ECLI:NL:RBSGR:2009:BL2271

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3685
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op koerswinst bij binnenlandse deelneming en de toepassing van de deelnemingsvrijstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] Nederland B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de belastingheffing op een koerswinst van € 389.880 die eiseres had behaald bij de aflossing van een acquisitielening. Eiseres stelde dat deze koerswinst onbelast moest blijven op grond van de deelnemingsvrijstelling zoals vastgelegd in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969). De rechtbank oordeelde dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was, omdat de koerswinst betrekking had op een binnenlandse deelneming. De rechtbank overwoog dat de tekst van de Wet VPB 1969 duidelijk maakt dat koerswinsten die voortkomen uit binnenlandse deelnemingen belastbaar zijn.

Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een aanslag vennootschapsbelasting die was opgelegd voor het jaar 2002, en de inspecteur had de aanslag verminderd. Eiseres stelde dat zij op basis van het Bosalbesluit, dat door de staatssecretaris van Financiën was uitgevaardigd, het in rechte te beschermen vertrouwen had dat koerswinsten op acquisitieleningen niet belast zouden worden. De rechtbank verwierp dit standpunt, omdat het Bosalbesluit enkel betrekking had op buitenlandse deelnemingen en niet op de situatie van eiseres.

De rechtbank concludeerde dat de koerswinst van € 389.880 belastbaar was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechtbank het onderzoek ter zitting achterwege heeft gelaten met toestemming van partijen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 07/3685 VPB
Uitspraakdatum: 17 december 2009
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X] Nederland B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
IPROCESVERLOOP
1.1.1Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 met dagtekening 23 september 2006 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 463.753 (aanslagnummer [nummer]).
1.1.2Eiseres heeft bij brief van 27 oktober 2006, door verweerder ontvangen op 30 oktober 2006, bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.1.3Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 april 2007 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 370.716.
1.1.4Eiseres heeft daartegen bij brief van 18 mei 2007, ontvangen bij de rechtbank Breda op 21 mei 2007, op nader aan te geven gronden beroep ingesteld.
1.1.5Aangezien eiseres statutair te [Z] is gevestigd, heeft de rechtbank Breda het beroepschrift van eiseres op 22 mei 2007 doorgezonden aan de rechtbank 's-Gravenhage.
1.1.6Eiseres heeft haar beroepschrift bij brief van 5 juli 2007, door de rechtbank ontvangen op 6 juli 2007 nader gemotiveerd.
1.1.7Verweerder heeft bij brief van 31 juli 2007 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.1.8Eiseres heeft bij brief van 1 september 2009, door de rechtbank ontvangen op 2 september 2009 nadere stukken ingediend.
1.1.9Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Feiten
1.2.1In het jaar 2002 wordt 90% van de aandelen in eiseres gehouden door [A] Limited, gevestigd te [Q], Britse Maagdeneilanden en 10% door [B], wonende te [R], Israel.
1.2.2Op 20 oktober 2000 heeft eiseres voor een bedrag van US$ 2.000.000 alle aandelen verworven in [C] B.V., gevestigd te [S]. Eiseres heeft dit bedrag geleend van [A] Limited. Op 17 mei 2002 heeft zij van deze lening een bedrag van US$ 1.500.000 afgelost en heeft daarbij een koerswinst behaald van € 389.880.
Geschil
1.3.1In geschil is of op de koerswinst van € 389.880 de deelnemingsvrijstelling van artikel 13, eerste lid Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 2002, hierna: Wet VPB 1969) van toepassing is.
1.3.2Eiseres neemt primair het standpunt in dat uit de tekst van de Wet VPB 1969 en de algemeen aanvaarde uitleg daarvan volgt dat de koerswinst onbelast dient te blijven. Subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat zij aan het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 2 oktober 2003, nr. DGB 2003/5149M, BNB 2004/26 (hierna: het Bosalbesluit) het in rechte te beschermen vertrouwen ontleent dat koerswinsten op acquisitieleningen niet zullen worden belast.
1.3.3Verweerder stelt tegenover het primaire standpunt van eiseres dat uit de tekst van de Wet VPB 1969 volgt dat de koerswinst dient te worden belast. Tegenover het subsidiaire standpunt van eiseres stelt verweerder dat aan het Bosalbesluit geen vertrouwen kan worden ontleend voor binnenlandse deelnemingen.
1.3.4Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag vennootschapsbelasting tot nihil en vaststelling van het verrekenbare verlies over 2002 op € 9.067. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
IIOVERWEGINGEN
2.1.1Eiseres baseert zijn primaire standpunt dat de koerswinst niet belastbaar is op het arrest van 20 april 1977, nr. 18.065, BNB 1977/162, waarin de Hoge Raad heeft beslist dat een dergelijke koerswinst is aan te merken als 'negatieve kosten'. Naar het oordeel van de rechtbank berust dit standpunt op een onjuiste interpretatie van het arrest.
