2 van de AKW degene die in Nederland woont. Ingevolge artikel 3 van de AKW wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Voorts blijkt uit artikel 11 van de AKW dat slechts degene die op de eerste dag van dat kwartaal verzekerd is (peildatum), recht heeft op kinderbijslag.
Voor de beantwoording van de vraag of iemand in Nederland woont is van belang of tussen de betrokkene en Nederland een persoonlijke band van duurzame aard bestaat. Hierbij moet volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) worden vastgesteld of de betrokkene het middelpunt van zijn maatschappelijk leven in Nederland heeft. Aan de hand van individuele omstandigheden - die in onderlinge samenhang moeten worden bezien - zal moeten worden vastgesteld of aan dat criterium is voldaan.
Het onderzoek ter beoordeling of iemand het middelpunt van zijn maatschappelijk leven in Nederland heeft, betreft alle feitelijke omstandigheden van het geval. Voor de beoordeling is doorslaggevend in welke mate betrokkene een juridische, een economische en een sociale band met Nederland heeft. Verwezen kan worden naar de uitspraak van de CRvB van
29 april 1998 (LJN: ZB7595).
Vast staat dat eiseres op 30 november 2008, na een verblijf van circa drie jaar en vier maanden in Finland in verband met promotie-onderzoek, weer in Nederland is teruggekomen. De rechtbank stelt vast dat eiser op de peildatum van het eerste kwartaal 2009, te weten 1 januari 2009, in Nederland verbleef. Tussen partijen is niet in geschil dat de juridische en sociale binding van eiser met Nederland sterk was.
Verweerder beroept zich op beleidsregels (SB1027) waaruit volgt dat na een verblijf van langer dan drie jaar in het buitenland het ingezetenschap zonder meer als beëindigd wordt beschouwd. Het feit dat verweerder toepassing heeft gegeven aan deze eigen (wetsinterpreterende) beleidsregel, maakt echter niet dat de rechtbank zich geen zelfstandig oordeel kan vormen over het ingezetenschap van eiser, nu deze beleidsregel de rechter niet kan binden.
Het staat vast dat eiser in 2005 in verband met promotieonderzoek naar Finland is vertrokken. Eiser zou daar een kleine drie jaar onderzoek gaan doen. Eiser heeft zijn verblijf in Finland met enkele maanden verlengd omdat zijn promotieverzoek nog niet was afgerond. Hieruit blijkt dat het verblijf van eiser in Finland van meet af aan als tijdelijk bedoeld was. Eiser is op 30 november 2008 met zijn gezin weer teruggekeerd naar Nederland. Eiser is vervolgens bij zijn vader gaan inwonen op basis van een huurovereenkomst en verrichte op de peildatum nog geen arbeid. De economische binding van eiser met Nederland was bij aankomst in Nederland zwak en diende verder te worden opgebouwd.
Gelet op het verhandelde ter zitting en de specifieke omstandigheden van dit geval, waarbij eiser op de peildatum een sterke juridische en sociale binding met Nederland heeft, acht de rechtbank het gegeven dat er (nog net) geen sprake was van een economische binding, van onvoldoende gewicht om geen ingezetenschap van eiser op de peildatum aan te nemen. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat van enige binding met Finland geen sprake meer was. De rechtbank wijst in dit verband nog naar de uitspraak van de CRvB van 11 januari 2007, LJN: AZ6949.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegen strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal hiervoor een termijn van zes weken stellen. Gelet op artikel 19 van de Beroepswet gaat die termijn pas lopen als deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 5 maart 2009;
draagt verweerder op binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 41,-, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.P. Verbeek, in tegenwoordigheid van de griffier A. Jansen.
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.