2.1.2 De Hoge Raad heeft in het arrest overwogen dat hetgeen voor valutaverliezen -'kosten' - geldt, eveneens voor valutawinsten - 'negatieve kosten' - heeft te gelden, alsmede dat op grond van de destijds geldende versie van de Wet VPB 1969 de valutaresultaten niet als kosten welke verband houden met een deelneming konden worden aangemerkt, zodat zij bij het bepalen van de winst in aanmerking dienden te worden genomen.
2.1.3Artikel 13, eerste lid, van de Wet VPB 1969 is sindsdien gewijzigd en de eerste en derde volzin van die bepaling luiden voor het jaar 2002 als volgt:
"Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede kosten - daaronder begrepen voordelen als gevolg van wijzigingen in valutaverhoudingen - welke verband houden met een deelneming, tenzij blijkt dat deze kosten middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst (deelnemingsvrijstelling). (...) Tot de kosten welke verband houden met een deelneming worden in elk geval gerekend de renten - kosten en valutaresultaten daaronder begrepen - ter zake van de geldleningen welke zijn aangegaan in de zes maanden voorafgaande aan de verwerving van de deelneming, behoudens voor zover aannemelijk is dat die leningen zijn aangegaan voor een ander doel dan de verwerving van de deelneming."
2.1.4In de eerste volzin van artikel 13, eerste lid, van de Wet VPB 1969 is bepaald dat 'voordelen als gevolg van wijzigingen in valutaverhoudingen' onder de kosten welke verband houden met een deelneming worden begrepen. In de derde volzin is bepaald dat renten, kosten en valutaresultaten terzake van geldleningen aangegaan ter verwerving van een deelneming worden gerekend tot de kosten bedoeld in de eerste volzin. Hieruit volgt onmiskenbaar dat ook koerswinsten behoren tot de kosten welke verband houden met een deelneming.
2.1.5Artikel 13, eerste lid, van de Wet VPB 1969 maakt voor het in aanmerking nemen van kosten, waaronder ook valutaresultaten worden begrepen, een onderscheid tussen deelnemingen in lichamen die wel in Nederland aan een belasting naar de winst zijn onderworpen (hierna: binnenlandse deelnemingen) en deelnemingen in lichamen die niet in Nederland aan een belasting naar de winst zijn onderworpen (hiena: buitenlandse deelnemingen). Bij het bepalen van de winst worden alleen de kosten en valutaresultaten die zien op binnenlandse deelnemingen in aanmerking genomen, voor kosten en valutaresultaten die zien op buitenlandse deelnemingen geldt de deelnemingsvrijstelling.
2.1.6Niet in geschil is dat het belang van eiseres in [C] B.V. aangemerkt dient te worden als een deelneming in de zin van artikel 13 van de Wet VPB 1969 en dat [C] B.V. in Nederland is onderworpen aan vennootschapsbelasting. Derhalve is het belang van eiseres in [C] B.V. een binnenlandse deelneming en is de koerswinst van € 389.880 behaald bij de aflossing van de acquisitielening belastbaar. Het primaire standpunt van eiseres faalt derhalve.
2.1.7Eiseres stelt ter onderbouwing van haar subsidiair standpunt dat de staatssecretaris van Financiën in het Bosalbesluit heeft verklaard dat koerswinsten die verband houden met een deelneming niet zullen worden belast. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen en overweegt daartoe het volgende.
2.1.8In het Bosalbesluit geeft de staatssecretaris richtlijnen voor de afdoening van bezwaren nadat het Hof van Justitie van de EG in het arrest Bosal, HvJ EG 18 september 2009, C-168/01, BNB 2003/344, heeft geoordeeld dat artikel 13, eerste lid, van de Wet VPB 1969 voor bepaalde grensoverschrijdende situaties onverenigbaar is met artikel 43 van het EG-Verdrag.
2.1.9In het Bosalbesluit neemt de staatssecretaris van Financiën met betrekking tot de fiscale behandeling van valutaverschillen het volgende standpunt in:
"Hierbij merk ik op dat, ingeval belanghebbende ook voordelen heeft behaald als gevolg van wijzigingen van valutaverhoudingen (valutaresultaten), zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid van de wet, het volgende heeft te gelden. Valutaresultaten moeten gesaldeerd worden met de overige kosten die verband houden met een deelneming. Een negatief saldo wordt in aanmerking genomen bij het bepalen van de winst. Een positief saldo blijft, voorzover het voortvloeit uit valutaresultaten, op grond van de tekst van de wet, buiten aanmerking bij het bepalen van de winst."
2.1.10Naar het oordeel van de rechtbank houdt het standpunt van de staatssecretaris in dat de toenmalige tekst van artikel 13, eerste lid van de Wet VPB 1969 verbindend blijft voorzover daardoor in een grensoverschrijdende situatie een koerswinst wordt vrijgesteld omdat deze vrijstelling geen belemmering van het grensoverschrijdende verkeer kan vormen. De Hoge Raad heeft dit standpunt in zijn arrest van 16 januari 2009, nr. 43.612, BNB 2009/94, bevestigd en daarbij overwogen dat het gemeenschapsrecht hieraan niet in de weg staat.
2.1.11Het standpunt dat de staatssecretaris in het Bosalbesluit inneemt, heeft derhalve betrekking op buitenlandse deelnemingen. Aangezien eiseres een binnenlandse deelneming houdt, kan zij aan het Bosalbesluit niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de koerswinst van € 389.880 zal worden vrijgesteld. Hiermee faalt ook het subsidiaire standpunt van eiseres.
2.1.12Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
Proceskosten
2.2.1De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
IIIBESLISSING
3.1De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.P.F. Slijpen, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.J.M. Reniers
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.